Nederduitse en Latynse keurdigten
(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij
[pagina 192]
| |
Noodig antwoort op de Schriften, En de spoorelooze driften Die men ziet door 't gantsche Land Op de dood vanGa naar voetnoot* Geraart Brand.Parvus ignis magnum soepe suscitat incendium.
Hoe dreunen nu Bels tempeldeuren,
Hoe zietmen 't mengelmoes nu treuren
Om 't blussen van haar grooten Brand,
Men hoort haar stem door 't gantsche Land,
Men ziet de winkels vol van digten,
Gerymt van groote en kleine ligten,
Van 't Volkje van myn Heer Armyn,
Dog meest van 't broetzel van Socyn.
Men ziet....Ga naar voetnoot§ dien fynen schryver,
Die hekelt met gegronden yver
En zorg voor waarheids Evenaar,
Dog dit 's om dat voorleden Jaar
Ga naar voetnoot†Zyn digt de toetsteen niet kon halen.
Nu wil hy met dees munt betalen.
Die is verdraagzaamheid, ey ziet,
Een yd'len roem, en anders niet.
Nog meent hy zig heel wel te uiten,
Dat men de lessen niet kon stuiten:
Maar fyn Man, ziet gy wel te regt
Hoe datze God heeft neergelegt?
Kon Leeraars yver hier niet helpen,
God quam hem haast ter neder stelpen;
Den smaat van Jesus en van Geest,
Die was al lang genoeg geweest,
| |
[pagina 193]
| |
De regte Bybels Godsdienst gronden,
Al over lang genoeg geschonden.
Ei pronkt dan niet met ydel lof:
Maar steekt de penne vry in 't stof,
Wat had dog Brand om zoo te roemen,
Als cierlijk opgepronkte bloemen?
Zyn netgeschaakte redentaal,
En klaar vertoog, was 't altemaal,
Maar in dees Bybels wetenschappen,
En deed' hy niet als kindersstappen,
Ja bragt zeer zelden op de baan
Een reden die ten toets kon staan,
Zijn Vrydags lessen hoog geprezen,
Vertoonden dat hy had gelezen
Buxtorf, Galeen; Hippocrates,
En zoo een Schryver vyf of zes.
Ziet hier een kort, en kleinen teugel.
Indien gy kont, ontsluit dien beugel,
En blaast dan uit, door schelle faam,
Zoo lang gy wilt, Brants lof en naam.
Elk zyn beurt.
Dit vers wiert den Heer J. Oudaan savonts ter hand gestelt, en quam van hem des anderendaags smorgens dit navolgende antwoord voor den dag. |
|