| |
| |
| |
Lodewijk van Nassau.
Dr P.J. Blok, Lodewijk van Nassau. - 's Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1889.
Toen prof. Blok, nu twee jaar geleden, zijne ‘Correspondentie van en betreffende Lodewijk van Nassau’ uitgaf (Utrecht 1887), kon men wel verwachten, dat de schrijver weldra over den beroemden broeder van den prins van Oranje eene wetenschappelijke verhandeling zou in het licht zenden. Dit is thans het werk, dat prof. Blok het publiek aanbiedt.
De bronnen, die de schrijver benuttigde, laat hij in zijne inleiding kennen: eerst de briefwisseling van Lodewijk van Nassau, uitgegeven in het vroeger aangehaalde werk van prof. Blok; verder in Groen van Prinsterer, Archives de la maison d'Orange-Nassau; ook in Gachard, Correspondance de Guillaume te Taciturne; eindelijk vindt men nog enkele brieven hier en daar verspreid. Eene andere bron, waaraan prof. Blok's verhandeling veel verschuldigd is, dat zijn de Mémoires van La Huguerye, uitgegeven door baron A. De Ruble (Parijs, Renouard 1877-1880, 3 deelen).
La Huguerye, voor de balie opgeleid, werd door droevige familieomstandigheden gedwongen zijne in het Collège de Navarre ondernomen studiën te staken. Hij begaf zich dan in
| |
| |
dienst van eenen bisschop, en later in dien van den admiraal de Coligny. Na Januari 1572 vinden wij hem als secretaris van Lodewijk van Nassau tot diens noodlottig einde op de Mooker heide. Kort daarna werd hij door den jongen Condé gebruikt als gezant bij den prins van Oranje; dit gezantschap liep echter naar zijnen zin niet gunstig af; de prins briefde zelfs Condé's voorstellen aan het hof van Frankrijk over. Sedert dit oogenblik staat de prins bij La Huguerye niet in een gunstig daglicht, en deze verbittering steeg ten top, toen Oranje weigerde gehoor te geven aap zijne volgens La Huguerye gedane belofte om 2000 f. te betalen, die graaf Lodewijk hem schuldig was gebleven. Wanneer de schrijver dan in zijne Mémoires over den Zwijger spreekt, is het niet in gunstige bewoordingen. De heer Kervyn deLettenhove, in zijn werk Les Huguenots et les Gueux, heeft tot staving van zijn bekend zoo partijdig oordeel over den prins van Oranje uit La Huguerye's beschuldigingen een groot nut getrokken. Prof. Blok wist echter, dat wraaklust haar aan La Huguerye inblies, en heeft ze dan ook met meer voorzichtigheid gebezigd. Zoo doende, kon de schrijver die Mémoires op hare juiste waarde terugbrengen, en tevens eenen helderen blik werpen in het staatkundig en huiselijk leven van vele groote figuren der 16de eeuw en bijzonder van Lodewijk van Nassau.
Lodewijk, derde zoon van graaf Willem van Nassau, werd den 10en Januari 1538 te Dillenburg geboren. Zooals zijne broeders Jan en Adolf, bezocht hij waarschijnlijk de Hoogeschool van Wittenberg. Volgens andere berichten zou hij gestudeerd hebben te Straatsburg en te Genève. Dit zou dan misschien de reden zijn waarom hij, alhoewel in het Luthersche geloof opgebracht, zich toch dikwijls geneigd betoonde om met de Calvinisten samen te werken. In 1556 kwam hij naar de Nederlanden en het volgende jaar nam hij deel aan eenen krijgstocht in het Noorden van Frankrijk in het gevolg van zijn ouderen broeder, den prins van Oranje. Na zijne terugkomst deelde hij eenigen tijd in het vroolijke en zorgelooze leven, dat de Nederlandsche edelen te Brussel leidden. Evenals zijne omgeving, maar met meer matigheid wel- | |
| |
licht, was hij ook geen vijand van feestmalen, steekspelen of jachtpartijen; en het misnoegde hem niet weinig, als hij soms voor ernstige bezigheden het paleis van zijnen broeder moest verlaten; zulks gebeurde namelijk in 1559. De prins van Oranje dacht aan een huwelijk met Anna van Saksen, en Lodewijk zou daartoe als onderhandelaar naar Duitschland vertrekken. Den 6en October van hetzelfde jaar woonde hij te Dillenburg den dood zijns vaders bij. Kort daarna dacht hij zelf aan een huwelijk met de erfdochter van het graafschap Rietberg in Westfalen; hij aanzag het als een gunstig middel om zijnen geldelijken toestand een weinig te verbeteren. In 1565 werden echter deze onderhandelingen vruchteloos gestaakt. In tusschentijd knoopte hij ook namens den prins van Oranje onderhandelingen aan met de Duitsche vorsten, in geval de toestand in de Nederlanden tot eenen verklaarden opstand zou veranderen. Bovendien beproefde Lodewijk ijverig, maar te vergeefs, eene verzoening tusschen Calvinisten, Lutheranen en Katholieken.
