| |
Op de Oratie ter Eere van zyn Doorlugtige Hoogheid Prins Willem den Derden.
HOort Borgers en Boeren, maar voornamentlijk Soldaten,
Hoe datmen op gisteren, tot uw aller geluk heeft horen praten,
Het was datmen wenschte, geluk, voorspoet en welstant
Aan onzen lieven gerrouwen Vorst, Capt. Generaal te water en te land.
Men verhaalde, hoe kloek hy hem droeg, voor Woerden Mastrigt, Charleroy,
In den slag van Senef, en doe hy met de Princes ging te koy,
| |
| |
Hoe hy wel zal beletten, dat de Privilegien en Vryheden mede,
Als hyze maar in de hand heeft, van niemand anders zal werden met voeten getreden,
En dit is geschiet tot Leyden, op de hooge school; daar men vint al de ligten
Van wysheid, Spanheim, Galjard, Trigland, en Senguerd, wie zouder om willen vigten?
Wie dat de wyste is; want onze getrouwe Vorst, die heeft ze ons alle vier beschaft;
Zulks die qualijk van haar spreekt, verdient zwaarlijk te werden gestraft:
Want onze getrouwe Prins, die hem noit dronke drinkt, en te paart zit met zulken gratie,
Hoe kan die falen, als hy van wijsheid oordeelt? maar kom keeren wy weder tot onze Oratie,
Zy is opgezeid, maar ook gemaakt, door den jongen Heer van Voorschooten snaar,
Die al van overlang zijn zelven hier toe heeft willen bequaam maken voorwaar,
Met naarstig te studeren. In plaats van by de Juffers te loopen, en haar aan 't lyf te hangen;
Zoo blokte hy op zyn kamer, met een bloedigen arbeid zonder verstrangen,
Zulx datze zoo fray was, datmen most oordeelen, datze van den Professor Gronovius gemaakt was,
Ten waar dat deze geleerde Heer meende, dat hy daar door geraakt was.
Schyt Achilles, met Homerus, loop schyten met Curtius Alexander,
Tot het beschryven van zijn daden, heeft onze Naffouwsche helt wel een ander,
En dat wiert voorgegaan, en gevolgt met een zoo heerlyk muzyk,
Dat had de Prins daar by geweest, het zouw hem behaagt hebben uyt de kyk;
En wie weet, ofhy niet zouw hebben gedaan, als Alexander, die schielijk en ras
Naar zyn wapenen toeliep, als hy opgetogen was, door Veltmuzyk meenend dat hy in Batailje was:
| |
| |
Daarom zoo laat ons op den naam van de borgers van Leiden, voor het Vaderland getrouw,
Dezen jongen blom bedanken, dat hy de deugden van onzen Prins van Nassouw
Heeft voorgestelt, zoo kragtig en klaar, dat al had hy in een diepen slaap geweest, door het innemen van anderhalf pont Opium,
Hy U E. zouw hebben ontwaakt, en die doen begrypen en zien, al was het zonder Microscopium.
Ik Willem de Derde by der Gratie
Geboren uit Nassouw schen bloed, de beste van die natie
DOe weten, dat over een korte tijd, met grote Acclamatie
Op myn geboorte was gezeit een deftige Oratie,
Tot uyt breiding van myn deugden, zeer cierlyk, en met groote statie,
En dat 'er ook was opgemaakt, een schrift van gratificatie:
Maar dat de Leidse Magistraat het noemt een vuil pasquil en groote maliversatie,
En heeft een som van duizent pont gestelt by proclamatie
Voor die geen, die den maker kan brengen in Incarceratie,
Maar meind gy, dat gy zoo toont uw trouwe Inclinatie
Met te houden vooor pasquilmakers, die mijn deugden met grote Concatenatie
Voorstellen, tot de kleinste in kluis, met groote reputatie;
Oneen! daarom zo dient dit voor u lieden tot een Insinuatie,
Dat gy uw bril gebruikt, als 'er lofdigten van my nitgaan, in plaats van een verkleinglaasje en spaart
Zoo het gelt van uw borgers wat beter, en toont commiseratie;
Zoo zult gy myn vertoornt gemoed veranderen, en krygen Obligatie
Op myn persoon, of anders, zoo maakt vry de preparatie,
Dat ik zal maken, zonder eenige dissimulatie,
Dat gy schepenen, die my zo een groot gedeelte van myn goede naam gekost hebt, voor uwe malitieuse Interpretatie,
Uw kamers, met al uw wapens zult moeten ruimen, wanneer gy vol Consternatie
Naar huis zult lopen, veel rasser? als of gy ingenomen had een purgatie.
|
|