Nederduitse en Latynse keurdigten
(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij
[pagina 312]
| |
Prov. 12. vers. 1.
| |
[pagina 313]
| |
Gy Vlaamsche Kamer Heeren,
Dees' Man mag langer geen Diakenschap ontbeeren,
Die u zoo kragtig komt veweeren,
Hy is bequaam om met u te verkeeren,
Want hy zal yverig voort uw gebreken leeren,
Nu kan hyze al verschoonen, net en klaar,
Ga naar voetnoot(c)Ook schelmt hy meê, gelijk die Martelaar,
Och arm! der Hollandsche Pasquillen!
Ga naar voetnoot(d)Vriend Schreeuwor die my wel zou levend helpen villen,
En schelt my voor een schelm, als hy van gramschap swelt,
Gelijk een Padde om 't hooft, en pruist met groot gewelt,
En blaast het spog d'omstanders om de ooren,
Dan kan men hem ter degen schreeuwen hooren,
En zien waarom ik hem dien naam heb uytgekooren;
Maar 'k zal hem straks wat zeggen op zijn tijd,
Ik scheld hem zoo niet quyt:
De Vluchter gaat weer voor, ook heeft die mijn verwyt.
Zoo deugdelijk verdient als yemant van hun allen:
Maar schijnt men niet te mallen?
En is hy niet berooft van zijn verstant,
Die hem verweert op zoo belachelijk een trant?
Ga naar voetnoot(e)Dat hy veel solders hier nog leggen liet met kooren:
Daar hy niet zegt of die wel eens hem toebehooren:
Maar zeg hoe hy die dog zou krijgen over Zee,
Of torsense op zijn lenden meê?
Hy is te makkelijk: dat quam hem niet gelegen,
Maar hy nam gelts genoeg, dat zou hem minder wegen,
En tot dat hoogste goet, dien God, was hy genegen.
Maar zegtge, 't staat een Christen vry
Ga naar voetnoot(f)Te vlieden voor de plagen:
| |
[pagina 314]
| |
Dit schijnt dat iets ter zake zy,
En 't is een spreuk die my hier zeer wel zou behagen,
Indiense was te passen op ons Land,
Dat dadelijk beschermt wiert door Gods hand,
Eer nog de vyand hier zijn Standaart had geplant:
Daar 't Joodsche Ryk gedreigt met ys're roe en sweepen,
Door Christus eigen mond
Gewis haar eigen val, en einde meê quam sleepen,
En Sion smoren moest in 't puyn van eigen grond:
Hier had men regt op Gods gena te hoopen,
Maar hy stak voort op 't loopen,
En zou wel willen nog indien 't maar kon geschien
Zijn voor een Heilig aangezien.
Ga naar voetnoot(g)Wel aan nu Tuchtknaap om Menniste Predikheeren
Na uw believen te bekeeren,
Sluyt Veerom in een Tuchthuys meê,
Ga naar voetnoot(h)Gelyk de Philistyn voorheen aan Samson dee;
Om zoo uw wraak ter deeg te koelen:
ô Wreede! zie eens om of hebtge geen gevoelen,
Wanneer uw naaste kermt en zucht?
Past op zijn misdaat zulken tucht?
ô Neen! moest met dit jaar, de bank gezuivert wezen,
Van ydelheid en kroeggaan zijn gesond,
Of moestse maar bestaan in eenvoud als voor dezen,
'K verzeker u dat gy geen zes Diakens vond,
Noch Prekers, die gezind, al doens'et met de mond,
Ga naar voetnoot(j)Een gantsche week aan een uit hunne kroegen blijven.
Ga naar voetnoot(i)Hoe meenigmaal word in de Pool gevlugt?
Meer als om oorelogs gerugt?
En andre kroegen, daar 'k weet Dienaars uit te komen,
Als elk na zyen lust een kroes had opgenomen,
En wat daar meer geschiet en kan ik juist niet droomen.
| |
[pagina 315]
| |
Zoo dit in Veerom word gehaat,
Ga naar voetnoot(k)Bedenk eens of 't in u ook qualijk staat.
