| |
Ter uitvaart van den Heer en Meester
Johan Pesser,
In zyn leven Oud-Burgermeester der Stad Rotterdam
HOe gaat d' alschenb're Dood hier weiden in een oest
Van Lyken, daar ze 't puik der Mannen door verwoest!
Wy zwegen op 't verlies van Biscop; maar de schade
Van Pesser, (Heeren die den Staat, door Gods genade,
In Vryheid, en Gezag, hanthaafden, op hun wagt:)
| |
| |
Kan 't hert inwendig niet verkroppen, zonder klagt.
Opregte, en Eed'le Ziel, die met een wanbehagen
Het vleyende gestreel uw 's Eer-ampts hebt gedragen;
Die, tot het Staats-bewind beroepen, uw gemoed
Met eigen toom beheerschte; en hield een zelven voet
Van minzaam' ommegang, gemeenzaamheid in 't spreken,
En bystand, in 't belang der Burgeren gebleken!
En eind'lyk d'eige rust in 't gapende gevaar:
Hoe heffenwe uwe Deugd, en Wysheid op 't altaar!
Hoe heerlyk is de proef! de prang der stale ketens
Van Staat beklemde noit de Vryheid uw 's gewetens;
Noit hing uw' Godsdienst zig den Mantel van belang
Om 't lyf; noit zogtze zig te dekken met bedwang;
Noit zag men datze met een oneelhartig zwygen
Gemakkelyker dagt het Raadhuis op te stygen.
Hoe hebt Gy, daar de drift der Heerschzugt barnt, en woelt,
Hier van den loon eerlang in 't vry gemoed gevoelt:
Heel anders, dan die eerst, met kreuking van 't geweten,
Tot heerschen uitgestrekt, en schielyk afgesmeten,
Van spyt, van ongeduld, van wroeging overkropt,
Dan sidd'ren voor den slag waar niet die knaget klopt!
Want die een ander loon, en uitkomst wil beoogen,
In 's Werelds zaken, vind zig jammerlyk bedrogen;
Al heeft hy zyne vlyt, en arbeid uit zyn magt,
In alle opregtigheid, doen blyken dag en nagt.
Ons toon die waarheid niet in Pessers Lyk-gezangen
't Groot Voorbeeld, dat de Staat zoo deerlyk heeft ontfangen;
Wy hebben lang genoeg dat wentelende wiel
Bespiegelt, in die grootse en hoogverheve Ziel;
Zy ruste althans in God! 't word zelf in 't klein met Pesser
Bevestigt toen de nood, die groote waterpresser.
's Lands Vloten vorderde, en op 't spoedigste eischte in zee,
Zag Zeeland Hem met ernst verschynen op zyn ree;
Om, uit het het Staats-belang, om uit den naam der Staten,
Te vord'ren, dat die Magt mogt zakken uit de gaten:
Wat wederwaardigheid, welk dwerssende gety,
Kleene eerbied, groot boha, hem hier bejegent zy,
Om met verkeerden loon de Staat-zorg te vergelden,
Herdenk hy die het weet; ons staat het niet te melden:
Tot dat het einde dit bekroonde in 't openbaar,
| |
| |
Daar die verdulde, en domme, en beestelyke schaar
(Want geen verdiende stut, en geen berigt geneest'er;)
Zig geen hoogagtbaarheid in haren Burgermeester.
Ontzag te schenden; maar Hem vattende als een fiel,
Schopt, sleurt en teistert hem, als een verwaten' ziel,
Een razende gevolg van duizenden (als Leeuwen
In felheid) dat zig quyt met rukken, en met schreeuwen,
En juichende onbeschaamt, en eerloos, vordert hem
't Voorschreeuwende geluyd te volgen met zyn stem:
Wat 's d'uitkomst, en 't bejag der Stad-en Landberoerte?
Hy (als 't standvastig hert dat met zyn dwinger boertte)
Behoud een still', en zagt', en ongekreukten zin;
Mishaagt haar zyn bestuur, Hy volgt haar minzaam in,
En wil het Staats - bewind gewillig laten slippen:
Niet om den last t'ontgaan, maar om den vloek der lippen
T'ontwyken, in het geen Hy niet en heeft verdient.
Hy zugt om 't ongeval des Staats, en blyst haar vriend;
En kan, uit hert'lykheid als waar 'er niets misdreven,
't Geleden ongelyk vergeten, en vergeven;
Van heerschzugt het gemoed ontleed'gen; d'amptloosheid
Waarderen, als een schat van Godt hem toegeleid:
Maar 't onverstand, 't geen wil dat dus de Staat zig redde,
Tobt, als het zieke lyf, van 't eene op 't and're bedde;
En ziende dat de rust, daar 't in zyn waan van droomt,
Nog ver te zoeken blyft; als 't tot bedaren koomt,
Staat stom, en wel verstelt, op 't minste ligt van reden;
En 't geen nu elk verfoeit, wie zynze die 't hem deden?
'k Geloof zy volgen zelf van schaamte zyne baar,
Met wroeging in 't gemoed, en overtuiging naar;
En kunnen d'eed'le Deugd niet laten d'eer te geven,
Waar van z' haar in haar loop beroofden, by zyn leven:
Wy willen deze wond van nieuws, met peut'ren niet
Doen bloeden zonder vrugt, tot dieper ziel-verdriet:
Maar wenschen tot een loon (al 't Aardsche was te snoode)
d'Opregte en Eed'le Ziel haar zaal'ge rust in Gode.
Overleden den 1. Maart 1678.
|
|