Nederduitse en Latynse keurdigten
(1710)–Anoniem Nederduitse en Latynse keurdigten– Auteursrechtvrij
[pagina 63]
| |
Op de Brittannische Verneedering door de Zeemagt van hare hoog mogentheden,
| |
[pagina 64]
| |
Dat de moed der dapp'ren blinkt;
En den blooden 't hert ontzinkt,
Daat zy onder 's Konings oogen
Met dien schrik na Londen vlogen.
Kon hy zig dien last getroosten,
Dat hy 't alles overwon,
Om de Sluijerkroon van 't oosten,
Of den sehat van Babilon?
Neen; maar 't heil van 't Vaderland,
En de Vryheid, was het pant
Dat hem alles op dee zetten,
Om de dwing'landy te pletten.
Staat hier nu een slag te wagen,
Daar een akelyke kans
Haar laurieren geeft te dragen,
Door veel bloeds misverft van glans?
Neen; want dees heldhaftigheid
Heeft den Landtogt afgeleid
Om geen menschen te vernielen:
Vrees bevleugelde hun de hielen.
Maar wat dan? die storremstukken,
Dat verdelgent moordgeweer.
Poogt men 't woest geweld t'ontrukken,
Gaat men in dien togt te keer:
Dies ziet hier den Dwingeland,
In zyn havens, op zyn strant,
Afgebrande Scheeps-gebouwen,
Doorgekapte Kabeltouwen,
Magazynen opgesprongen,
Masten, die m'aan mooten zaagt:
Dat 's Neptuin de vork ontwrongen,
Daar zyn moed dien moed op draagt;
Ga naar voetnoot*Die de Zee met zyn gezag
(Zulks hy snorkt) te sluiten plag,
| |
[pagina 65]
| |
Of gesloten, op zyn wetten,
Als 't hem lust, kon open zetten.
Maar de Naesby, die men zedert
Royal Charles noemen dee,
Voor de Staten thans vernedert,
Mag men nu d'ontslote Zee
(Wyl hem Robbert, Monk, en Jork,
De drie tanden van die Vork,
Door hun opgeborsten keten,
Weg zien slepen) waarlijk heten.
Ziet, dus ziet hy zijne wetten:
En vermeinde Zeegezag,
Regt geagt als spinnenetten,
En van een gescheurt als rag:
Daar op 't ruisent ryksgetier
Zijne wapens gaan ten vier,
En versmelten op 't gedommel
Van hun klokgeluy en trommel.
Al het Eyland is in roeren:
Straatkarossen rennen vast;
't Wyl Matroozen 't werk uitvoeren,
En zoo menig rappe gast
Speelen op dien snarentrant,
Eer gehoort van Davids hand,
Die nu Karel klinkt in d'ooren,
Dat hy schrikt om s'aan te hooren.
Komt aanschout des Heeren daaden,Ga naar margenoot+
Die verwoesting brengt op aard,
En den Oorlog leerd versmaden,
Daar s' aan 's werelds einden vaart;
Die de spies aan stukken slaat,
En den boog verbreekt, en laat
't Wapentuig van 't vuur verteeren:
Komt aanschouwt het werk des Heeren.
| |
[pagina 66]
| |
Burgemeesterlyke waarde
Sloeg te Roomen lang de maat,
Om de Vrede of kryg t'aanvaarden;
Na de welstand van den Staat
Kon vereischen: maar altans
Burgemeesterlijke glans
Zal, aldus in top geheven,
Ons de vrede of vryheid geven.
Men verbeelde zig t'aanschouwen,
Hoe de Vorst Antiochus
In een cirkel word gehouwen,
Daarze van Popilius,
Burgemeesterlyk gezant,
Met een rysken in het zant
Word getrokken om hem henen,
Als een boey om zyne beenen;
Daar hy niet eer uyt mag stappen,
Voor hy melde zyn besluit:
Zulke Burgemeesterschappen
Voeren heldendaden uyt!
Schryfje nog, by ons 't gebiet,
Forsse Koning, denk het niet!
Maar geeft vreede uw onderzaten,
En uw woord den Heeren Staten,
Zoo mag 't leet der bange Britten
Hen eens stryken van het hart,
En de wysheid van de Witten
(Niet meer moedig aangesart
Om den trots der dwinglandy
Dus te leggen in de ly;)
Al haar gaven gaan besteden
Tot den bloey der heilbre Vrede
1667.
J. Oudaan.
|
|