Geboortezang Aan den Weledelen Grootagtbaren Heere Arent Muis van Holy,
Oud Burgermeester der stad Dordregt, en Rentmeester Generaal van Zuithollant.
Ad sua natalis tempora laetus adest.
Van welk een vier voelt zich myn Zangheldin gedreven,
Om onbekommert weêr den Zangberg op te streven,
En u te groeten op dit vrolijk Jaargety,
O Borgerheer; terwijl de vrome Burgery
Vol vreugde, u eerelyk gekroont met zilvre haren
Een ring besluiten ziet van drie-en-zestig jaren,
En 's Hemels zegen ryk neêrdalen op uw hooft,
Dat voor het Vaderlant, in Staetzorg afgeslooft,
Verdient een hooftsieraad van blinkende laurieren.
Doorluchte man! gun ons, dat wy met andren vieren
Dit vrolyk Feest, waar in zig yder een vermaakt,
Die eerende uwe deugt van trouwe liefde blaakt,
En afgezondert van de Staatzugt, en de plagen
Der nyd, een dankbaar hart getrouw u op komt dragen:
Al word uw weldaad by zoo veelen niet erkent,
Nog leeft uw naam by al de vroomen zonder end,
| |
'k Zal hier niet reppen. van uw' Stam voor duitsche tongen.
Een ander heeft die reeds grootdadig opgezongen.
'k Zal niet, ô Borgerheer, afmalen in gedicht,
Hoe 't waarde Vaderland zig voelt aan u verplicht.
Uw groote zedigheid, die Koningin der zeden,
Belet my verder in dit ruime velt te treden.
En uwe lijdzaamheid, waar door gy 't al geniet,
Zelf al het gene, dat gy u ontnomen ziet
Geen onrust knaagt uw hart by nagt en duisternisse,
Maar gy ziet al uw leet getroost in uw gewisse.
Die kopre muur, die zuil, die 't alles trots verduurt,
Die sterke rots, die schoon van 't zeenat steeds geschuurt
En fel besprongen, blyft haar hooft ten hemel steken.
Hoe wil de naneef van uw trouwe deugden spreken,
De naneef van geen nijd in zijn gemoed besmet,
Als hy met aandagt op al uw verdiensten let!
Maar hoe ben ik zoo ver reeds buiten 't spoor getreden
Uw ingetogentheid bepaalt zelf myne reden,
Die veel te kort geschiet in het melden van uw deugd.
Die is zig zelf een loon, die schenkt zig zelve vreugd,
En heeft geen leensieraad van noode om meê te pralen,
Maar schittert onbezwalkt met eene kroon van stralen.
De Hemel, die u dus geleid heeft met zyn hand,
Volbrenge uw dagen in een aangenamen stand.
Dees tijd belooft u nog een langen reex van jaren,
Beveiligt voor 't gewelt van onrust en gevaren.
Het moordjaar (welk een droom beneven ons verstand!)
Schrikke andren af, die in hun dwaasheid aangerand
Van ongegronde vrees zig zelf door droomeryen
Verbeelden, dat de dood hun leven af komt snyen.
O ydelheid, van 't volk gekoestert zonder reên!
Maar gy door uwen geest gescheiden van 't gemeen,
En boven alles, wat hier dommelt, opgetogen,
Ziet alle dingen aan met onbenevelde oogen.
Gy ziet u zulk een reex van jaren agter een
Gezegent van om hoog, veel rampen doorgestreen,
In dezen tyd nog uw gezondheid ongeschonden,
Uw braven Zoon na wensch in 't huwelijk verbonden,
Waar uit het Vaderland nog schoone spruiten wagt,
Een parel aan de Kroon van hun beroemt geslaat,
| |
Begaaft met dapperheid, en wijsheid, en regtschapen,
Vry meer verheerlijkt door hun deugt, dan door hun wapen
Wat rest'er meer? gy dankt de Godheid voor al 't goed,
Dat zy, ô groote Man, u nog beproeven doet.
Zy wil u langen tijd voor ongeval bewaren,
En geve u sterkte en kragt in 't groejen van uw jaren.
Den 18. van Slagtmaand.
mdclxxxviii.
|
|