Ik zeg dit niet van al den Kerkenraat:
Daar zijn wel vroome, maar ten kan niet overwegen,
Schijnheilige zijn al te veel daar tegen:
Maar 'k zeg alleen dit aan de Liên
Ga naar voetnoot(l)Die wel een Splinter in huns Broeders oogen zien,
Maar hunnen Balk die ver komt uyt te steken,
Niet voelen en hun zonden en gebreken,
Ga naar voetnoot(m)Met gout vergulden, om als heilige te spreken:
De Vluchter, en de Schreeuwer die zijn een
Om Veerom te vertreên
En uyt te merglen tot op 't been:
En op zoo booze Huurelingen
Was ik genoodzaakt dus te zingen.
Ga naar voetnoot(n)'t Kan wezen dat ik ben in rechten onbedreven,
Maar hier kan my die schuld niet werden toegeschreven,
Wanneer ik Spruit vermaan het geen hy andren doet
't Weergeven van eens anders goet,
Ga naar voetnoot(o)'t Geen hy zijn Broeder vergt uyt bittre toornigheden.
Mag ik een Preker dat niet leggen op zijn leden?
Uyt een genegentheid hem toegedaan,
En moet ik daarom juyst de Rechten niet verstaan?
De leckre Kloosterpaap en luye Koster klagen
Waarom gy niet hun onschult voor komt dragen,
Ook is de Blookemaker quaat
Dat gy de ryke Liên beschermt, en hem verlaat,
Doch wist gy iets voor hare zaak te zeggen,
Uw wederleglust zou 't wel manlijk wederleggen,
Heeft Nieuwestad, die 'k zelfs verschoont heb als een Vriend
Geen andere verschoningen verdient?
Ga naar voetnoot(p)Als, hy is vroom en wel. Wat of dit dog wil zeggen?
| |
[pagina 316]
| |
Is dat met reden wederleggen?
Ga naar voetnoot(q)En dat gy in quaat Duyts wilt zeggen, dat het quaat
Van zijn geslacht u niet zeer klaar voor de oogen staat,
Is dat my wederleid? waar zijn wy toe gekomen?
Had ik niet zelfs van hun te swygen voorgenomen
Ik had voor u een kaperzon bereid;
Die wel betoonen zou uw onvoorzigtigheid.
Noch alles liet ik toe, maar voor dien Zeeu te spreken,
Die vuyl is waar hy word bekeken;
Is hy eenvoudig? die vervalsser van Gods woort?
Die Weduwen en Weesen moort,
Ga naar voetnoot(a)En liever dat geschrey als sijnen Bassus hoort.
Die Beul van onderdrukte herten,
Die vlees gaart in 't vermeerderen van hun smerten?
En die zijn Leerling geeft dit treffelijk vermaan,
Ga naar voetnoot(b)Nooit zyn bevatting, schoonse quaat is, af te staan;
Soo voegt het wijse Mannen,
't Meedogen en Gods vreese te verbannen,
Soo hy die noemt, twee haatlijke tirannen:
En wiltg' een staaltje zien, hoe vast hy daar op staat,
Het geen hier volgt is waarheid in der daat.
| |
[pagina 317]
| |
Hy ging heel Walchren om in't rond,
Maar buiten nood in fellen regen,
Schoon hy geen Metgesellen vond,
Hy ging heel Walcheren om in't rond,
Hardneckigheyt baand' hem zijn wegen,
Tot dat hy droop gelyk een hond:
Noch ging hy Walchren om in 't rond.
Ga naar voetnoot(c)Maar't nedrig kleet; daar gy van spreekt en hy mee prijkt;
Is 't geen de mantel van Diogenes gelykt;
Door al de lappen en de scheuren
Kon Plato sien de hoogmoet 't hooft op beuren,
Van hem die mee als dese in nederigen trant
Geen Alexander week, soo trots op sijn, verstant,
Ga naar voetnoot(d)Op't sober leezen van Hoogduitse en Griekse talen
Meent dese Dwerg mag geen Professor by hem halen.
En om dat in sijn hooft een mislijk uurwerk speelt,
Heeft hy met zulken hoet sijn herssens uitgebeelt.
