Nederduitse en Latynse keurdigten

Op de predicatie van D^ne Rycke,
Predikant in 's Gravenhage, gedaan Anno 1674 op het subject van de Capitale Leening

zeggende:

Dat van de goede werken niet meer loon te wagten was van Godt, als van de Capitale Leening die de H.H. Staten hadden belooft te betalen.

IN een van de Haagse Kerken,

Bragt een Leeraar laast op stoel

Zyn Gereformeert gevoel

Van den loon der goede werken,

[p. 116]

 

En wat voor die van de Mis

 

Daar van te verwagten is;

 

Zoo veel sprak hy (na zijn meening,

 

Was 't te zeggen niet met al)

 

Als een yder hebben zal,

 

Van zijn Capitale Leening;

 

Stellend dus in eenen graat,

 

Gods Credyt, en van den Staat:

 

Vele slegte broeders vonden

 

Dees gelijkenis zeer goet,

 

Zoo getuigde haar gemoet,

 

Om dat zyze niet verstonden:

 

Maar een wyze Patriot

 

Dagt die Domine is zot,

 

Mits zijn woorden wel betoonen

 

Dat hy God nog Staat betrouwt,

 

Of gelooft met die van 't oud,

 

Zoo hy niet is in de boonen:

 

Dat God loonen zal het goet,

 

't Geen een mens op aarde doet:

 

Want gelijk ale onze Heeren

 

Aan de Hollandse gemeent',

 

't Capitaal den Staat geleent

 

Weer beloven uit te keeren,

 

Zoo belooft ook God de Zoon,

 

Voor een dronk kout water, loon;

 

Nu dan, haar Grootmogentheden

 

Zullen haar geloft voldoen,

 

Ofte niet; indien zy 't doen,

 

Zal men niet met groote reden

 

Zeggen, dat dien Predikant

 

Helt wat na de Roomse kant;

 

Die gepreekt heeft, dat men krygen

 

Loon voor goede werken zal,

 

Immers meer als niet met al;

 

Beter had hy 't mogen zwygen,

 

Want wy hopen altemaal

 

Interest en Capitaal;

 

Of indien (dat God verhoede,

 

Dat men ook niet denken moet)

[p. 117]

 

't Land dat speelden al bankroet,

 

Zonder ietwes te vergoeden,

 

Is 't niet goddeloos gespot,

 

Dat te passen ook op God?

 

Zeker men zouw meer bedrogen

 

Zyn, zoo God zyn woord niet houd,

 

Die belooft heeft hondertfout,

 

Als indien uit onvermogen

 

't Land, dat ons maar een aanbiet,

 

In de plaats van een, gaf niet:

 

Menschen mogen wat beloven,

 

Dog ontbreekt haar wil of magt,

 

't Zyn maar woorden zonder kragt:

 

Maar het loon, 't welk God daar boven

 

Aan die wel doen toegepast

 

En belooft heeft, dat staat vast.

 

Hier by laat ik het nu blyven,

 

Zonder iets te zeggen meer,

 

Tot verdeding van Gods eer;

 

'k Laat de Staten hem bekyven,

 

Dat hy zoo in dezen tyd

 

Spreekt op stoel van hun credyt:

 

Maar wanneer men op zal leggen,

 

Weer aan d'andere altemaal

 

Hun ontleende Capitaal;

 

Zou ik aan dien dienaar zeggen,

 

Na uw woorden uw geschiet,

 

Daarom zult gy hebben niet.