| |
| |
| |
Boekbeoordeelingen.
Edw. Vlietinck. 1489-1889. Eene bladzijde uit de Geschiedenis der stad Nieupoort. Oostende, 1889, 132 blz. in-8o.
Het is vier honderd jaar geleden dat Nieupoort een beleg doorslaan heeft van de Fransche troepen, aangevoerd door Philips van Crèvecoeur, heer van Esquerdes, een dier oude dienaars van Karel den Stoute, die hem op het einde zijner loopbaan verrieden en zich schaarden aan de zijde van den koning van Frankrijk. Crèvecoeur gaf het beleg op, na acht dagen voor de stad verwijld te hebben. Ziedaar de gebeurtenis welke de heer Vlietinck in zijn nieuw werkje herdenkt. Natuurlijk is er in die 132 blz. spraak van nog veel andere zaken. Schrijver nam de gelegenheid te baat om o.a. te spreken van den handel en de visscherij der stad Nieupoort in de 15e eeuw, van den strijd der inwoners tegen de zeeroovers, ook om breedvoerig uit te wijden over de sint Jansprocessie, die ingesteld werd ter herinnering van het beleg.
De heer Vlietinck is een groote voorstander van de tusschenkomst der heiligen in de menschelijke zaken. Het is dan ook maar billijk dat de menschen die goede beschermers in eeuwig- | |
| |
durige processiën herdenken. ‘Opmerkensweerdig is het,’ roept hij uit in zijn voorwoord, ‘dat verscheidene gewichtvolle gebeurtenissen van Vlaanderens geschiedenis - deze bijzonderlijk die zijne welvaart of zijne vrijheden in gevaar stelden, - met eene dankprocessie samengaan, en hun gunstige uitslag aan de voorspraak der H. Maagd wordt toegeschreven. Noemen wij de processie der Brugsche Vrouwen, ten jare 1304, tijdens den slag op den Pevelenberg ingesteld (de gunstige uitslag hiervan was, dat de Vlamingen overwonnen werden); en na het mislukt beleg van Iper deze van O.L.V. van den Tuin, aldaar’. Hij had er kunnen bijvoegen dat ook te West-Roosebeke jaarlijks eene processie plaats grijpt om de H. Maagd te bedanken over de zegepraal der Franschen op de Vlamingen, door Philips van Artevelde aangevoerd, en dat die ook opklimt tot den veldslag zelve en het vredesverdrag dat er op volgde, hetgeen aan Kervijn dezen kreet van verontwaardiging onttrok: ‘A la réconciliation succédait l'outrage!’
Wij zullen in niet veel bijzonderheden treden bij de critiek van dit werk, te meer daar het een
onderwerp behandelt dat uiterst lokaal is. Schrijver schijnt zorgvuldig de archieven van Nieupoort, Oostende en Brugge doorsnuffeld te hebben en heeft aldus over den handel en over het beleg van Nieupoort vele kleine nieuwigheden kunnen ontdekken. Groote ontdekkingen waren zeker moeilijker te doen op een zoo gering gehied. Daaraan verwachtten wij ons immers ook niet. Wat wij echter hadden gewenscht, dat ware eenige persoonlijke gedachten van den schrijver over de houding der Nieupoortenaars in hunnen strijd op het einde der 15e eeuw. Wij hadden gewenscht dat hij ronduit zou verklaard hebben, waarom de Nieupoortenaars zich aan de zijde van Maximiliaan schaarden, met het Westkwartier, tegen de rest der Vlamingen. Was het uit jaloerschheid tegen Oostende, of uit haat tegen de drie leden, tegen Brugge vooral? Was die samenspanning met den vorst lofwaardig of was het recht langs den kant der overige Vlamingen, die met Frankrijk samenspanden? De oplossing der eerste vraag had kunnen eenig
| |
| |
licht werpen op die der laatste, welke tot heden toe nog op zulke tegenstrijdige wijzen wordt beantwoord.
Eenige kleine opmerkingen om te eindigen:
Waarom spreekt schrijver, in zijn hoofdstuk getiteld: Nieupoort tijdens de inlandsche beroerten in Vlaanderen onder Maximiliaan, niet van de worsteling op zee in 1486 tusschen de Nieupoortenaars en de Oostendenaars en waaraan slechts een einde kwam, dank aan de tusschenkomst van 6,000 Engelschen? Waarom zich bepalen bij de beschrijving van een beleg van acht dagen en de processie die er op volgde? Veel aantrekkelijker ware het geweest, - en dat was een middel om op dàt gebied onldekkingen tc doen - heel den strijd op zee van dit tijdperk te beschrijven. Van Bruyssel, in zijne Histoire du commerce et de la marine en Belgique (deel II), heeft daarvan een zeer onvolledig tafereel gemaakt. Al onze kuststeden waren in dien strijd gemengd en Nieupoort, door zijne bijzondere houding, had al de andere: Oostende, Blankenberge, Heyst, Sluis te bekampen. Daar schrijver zich toch de moeite getroost een kapittel te wijden aan het Uitwerksel der beroerten op Handel en Visscherij (vóór 1489), en een ander over den Krijgstocht in 't Westkwartier kon een dergelijk onderwerp ook wel in dit werkje behandeld worden.
J.W.
| |
J.A. De Bruyne. De Geschiedenis van Nederland in onzen tijd. Schiedam, 1889-1890. (Vier eerst verschenen afleveringen van deel I, elk van 32 blz.)