In Augustus 1565 onderhandelde hij te Spa met Jan van Marnix, Nicolaas de Hames en Gilles Le Clercq over een verbond tot het verkrijgen van gewetensvrijheid. In November van hetzelfde jaar was hij ook aanwezig bij de vergadering der edelen te Brussel, waar het zoo beroemde eedverbond der Edelen tot stand kwam. Sedert dit oogenblik neemt Lodewijk van Nassau een aanzienlijk deel aan al de ondernemingen der Nederlandsche heeren. Zijn karakter moest van hem, naast Brederode, de Hames en sommige anderen, den vurigsten der verbondenen maken; maar de invloed van zijnen broeder beteugelde zijne te roekelooze geestdrift; en zoo zien wij hem dikwijls als bemiddelaar tusschen dezen en de hoofden van het verbond optreden. Over dit alles zal de lezer in het werkje van Prof. Blok menige bijzonderheid kunnen vinden; hier in dit verslag kunnen wij er echter niet bij stil blijven staan.
Nog het gansche jaar 1567 en het begin van 1568 besteedde Lodewijk van Nassau in Duitschland aan onderhandelingen om zich aldaar hulptroepen te verschaffen. Eindelijk in April van
| |
| |
hetzelfde jaar begint het tweede gedeelte zijner staatkundige loopbaan: hij treedt op als Nederlandsch veldheer in den strijd tegen Spanje. Den 24en April trok hij de Noordelijke grenzen over met 4000 man Duitsche legerbenden en talrijke uitgewekenen. Maar de stad Groningen, van waar hij heel Friesland in opstand wilde brengen om dan over zee naar Holland te trekken, kon hij niet binnendringen. Ondertusschen had Alva tegen hem den graaf van Aremberg gezonden met een legerkorps van ongeveer 4000 man. Lodewijk koos een uiterst geschikt slagveld. Niettegenstaande het voornemen van Aremberg, die den graaf van Megen met 1500 man hulptroepen verwachtte, begonnen de Spanjaarden den aanval; maar zij werden weldra in de moerassen overvallen en verpletterd, terwijl de Spaansche ruiterij te vergeefs de nederlaag poogde te beletten. In dit gevecht, in Mei 1568 te Heiligerlee geleverd, sneuvelden de graaf van Aremberg en Adolf van Nassau, Lodewijk's jongere broeder, die over de Nederlandsche ruiterij het bevel voerde. Maar Lodewijk kon uit zijne over winning geen nut trekken. Ruim twee maanden bleef hij rondom Groningen werkeloos liggen, tot hij door den hertog van Alva tot aan de Eems werd teruggedreven. Toen hij, steeds achteruittrekkend, op 20en Juli te Jemmingen den oever had bereikt, werd hij gedwongen in eene zeer nadeelige stelling aan Alva slag te leveren. Zijne dapperheid kon zijn leger voor eene vernieling niet beschutten en hij zelf kon maar, door naakt over de Eems te zwemmen, aan een gewissen dood ontsnappen.
De ongelukkige veldheer gaf echter den moed nog niet op, en wij zien hem in het begin van het volgende jaar naast den prins van Oranje in het leger der Hugenoten onder bevel van Coligny, in het Zuiden van Frankrijk. Na den vrede van St Germain bleef hij aan het hof der koningin van Navarre. Te zelfder tijd herstelde hij de orde in het juist aan zijnen broeder teruggegeven prinsdom Oranje.
Zeer belangrijk zijn de pogingen, die Lodewijk van Nassau deed om tusschen Frankrijk, Engeland, de Duitsche protestanten
| |
| |
en de Nederlandsche uitgewekenen een groot verbond te stichten tot eenen algemeenen aanval op Alva in de Nederlanden. Hij zou toen ook met zijnen broeder, den prins van Oranje, getracht hebben het tot een verdrag te brengen met Spanje: zij beloofden buiten de Nederlanden te zullen blijven, indien men hun hunne goederen terug gaf. Zulke handeling heeft soms doen vermoeden, dat de Nassau's veeleer in hun eigen belang dan in dat der Nederlanden werkten. Doch prof. Blok doet opmerken, dat de ervaring van Lodewijk in Groningen, en die van den prins in Brabant niet geschikt waren om hun veel vertrouwen in te boezemen ten opzichte der gezindheid van de groote massa der bevolking, om met hen de wapens op te vatten in den strijd tegen Spanje. Of die reden genoegzaam zij om hem boven alle verdenking te verheffen, valt echter nog te betwijfelen.
