Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 4
(1890)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Het buitenaardsche leven.Er is in de sterrekunde een gewichtig vraagpunt, dat zoo oud is als de wetenschap zelve, en ontstond op het oogenblik dat de mensch, het oog op de hemelsfeer gericht, begon na te denken over den aard der slerren, die hij boven zijn hoofd zag flikkeren. Alsdan moest hij zich natuurlijk afvragen of er ook wel onder die lichamen werelden waren als de onze; of die werelden zich ook reeds in de gunstige omstandigheden bevonden om de verschillende verschijnsels van het leven aan te bieden; eindelijk, of er daar ook wezens bestanden, die metden mensch eenige gelijkvormigheid hadden. Ondanks den wonderbaren vooruitgang, dien de studie der hemellichamen namelijk in deze eeuw gedaan heeft, is dit belangrijk feit nog niet opgeklaard geworden. Voorzeker zijn meest al de geleerden, zoo niet allen, innig overtuigd, ingezien de eenheid in het plan der natuur, van de algemeenheid en de eeuwigheid van het leven in het heelal. Voor wie de zaak aanziet zonder vooroordeelen, zonder vooringenomenheid, in de volledigste wetenschappelijke vrijheid en onafhankelijkheid, is het niet te bestrijden, zelfs uit een filosofisch oogpunt, dat er buiten onze aarde werelden moeten beslaan, die bewoond zijn door levende wezens, en zelfs door een redelijk wezen, dat er den menschelijken type vertegenwoordigt. Tot nu toe echter werd van die waarheid geen tastbaar | |
[pagina 108]
| |
bewijs gegeven, en alle pogingen, in dien zin aangewend, schenen voor altijd vruchteloos te blijven; maar de hedendaagsche wetenschap, met de merkwaardige, de krachtige middelen waarover zij beschikt, heeft zich voorgenomen het geheim te ontsluieren. Men denke echter niet dat er hier kan sprake zijn van bij middel der reusachtige toestellen die men heden vervaardigt, de inwoners van andere werelden te aanschouwen; zelfs niet van op de planeten uitgestrekte steden, overgroote gebouwen of kolossale werken waar te nemen; daar valt, voor het oogenblik, niet aan te denken, want hier komen bezwaren in den weg, die men wellicht nooit zal kunnen ontwijken. Neen, de zaak moel geheel anders begrepen worden; het is langs eenen heel anderen weg, op eene logische en verstandelijke wijze, niet ex abrupto, maar op eene geleidelijke manier, dat de natuurkundige sterrekunde een overtuigend bewijs te gemoet gaat. De astronomische voorwaarden, waarin de planeten van ons zonnestelsel zich bevinden, zijn volkomen bekend: die lichamen hebben met onze aarde een gemeenschappelijken oorsprong, en hebben bijgevolg dezelfde scheikundige samenstelling. Voor sommige onder hen is de geologische toestand ook reeds dezelfde als bij de aarde: het zijn bollen, die ook vaste deelen, zeeën en een gasvormig omhulsel of dampkring vertoonen. Nu, het is de grondige studie der biologische voorwaarden, waarin die planeten verkeeren, en namelijk de volledige kennis der samenstelling barer atmosfeer, die tot een beslissenden uitslag moeten leidendGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 109]
| |
In het vervaardigen van optische toestellen is in deze laatste jaren een merkwaardige vooruitgang ontstaan; niet alleen zijn nieuwe, vernuftige werktuigen uitgevonden, zoo als de spectroscoop, die zooveel heeft bijgedragen tot de kennis van de natuurlijke gesteldheid der hemellichamen en van hunne scheikundige samenstelling; maar de reeds bestaande sterrekundige instrumenten hebben eene ongemeene volmaking verkregen. In al de sterrenwachten der wereld tracht men zich overgroote kijkers en telescopen aan te schaffen, die toelaten met de grootste nauwkeurigheid in den bouw der hemellichamen een aantal bijzonderheden te ontwaren, die vroeger niet konden gezien worden. De grootste kijkers, zoo als die van de sterrenwacht Lick in Californië, hebben tot 18 meters lengteen bijna eenen meter (90centimeter)opening. Te Meudon (bij Parijs) wordt een telescoop van eenen meter middellijn ingericht. De sterrenwachten van Nizza, van Pulkova, van Washington, van Melbourne enz. zijn ook reeds voorzien van die kolossale tuigen, die eene heele omwenteling te weeg brengen in de voorwaarden waarin de waarnemingen moeten geschieden: de lucht moet volkomen zuiver wezen, vrij van nevel, waterdamp, rook, stofdeeltjes, die, voor die sterke vergrootingen, het waarnemen zeer lastig maken of ook wel het geheel en al beletten. | |