Kont gy niet anders van den Wijngaart zeggen,
Waarom dan niet gerust met soetlijk wederleggen?
Was hy niet wel by gelt,
Ga naar voetnoot(e)Men had met wynig hem in goeden staat gestelt,
Maar onse Kamer prijst de daden van dien Helt.
Ga naar voetnoot(f)Adonibesek, als hy Koningen in 't Velt
Nu had gebragt in sijn gewelf;
Tot zegepraal met afgekapte duymen
Neerkruipende om den Dis liet grabblen na de kruimen.
Wat hoef ik hier te staam'len, weet ik niet
Met God die 't hoort en ziet,
| |
[pagina 318]
| |
Ga naar voetnoot(g)Dat aan uw Koning tot verachting dit geschiet?
Zy-winden. 't gaat nog heen, hem sober te onderschragen
Dar zou ik noch al eenigsins verdragen,
Ga naar voetnoot(h)Maar by de Koster om zijn deel te komen vragen,
Is dien ontduimden Vorst tot in de ziel toe plagen,
Ga naar voetnoot(i)Om uwen tweeden ook den schrik op 't lijf te jagen,
Want hier toe strecken uwe lagen;
En had misschien mijn ziel-bewegend Dicht
Uw oogen niet verlicht,
Gy had het mes gereet, om in zijn deerlijk lijden
Hem voort zijn duimen af te snyden.
Nu wort mijn Dicht met yver aangevoert,
En spreekt een taal die harten roert,
En leert u wederom, hoe wel gy schijnt bedreven,
De Broederschap te betren door uw leven,
En dan de Kerk te suivren na den aard:
Niet dat de schuldigste om zijn rykdnm wort gespaart:
Ga naar voetnoot(k)En die veel minder deed' om armoed uitgebannen,
Ga naar voetnoot(l)Dat is het werk van booze Kerktierannen,
Dat God tot wrake roept van 't godloos onbescheid,
En meentge dat u dit word vals te last geleid,
Tree zelfs in uw gemoet, daar is het' klaar gebleken,
Dat zal met my de waarheid spreken:
| |
[pagina 319]
| |
Gy kentse die gelijk een swijn
Zich dagelijks versmooren in den wijn,
Gy zietse aan 't Avondmaal verschijnen, en met hoopen
Die zich in overspel en hoerery verloopen,
Gy kentse en houtse in waarde, als of 't u wel beviel,
Uitsuipers, Woekeraars, en Vrekken sonder ziel,
De Bisschop kentse, ja hy kentse nog het beste,
Die elk behoort te vlieden als de Peste;
Maar hoe Galenus! kom ey luister eens na my,
Doe eerst vooroordeel weg, en kom niet als party:
Siet gy niet wetende hun fauten lijdsaam aan
Om by elk een in 't beste blad te staan?
Ga naar voetnoot(m)Gy helpse bannen daar de Kamer op wil byten,
En als een Jonas buyten boort wil smyten,
Ook hebt gy dragen; schoon hun fauten grooter gaan,
Die uwe Kamer voor wil staan?
Is dat geen spotten met uw eigen woorden
Die wy soo meenigmaal in uwen yver hoorden?
Is dat geen huichlen met de Kerk?
Ja ist geen Huurelingen werk?
Beroep u niet op uw onkenlijkheden,
Ik weet gy kentse in al hun zeden,
Gy draagtse, en noodse zelfs ten Avontmaal,
En doet hun goet onthaal,
Schoon gyse weet te groeijen in de sonden,
En weigren Medicijn voor hun verrotte wonden,
Al vloekense met ongespoeide monden,
Hebt gy niet al te ligt voor hun een troost gevonden?
Ga naar voetnoot(n)Al zet de Rijkeman zijn Dienstmeit op 't Schavot,
En steektse na de strot,
Gy ziet het aan zoo koel als waartge uit lood gegooten,
Waarom? 't zijn groote lien, of Amptgenooten,
Van eenen Vader al de selve Loten,Ga naar voetnoot(o)
| |
[pagina 320]
| |
Beminnaars van den hoogheid en den schat,
O Polityk! die in het Geestelyk bevat,
Een konst selfs schaedlyk in des werelts heerschappyen,
Een meng'ling van bedriegeryen,
En van geen Christen, die eenvoudigh is, te lyen:
Dies leer ons geen eenvoudigheden meer,
Ga naar voetnoot(p)Of laat uw ommegang gelijken na uw Leer.
