Nederduitse en Latynse keurdigten
(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij
[pagina 300]
| |
Ga naar voetnoot(a)Recht en geen Genade
| |
[pagina 301]
| |
De styl beklapt hem ook van zijn gelettert boek,
DatGa naar voetnoot(e) Pieter schreyent heeft geworpen in een hoek,
Om dat hy, ziende hoe vergiftig 't is geschreven,
Dewijl 't geen mensch durft lezen van zijn leven,
Het leggen laat om muysen te vergeven.
't Is wel bedagt met zulken kloeken helt
Te treden in het velt.
Gy hebt my nu geheel in uw gewelt
'k Zal my voortaan uyt vrees wel wagten
Van Prekers en Diakens te veragten:
Al wringt men my de woorden uyt den mont,
Ga naar voetnoot(f)Al maakt men 't nog zoo bont.
Ik kan wel zeer zien als ik zelver ben gesont.
Tweesins beklaag ik my, en, zo ik meen, met reden:
Ten eersten,Ga naar voetnoot(g) dat men werpt een schandvlek op de leden
Van veel onnoos'len, zo onschuldig als een kint
Aan 't Alderheiligen, dat gy zoo lastig vint.
't Is dwaasheid dus te gissen en te raden,
Alleen uyt lust om dan uw wraakzugt te verzaden.
Ik lach met u, en durf uw sotte drift versmaden.
Of schurfde Schapen! weet, dat deze rymery
Ga naar voetnoot(h)Is een alleen betrouwt, en niemant meer als my.
Sou 't konnen wezen, dat de duyvel dit gedaan heeft,
Of yets daar in geraân heeft?
Wel neen! de Zeeuse Griek leert immers voor gewis,
Ga naar voetnoot(i)Dat d'eene mensch des anders duyvel is.
| |
[pagina 302]
| |
Wie zou ook om een duyvel wenschen,
Daar hy voor duyvel speelt met alle soort van menschen.
Hy steekt zynGa naar voetnoot(k) kin uyt, en laat elk zijn tanden zien,
(Dit is zijn woort:) maar meest aanGa naar voetnoot(l) onderdrukte liên.
Dog die de kinders met deGa naar voetnoot(m) knynen wil doen ryzen,
In d'alderlaatsten dag, (wiens harte moet niet ysen?)
En die Gods oordeel dus in 't openbaar belagt,
Wat schelmstuk kan hy doen, het geen men niet verwagt;
Ey vrienden steurt u niet, ik spreek nog veel te sagt.
En zoo 'k inGa naar voetnoot(n) d'order of den basis kom te missen,
Verschoon my. Hy alleen kan nimmer zig vergissen.
Ten tweeden schelt men voor een leugenaar my uit.Ga naar voetnoot(o)
Een Leugenaar! is slimmer als een guyt.
Als of ik, die beloof geen Broederen te raken,
My zelf quam leugenagtig maken,
Om dat ik juyst 't geslagt van een Diaken raak,
Maar 'k heb gereet verschoning van die zaak.
Dat vuyl geslagt hing zoo aan een van hoere stukken,
Ga naar voetnoot(p)En overspeelders nukken,
Dat ik, al wilde ik schoon, dat niet kon overslaan,
'k Laat nog tot beter tijd veel dingen open staan.
| |
[pagina 303]
| |
De Broeder die u eens uyt liefde heeft geschreven,
Heeft u weêrom uyt vriendschap dit gegeven,
Een heeft goê moet, zoo gy niet beetren wilt uw leven,
Dat hy in 't rymen nog zal worden wel bedreven.
En dat deGa naar voetnoot(q) Filosoof, die, schoon hy niets bewijst,
Deskartes gronden draagt en pryst,
Och arm! en laat om die de Kerk en Godsdienst dryven:
Waarin hy zig met ons voor dezen in liet lyven,
Met opgeheven stem nog loven zal mijn digt,
Dat wel als pekel byt, maar egter 't oog verligt.
Al is het qualijk te verdragen,
In zulke, vuyle en ongesonde magen.
Dies zoo de boom der zonden langer groeyt,
'k Ben een welmeenend man in 't rymen onvermoeyt.
Ga naar voetnoot(r)Schoon ik, soo vele spreken,
De rymkunst niet versta, en lietse nutter steken,
Verandert gy van leven in een wyl,
Veel lichter ik van styl.
G.I.O.K.B.
|
|