[pagina 110]
| |
Het eenige middel om dit doel te bereiken, is van de sterrenwachten in te richten, niet alleen op grooten afstand der steden, maar tevens op eene aanzienlijke hoogte boven het spiegelvlak der zee, daar waar de dampkringslucht altijd de noodige vereischten lot het duidelijk waarnemen aanbiedt; dit hebben de Amerikanen wonderwel begrepen: de reusachtige equatoriaal van Lick's Observatory is geplaatsl op den top van den berg Hamilton, op 4443 meters hoogte. Op Wilson's Peak, op 1750 meters hoogte, wordt een kolossale telescoop ingericht. Te Pike's Peak in Colorado is eene sterrenwacht, die 4320 meters boven de zee verheven is. Echter heeft men in Europa ook eenige observatoriën, die tamelijk hoog gelegen zijn, zoo als te Salzburg (3100 m.), de Pic du Midi (2877 m.), te Santis in Zwitserland (2500 m.), in Sicilië (2900 m.) enz. Ten einde beslissende proefnemingen te kunnen doen aangaande de samenstelling van het gasvormig omhulsel der Zon, dat men den dampkring van dit lichaam noemt, heeft in 1888 de Heer Janssen, vermaard sterrekundige van het observatorium van Meudon, in het gure jaargetijde met al zijne toestellen den Mont-Blanc beklommen tot aan de Refuge des Grands Mulets, op 3000 meters hoogte, waar hij de vereischte koude, droge en zuivere lucht kon aantreffen; en men weet niet wat men hier het meest moet bewonderen, of het doel der reis en de verkregen uitslagen, of wel den koenen moed van die dappere kampioenen, die niet aarzelen alle gevaren te trotseeren en zelfs bun leven te wagen ten dienste der wetenschap. Het was in October; op dit tijdstip was het oord eenzaam en verlaten; de sneeuw bedekte overal de wegen, verborg de kloven en maakte den optocht uiterst moeilijk; de gidsen hadden het zeer druk om zich eenen weg te bauen, geladen als zij waren met de toestellen en de | |
[pagina 111]
| |
mondbehoeften voor verscheidene dagen. Van dit verheven standpunt gelukte het den schranderen geleerde allerhande proefnemingen te doen met den spectroscoop op de atmosfeer der Zon, en bij middel der fotografie beelden van het zonnespectrum te verkrijgen. Aldus kon bij zich hiervan ten volle overtuigen, hetgeen door vroegere waarnemingen nooit bewezen werd, dat de zuurstof, het voornaamste bestanddeel van den dampkring der aarde, niet aanwezig is in de gasvormige laag, die het lichtgevend gedeelte of de fotosfeer der zon omgeeft. Op lage standpunten, daar waar de zonnestralen de heele dikte der lucht moesten doortrekken, hadden zulke waarnemingen altijd tot verkeerde uitslagen geleid. Nu onlangs heeft de dappere geleerde dit opstijgen hernomen tot aan het Chàlet des Bosses, op 4400 meters hoogte en heeft er, volgens zijne verklaring, vier niet zeer aange name dagen doorgebracht. Het zijn proefnemingen van dien aard, die de sterrekundigen voornemens zijn overal aan te vangen, met de hedendaagsche nieuwere en verbeterde toestellen en op zoo hoog mogelijk gelegen standplaatsen. Grondigewaarnemingen zullen ondernomen worden op de atmosfeer der planeten, in al de sterrenwachten die zich in de gunstige voorwaarden bevinden, en aldus zal men op eene onwederlegbare wijze kunnen vaststellen of die atmosfeer ook bestaat uit zuurstof en stikstof; of er ook waterdamp in dien dampkring hangend is; of er, door de verdichting van dien damp, ook wolken ontstaan; en bij gevolg of er aan de oppervlakte der planeet water aanwezig is, of er later zal voorkomen wanneer de geologische ontwikkeling van het hemellichaam verre genoeg zal gevorderd zijn. Ziedaar den weg, den onrechtstreekschen weg, dien de sterrekundigen zijn ingeslagen. Wanneer het onwederleggelijk | |
[pagina 112]
| |
zal bewezen zijn dat voor zekere planeten, wier astronomische en geologische voorwaarden met die der aarde overeenstemmen, de dampkring, die den hol omgeeft, dezelfde samenstelling, dezelfde eigenschappen heeft als bij ons, wie zou dan nog kunnen twijfelen aan de veropenbaring van het leven op die werelden? ‘De wetenschap, - zegt de Heer ‘Janssen, - heeft trage, doch zekere middelen om haar doel te bereiken: zij maakt, in zekeren zin, een regelmatig beleg van de sterkte die zij wil overmeesteren; zij verdringt ze allengs tusschen zulke parallelen, dat de vesting weldra gedwongen wordt zich over te geven, zonder dat het noodig weze tot den aanval over te gaan.’ Edw. Verschaffelt. |
|