Nederduitse en Latynse keurdigten
(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– AuteursrechtvrijHypercriticum of Ga naar voetnoot(a)alderheiligen
| |
[pagina 290]
| |
Om zuivre Godsdienst, die waar wees ter zaligheid:
Het beste hooftpunt dat gewisse gronden leid,
Nu wel in vreden; maar door ruimer toom te geven,
Want niemant wort gemoeit al schort het aan 't welleven,
Hoe komt dit by dat Menno so vervalt,
En met de Godsdienst malt?
Waar is d'eenvoudigheid, waar opse pleeg te roemen?
En alle hoogmoet en verbittering te doemen:
Ga naar voetnoot*S'is nu so ver geraakt, tot ons verdriet,
Dat ikze naulyx ken, ook kentz' haar zelven niet:
Ga naar voetnoot† 'k Sal van de Broederschap niet spreken:
Maar die so wel in deugt behoorden uit te steken
Als in gesag en Ampt; u Dienaars van het Woordt,
En gy Diakens, die niet leeft gelyk 't behoort;
U roep ik in het licht. U staat het vry te leven
Na uw manier, en my daar oordeel van te geven.
'k Wil niemant lasteren: maar met een sagtGa naar voetnoot* gemoet
Elk wysen wat hy doet.
En die ik weinig raak, ofGa naar voetnoot(c) over heb geslagen,
Die wil ik garen als oprechte Mannen dragen:
Of hunne fauten zyn my niet so wel bekent.
| |
[pagina 291]
| |
GyGa naar voetnoot(d) Vlugter dan (gy zyt die eernaam al gewent,
Geloof ik) tree voor aan: aanschouze in uwe bende,
Die gy verdrenke liet in tranen en ellende.
Verbaasden Huurling, die uw kudde liet ten roof,
Eer noch den wolf genaakt; hoe vast stont uw Geloof?
Gy zyt een Man waar op men vry een Kerk mag bouwen
En moet ik u op Stoel, noch voor een Leeraar houwen?
Die das lang hebt vermomt in sijnen schijn gegaan,
Tot dat uw Vlugten heeft uw Gierigheid verraên,Ga naar voetnoot(e)
Gods hulp had by u uit, foei schaam u voor deGa naar voetnoot(f) Joden!)
Want gy zyt met uw God zo schandlijk weggevloden,
En droegt het gouden Kalf, uw Afgod met u mee,
Die zou u veiliger geleiden over zee.
Daar duizenden met my op Gods genade bleven,
Van allerley Geloof,
Wat heeft u soo verbaast na Fred'rix stad gedreven,
Belaên met buit en roof;
Met soo veel penningen tot uwe lyftrawanten?
Of was het yver om Gods Woort daar voor te planten?
Of om dien vreemden Vorst te toonen, tot een smaat
Der Doopsgezinden, die gy vlugtende verlaat,
Dat so hy and'ren moest oordeelen na uw vrugten,
't Geloof hun Leeraars strekt tot klugten,
Het goud hun tot een God,
En al de Godsdienst maar een guichelspel en spot.
| |
[pagina 292]
| |
NuGa naar voetnoot(g) Schreeuwer, 't word nu tyd te preken vanGa naar voetnoot(h) Poëten,
Gy zult nu mee uw leven weten,
Vervult het dat ik heb vergeten.
Al ziet gy nog soGa naar voetnoot(i) scheef, braaf, preekt vry dat het kraakt,
Gy hebt het Veerom doch nu moe genoeg gemaakt:
Ga naar voetnoot(k)Men moest hem in de pars ter dege blyven nypen,
En groen en rau zien by de kop te grypen,
Om hem te schoppen met een smaat in elks gesigt,
En waarom niet? hy timmerde u in 't ligt:
EenGa naar voetnoot(l) Leek won 't hier een Docter af in 't preken;
Schoon hy maar woorden 't volk wist in de hand te steken,
Ga naar voetnoot(m)Gelyk Galeen, daar gy ons zaken geeft ten buit.
Men zag de Nyd u steets ten valschen oogen uit,
Verwaande, die door zottigheid ontsteeken,
De Schriften, die gy niet verstaat, derft tegenspreken;
Waarom geen Mens, maar van een weinig geest,
Ga naar voetnoot(n) Uw vaatse grollen leest,
Zo stram van styl, zo plomp en dwers voor keurige oogen,
Als warenze op 't papier gespogen.
| |
[pagina 293]
| |
Dies toont uw wezen ons, gelijk gy waarlijk zyt,
't Afbeeldzel van de swarte Nyt.
