Nederduitse en Latynse keurdigten(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De Zeeuwse Kerkhaan. NU klapt de Kerkhaan bei zyn wieken, En laat den meester van het hek, De lugt van d'oude sporen rieken, En 't steken voelen van zijn bek. Nu durft hy zijnen kuif eens draayen, Spyt al dat Koninklijke bloed, Zijn Haan zal voortaan Koning kraayen, Die hy weet dat het wezen moet; Het past ons zijn triumph te zingen, Dat Zee en Land den weerglalm hoor, Op dat de naklank door mag dringen, Daar hem de nabunr volgt op 't spoor, [pagina 115] [p. 115] Triomph, Triomph, het is gewonnen, De groote Veldheer legt ter neer; Leert Hoven, wat de kerken konnen, Wanneer men vegt om staat en eer, Rust niet, nu gy zyt opgebroken, Hem, die als meester van den Tuin, U ligt een nieuwen kryg zouw stoken, Vol moet te vliegen in zijn kruin: Hy zoekt een bloetraat weer te spannen, Gelijk in 't jaar van negentien; Om u als kaf uit 't graan te wannen, Hier moet gy ernstig in voorzien, Dan zult gy Kerkhaan Koning blyven, De Tuin weer vol van vrugten staan, En hy op uwe wenken dryven; Daar hy nu pas is heen te slaan. 't Gebroet dat om den kost hem te geval kom kraayen, Zal u dan roemde, den baas de staart toe draayen. Vorige Volgende