Nog eenigen tijd bracht Lodewijk van Nassau in Frankrijk door, toen eensklaps de oorlog werd hervat. Hij stelde zich dan dadelijk aan het hoofd der troepen, die in Picardië waren bijeengekomen, en den 23en Mei 1572 maakte eene afdeeling van zijn leger zich meester van Valencijn. 's Anderendaags in den vroegen morgen werd Bergen door verrassing ingenomen. Doch kort daarna werd Valencijn opnieuw veroverd door den hertog van Alva, die ook tegen Bergen een leger van 4000 man stuurde, dat weldra tot 20,000 aangroeide. Den 19en September werd Lodewijk van Nassau gedwongen den vijand de poorten te openen en vertrok naar Duitschland.
De belegering dezer stad, waarover prof. Blok, evenals over hare verrassing, breedvoerige inlichtingen geeft, was den 3 Juni begonnen.
Afgemat en ziek, had Lodewijk Bergen verlaten, en de vermoeienissen van de reis hadden zijnen toestand vrij verergerd. Maar niettemin hield hij toch niet op zich met de Nederlanden bezig te houden, al was het hem ook onmogelijk het ziekbed te verlaten. Echter was hij in den zomer van 1573 min of meer hersteld, en aanstonds dacht hij aan eene nieuwe krachtsinspanning tegen Spanje. Weldra had hij 3000 ruiters en 10,000 man
| |
| |
voetvolk onder de wapens; het was zijn inzicht eenen aanslag op Maastricht en Luik te wagen, om zich dan met de in het Noorden van Frankrijk gelegerde troepen van den hertog van Alençon te kunnen vereenigen. Doch de Spaansche generaal, Bernardino de Mendoza kon vóór hen Maastricht binnenrukken; ook Luik bleek voldoende tegen eenen aanslag beveiligd te zijn. Toen vatte Lodewijk van Nassau het plan op, zich noordwaarts heen te richten, en de Maas bij Nijmegen over te trekken. Den 13 April 1574 kwam hij in de nabijheid dier stad, bij Mook, waar don Sancho d'Avila reeds gereed stond om hem den doortocht der rivier te beletten. Vroeg in den morgen van den volgenden dag begon het gevecht. Na eenen bloedigen strijd werd Lodewijk's leger uiteengejaagd; hij zelf sneuvelde in den slag evenals zijn broeder Hendrik. Waarschijnlijk vonden zij den dood in een brandend huis, waar zij zich begeven hadden om hunne wonden te laten verbinden; zelfs hunne lijken werden niet meer teruggevonden.
Aldus eindigt de zoo schitterende loopbaan van Lodewijk van Nassau, voorzeker een der edelmoedigste figuren, die de strijd der Nederlanden tegen Spanje heeft opgeleverd. Om hem, en tevens zijn broeder, den prins van Oranje te kenschetsen' kan men niet beter doen dan de treffende vergelijking aan te halen, die prof. Block over beiden maakt: ‘De prins’ zegt de schrijver (blz. 26), ‘de prins - een kalm berekenend karakter; rustig te midden der woedende baren; met taaie volharding het voorgestelde doel nastrevend; geduldig wachtend op zijn tijd; het gevaar niet zoekend, en daarom soms voor bang gehouden, maar het evenmin angstvallig vermijdend, wanneer het op zijn weg lag; heerschend over zijne hartstochten gelijk over de spieren van zijn beenig gelaat; geboren staatsman en geboren vorst. Lodewijk - een man van het oogenblik; vurig en ridderlijk; onstuimig toesnellend op zijn doel; driftig voorthollend op den weg van het avontuur; het gevaar uitdagend; zijne woorden weinig wikkend; bewegelijk en hartstochtelijk; geboren krijgsman zooals geen legerhoofd.’
| |
| |
Dit is wel hetgeen blijkt uit de nieuw verschenen verhandeling van prof. Blok. In dit werkje zullen de geleerden menige bijzonderheid over Lodewijk van Nassau's leven en daden ontdekken, die tot nog toe onbekend was gebleven. Ook het publiek, dat zich niet in het bijzonder met de geschiedenis der 16de eeuw kan bezig houden, zal die eenige bladzijden met genoegen lezen, omdat zij op eene boeiende wijze het leven afschilderen van iemand, die ongetwijfeld een groot belang moet inboezemen aan alle Nederlanders.
D. Jacobs.
|
|