Ga naar voetnoot(o)De dikke Kloosterpaap zie 'k op den Kancel treden,
Ga naar voetnoot(p) Met flikkerend' ogeleden:
Als had hy aandagt en was doende in gebeden:
Maar ey, ik ken hem wel!Ga naar voetnoot* 'k zal met geen wyngaart kroon,
Of Bachus oxhooft hem u schilderen ten toon,
Maar zagjes laten loopen;
Ga naar voetnoot(q)Want hy kon haast zijn doot gegeten of gezopen.
Maar gy, ô net Juweel! ô bittere Alsem SpruitGa naar voetnoot(r)
Verdient van scherper pen beschreven;
Ik voel my wel genoeg van yver aangedreven:
Maar na mijn meinig wil d'er juist de zin niet uit.
Had ik de pen vanGa naar voetnoot(s) hem, in wiens Gedigten
Getekent staat een van ons grootste Ligten,
En die zo ver als d'Ystroom is vermaart,
Ik meen ik zou u zitten in den baart.
Ik zou u eens uwGa naar voetnoot(t) bitterheid verwyten,
Uw grootsheid,Ga naar voetnoot(v) met uw tentigheid, en wat
Ik meer, met reên, uw wist in 't aangezigt te smyten.
Nu zal uw naam alleen hier swart staan op dit blad.
| |
[pagina 294]
| |
En gy mijnGa naar voetnoot(w) Vriend, die u maar gaaft aan't preken,
Om niet te wezen van het Kosterampt versteken,
Sins dat gy zeker waart van zulken warmen nest,
Verliet gy Stoel en Kerk, en luyerde uw best.
De bittre Beunaes zal my vreeselijk begrauwen,
Ga naar voetnoot(x)Gelijk hy d'Armen zo gewent is toe te snauwen,
Dat alles wat hy geeft na Roet en Alsem smaakt:
Maar 'k hoop hy zal zijn Gal eens hebben uitgebraakt;
Ga naar voetnoot(z)of R....s zal die wel wat tempren met zyn reden,
Een Man van goeden aart, en nog van d'oude zeden,
Naar mijn manier en zin, schoon dat men spotters vint,
Die een Man maken van de Vader en zijn Kint.
Een van eenGa naar voetnoot(a) Nieuwestad, en mag ik niet voorby gaan,
Hoewel ik veele nog laat zagjes aan een zy staan.
Ga naar voetnoot(b)Den boosen Oversten, zo kreeg hy eens die naam,
Hy is wel dubbelt tot Diaken onbequaam.
Eerst om zijn eigen zelfs, zijn eige toornigheden,
Ga naar voetnoot(c) En ongemakkelijke zeden,
| |
[pagina 295]
| |
Ga naar voetnoot(d)Dan om zijn vuil geslagt, van onkruit opgeleid,
Van smuigers, waart de Kerk enGa naar voetnoot(e) Predikstoel ontzeit.
Egtbrekers, helden in de kuffen en bordelen,
Die kat zou krabben wou 'k zijn rugge harder strelen.
'k Zal evenwel op ban en boet
Niet swygen van haar trotsen moet.
En schoon zy roemen dat haar zak van gelt zoo swaar is,Ga naar voetnoot(f)
Wie weet of 't waar is.
'k Dwaal, mer verlof, een weinig buiten spoor,
En neem eenGa naar voetnoot* Preker voor,
Die gaarne preken wou als ymant Stoel wou wezen;Ga naar voetnoot(g)
Een Man dieGa naar voetnoot(h) Griex kan lezen:
Een dwarze Seeu, die 'tGa naar voetnoot(i) Predikampt ontzeid
Om koppig onbescheit,
| |
[pagina 296]
| |
Om warlust en dwarsdryveryen
Hier quam om bystant vryen,
Om onze Kerk met list te zetten in den brant:
Hy kreeg somtyds, 't is waar, een slegthooft aan de hant,
Die hy in 't eerst als helden uytgekoren,
Weêr door zijn hardigheid en heerszugt heeft verloren,
Hy wist die Les niet, dat een nieuwe heerschappy
Door goetheid groeit, en valt door titanny:
Maar sedert elk dien Boom kende aan zyn vrugten,
En zyn verwart geteem meer hooren mogt nog lugten,
En hy geen hoop tot onzen Preekstoel had,
Heeft hy te schandelijk zijn eersten roem beklat,
Ga naar voetnoot(k) Met duisent valse en eerelooze listen,
Bedrog en vuil gewin, en opgezogte twisten,
En niets behouwen van zijn eerstgeprezen goet,
Ga naar voetnoot(l) Als ronde schoenen en een valen hoogen hoet.
