Nederduitse en Latynse keurdigten(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 229] [p. 229] Op de Beeltenis van. Gerart Brant. DIt 's 't beeld des grooten mans, beroemt door zededigt, Den zuiv'ren toesteen van een ware Christens pligt, Die, haat en nyd getroost, de waarheid in zijn blaren Eenvoudiglijk verhaalt, van over hondert jaren. Maar ach! in eene zaak verdooft natuur dien Brant. Groot Schryver, groot Poëet, maar sober Predikant. Het Beelt spreekt. Al wat natuur aan my mogt schuldig zijn gebleven, Dat heeft z' in ruimer maat aan mijne zoons gegeven, Die zoons, die, boven my getilt op d'eerentrap, Den glans bezwalken van de gantsche Priesterschap. Dus wert den glans verdooft van Arons borstlapssteenen, Wanneer de stralen slegts van Moses hoornen scheenen. Vorige Volgende