Hy kentse die zich in een Schapevacht vertoonen,
Ga naar voetnoot(q)En Wolven zijn die God niet sal verschoonen,
Hy kentse... maar genoeg: hy kent zich zelven mee:
Maar doet mijn schrift uw Kameristen wee,
En komt mijn Rijmery u al te net ter snee,
Gelijk hy toont met dus op my te smalen,
Te soeken, waar gy my kont listig achterhalen,
En als gy 't al vergeefs hebt aangeleid
Ga naar voetnoot(r)Vertoontge u of gy leed om uwe onnoofelheid,
Kom laat die huyglery en valse ranken varen,
Toont waarlijk, niet in schijn, in deugt te zijn ervaren,
En de eer der Kerk te willen kloek bewaren,
Dan sal ik met geen digt u meer beswaren;
Maar alle Nevels van beschulding op doen klaren,
| |
[pagina 321]
| |
Hoe lieflijk is 't, gelyk de Groote Koning leert,
Ga naar voetnoot(ʃ)Daar d'eene Broeder met den anderen verkeert,
In onbesproken vrede en liefde en welbehagen!
Mégaande, leert men dan elkanders lasten dragen,
't Hangt al malkandren aan als leden van een lijf,
Elk yvrig en getrou in sijn bedrijf,
Altzamen Heeren en alzamen onderdanen,
Ga naar voetnoot(s)D'een lacht dan niet om 's anders tranen,
En stout op grooter sterkte en magt,
Ziet vrolijk aan hoe d'andre word veragt,
Of stookter roe om hem teGa naar voetnoot(t) parsen en te treden,
Maar hoe vervreemt zijt gy van zulke liefdezeden?
Gy Prekers en Diakens in 't gemeen,
Gy draagt u als gewettigde. Overheên,
Wy Broeders wy verachte en onderdrukte slaven,
Wy moeten maar na uwen geessel draven,
Gy zult Tirannen zijn, wy leven naar uw lust!
En ik zal 't moeten zien en houden my gerust?
Neen zeker, 'k voel mijn keel nog zoo niet toegewrongen,
Daar is nog aassem in mijn longen:
't Is waarheid dat gy door uw Ampten achting zoekt,
Een Popje daar men nu maar kinderen meê doekt,
Dat heeft de Bisschop u en hem al lang benomen,
't Is nu daar toe te ver gekomen:
Ga naar voetnoot(v)Die eerst alle ordre en Kerke wierp ter neer,
Is onbescheiden, wagt hy daar van nu noch eer,
Dies wilt gy achting, zoekt die uyt uw deugdsaam leven,
Dan zal ik u alle eer met vreugde geven,
En niemant mijn gedicht te boven streven.
| |
[pagina 322]
| |
Gy Kardinalen van 't Menniste Romen,
De Broeder, die van yver ingenomen,
Uit liefde tot de vromen
Ten vierdemaal nu zoekt uw fauten in te toomen,
Is weer onzydig als voorheen, in 't licht gekomen,
Hy slacht Gods Wind, hy schud de hoogste boomen,
De kleine hebben niet te schromen
Op hoope of gy ontwaakte uit uwe zonde en dromen,
Die hem gelijk een zee, gedurig tegen stromen.
Ga naar voetnoot(u)ô Kardinalen van 't Minnisten Romen!
Weerlegt nu weer mijn schrijven klaar en net.
Ik heb de prang wat nauwer aangezet,
En komt'er nu noch een, die'k zulks kan waardig achten,
Die mocht nog wel de proef eens zien van mijne krachten.
Ga naar voetnoot(x)'k Merk zelver dat ik leer,
Hoe langer noch hoe meer,
| |
[pagina 323]
| |
En word die tijd, en die gelegentheid geboren,
Gy zult het zien en horen.
G.I.O.K.B.
|
|