Dies deet gy wijsselijk die Man van Stoel te houwen,
(Heb de eer die gy verdient) 't zou u ook nog berouwen,
Blookmaker die zelfs best sijn gantse leven weet,
Ga naar voetnoot(m) Vreest dat ik hem vergeet;
Maar hy kan in sijn hooft geen Kettery bedenken,
Als hy by Avonden sijn Roemer vol mag schenken,
En rusten 't dronken hooft daar kar noch paarden gaan,
Nog meentmen dat hy voor Diaken mag bestaan.
Daar zynder meer die wel wat hebben op de leden,
Maar om dat zy so grof niet hebben mis getreden,
| |
[pagina 297]
| |
En dat men ryke Liên, gelyk denGa naar voetnoot(n) Bisschop leert,
Ga naar voetnoot(o)Niet stooten mag voor 't hooft, so doe ik sijn begeert,
Want sy zyn 't uit wiens Beurs d'aalmoesen moeten vloeyen,
Men moet geen ryke Liên uit onse Kerke roeyen.
Want woumen anders dien een weinig ommesoek,
Ik haalde wel een Diender uit den hoekGa naar voetnoot(p)
Die eens het Ampt vanGa naar voetnoot(q) Hasselaar beklede,
Doch, soo hy sei, met rede.
D'onnoosle Dienstmaagt,Ga naar voetnoot(r) wierd, om datzeGa naar voetnoot(ʃ) Mr. Fey
Was trouwer alsze zei,
't Schavot haar Treurtoneel, daar moestze staan te pronken.
Hoe meenig weerloos hert is schier het hert ontsonken,
Wanneerze voor haar oogen moeten sien,
Dat gants de Kamer pronkt met deze grote Liên!
Hoe kon't u dog van 't hert, ey seg my gy Dienaren,
Die hier van oorsaak waren?
Doe uwenGa naar voetnoot(s) Wyngaart eer door ongelegentheid,
En door gebrek van gelt, wierd Bank en Stoel ontseid,
Dat gy toen, tot sijn troost, niet anders uit kost vinden,
Dan Zy te zitten winden:
| |
[pagina 298]
| |
Die soo lang onvermoeit op 's Vaders voetspoor aan,
De Kerk soo langen tyd heeft troulyk by gestaan,
Gepreekt, gereist, gerost, als 't u niet wel en luste,
Maar lui en maklyk sat te ruste,
So nam hy 't willig waar. 'k Hoor nu van beter loon,
Maar sober evenwel, omGa naar voetnoot(t) Vader in sijn Zoon
Te toonen na sijn doot, dat sijn eerwaardigheden
Nog op de Kamer plaats bekleden.
Nu sal zig elk misschien verwond'ren,
Waarom so onverwagt dit Straf-schrift op komt dond'ren,
Daar 't alles schynt in rust, Gemeente en Kerkenraat,
Het dagt my best geraên, wyl veelen in den Staat
Haar toevertrout, so ver zig zelven gaan ten buiten,
Hoe eer hoe liever dat voorkruipend quaat te stuiten,
Eer veele vroomen in conscientie met verdriet
Geslagen, om al 't quaat het geenmen dag'lyks siet
Van Prekers en Diakenen geschieden,
Met een bedroefde Scheur dat Babilon ontvlieden,
Gelyk dat ongeval
Voorseker volgen zal
Indien de Schuldige, door 't kennen der gebreken,
Niet doen gelykse preken,
En met haar leven haar Sermoenen tegenspreken;
Ik had my niet in deze saak gesteken,
Indien 't een twist was die kon werden vergeleken,
'k Ben noit verongelykt des hoef ik niet te wreken,
Maar met het nut van onse Kerk begaan,
Sag ik de saken liefst op beter voeten gaan.
Ook sou die yveraar, deGa naar voetnoot(v) Prins der Collegianten,
Weêr komen hooren de Menniste Predikanten;
| |
[pagina 299]
| |
En in de Kerk vergeten sijnenGa naar voetnoot(u) Sluis,
Nu is hy vol gepreekt, en blyft veel liever t' huys.
Ook is hy wijs genoeg. Wilt dit met aandagt lezen,
Soo sal 't geen Corrosyf, maar goedeGa naar voetnoot(w) Heelsalf wezen.
Het is een Gift die u uit liefde zent
EenGa naar voetnoot(x) Broeder aan u allen wel bekent,
Ga naar voetnoot*Die mislijk Rijmt, want hy is 't Rymen niet gewent,
't Zy u een aangenaam present.
G.I.O.K.B.
1673.
|
|