De gunstig gekende geschiedschrijver J.A. De Bruyne, leeraar aan de hoogere burgerschool van Zierikzee, zond verleden jaar in het licht de eerste afleveringen van eene Geschiedenis van Nederland in onzen tijd, welke belooft tevens zeer goed gemaakt en zeer volledig te zijn. Het werk zal immers vijf deelen beslaan, van ongeveer 400 blz. elk. Deze geschiedenis vangt aan met den dood van koning Willem II (17 maart 1849) en zal aldus over een tijdperk van veertig jaren handelen. Van het eerste deel
| |
| |
zijn tot hiertoe slechts vier afleveringen verschenen, behelzende een even groot getal hoofdstukken. In het eerste, getiteld ‘Le Roi est mort! Vive te roi!’, bespreekt schrijver het afsterven en de begrafenis van Willem II en de inhuldiging van zijnen zoon en opvolger, Willem III. Daarna vinden wij een hoofdstuk, gewijd aan de parlementaire geschiedenis der cerste jaren der nieuwe regeering, en de lotgevallen van het ministerie Donker Curtius-De Kempenaer, hetwelk van 21 November 1848 tot 21 December 1849 de belangen van Nederland in hand hield en de nieuwe Grondwet liet stemmen. De heer De Bruyne behandelt in een derde hoofdstuk: ‘De derde expeditie tegen Bali en de laatste bestuurjaren van den gouverneur-generaal Rochussen’ eene bladzijde uit de geschiedenis der verovering van Oost-Indië, Eindelijk heeft hij nog een vierde aangevangen: ‘Het ministeric Thorbecke en de uitvoering der Grondwet,’ waarin hij het ontstaan der wetten beschrijft door de nieuwe Grondwet noodzakelijk gemaakt, nl. de wet op het regentschap, de wet op de voogdij, de kieswet en de provinciale wet.
Deze verschillende punten zijn al op zeer breedvoerige wijze behandeld en verraden uitmuntend schrijverstalent en grondige zakenkennis.
Wij twijfelen er niet aan, of de volgende afleveringen zullen den goeden indruk, welke de vier eerste op ons gemaakt hebben, ten volle bekrachtigen en ons eene in alle opzicht zeer degelijke geschiedenis van Nederland sedert 1849 laten te gemoet zien.
J.W.
| |
Léon Gauthier. - La Chanson de Roland, texte critique, traduction et commentaire, grammaire et glossaire. 16e édition (Édition classique). - Tours, Alfred Mame et Fils, 1887 (LII en 604 p.).
Dr Emil Seelmann. - Bibliographie des Altfranzösischen Rolandsliedes. - Heilbronn, Henninger. 1888. XIII en 113 p. 4.80 Mk.
Gauthier's sludiën op het gebied van het Roclandslied hebben
| |
| |
geen aanbeveling meer noodig: hij, wel het meest in Frankrijk, heeft bijgedragen om het
Ond-Fransch epos ingang te doen vinden bij de geleerden, alsook bij al wie in de middeleeuwsche
letterkunde belang stelt. Om een studie, die uit een philologisch oogpunt met groote bezwaren verbonden is, aantrekkelijker te maken, hoefde een uitgaaf, vooral bewerkt met het oog op het publiek, dat de moeielijkheden van de taal en den woordenschat der middeleeuwen niet, of ten minste niet volkomen, meester is. Hierin voorziet het hier aangekondigde boek, dat, heden tot zijn zestiende oplaag gekomen, zich bij de jeugd en het niet-speciaal publiek reeds ingeburgerd heeft. Het bestaat uit een Oud-Franschen tekst vergezeld met het noodige philologisch materiaal, om dezen tekst ook tot elementaire studie van het oorspronkelijke geschikt te maken. Velen zullen zich intusschen vergenoegen met de bijgevoegde vertaling, terwijl de aanmerkingen de Realien genoegzaam toelichten, en gewis een der meest welkome gedeelten van het boek uitmaken. Ook voor ons heeft de kennis van het Roelandslied zijn gewicht: talrijke herinneringen aan den beroemden paladijn bleven nog tot op onzen tijd bewaard. De meest bekende is wel die, welke zich aan de oude stormklok te Gent vastknoopi. Een goed overzicht van de gansche Roelandskwestie, alsook van alles wat iedereen omtrent het Oud-Fransch epos weten moet, leverde Perk in een keurig geschreven studie, afgedrukt in zijn bundel Uit vroeger Eeuwen in Oost en West.
Dat de litteratuur van het onderwerp reeds buitengewoon omvangrijk is, bewijst een ander werk, voor eenige maanden verschenen, dat zich tot de bibliographie van het Roelandslied bepaalt. Op onzen tijd heeft de middeleeuwsche philologie zoo een omvang genomen, dat het uiterst moeielijk is, dikwijls zelfs met betrekking tot een enkel punt, de gansche litteratuur, in boekwerken en tijdschriften verspreid, te overzien. In zulke gevallen hebben de bibliographische werken hun reden van bestaan. Men doorbladere, voor het Roelandslied, de hier bedoelde lijst van Seelmann, om van haar nut overtuigd te
| |
| |
wezen. Zij behandelt het onderwerp in het drievoudig opzicht der handschriften en uitgaven; der historische of litterarische studiën die er op betrekking hebben; eindelijk van al de werken die zich met zijn taal, metriek en tekstcritiek bezig houden. Wie in de zaak belang stelt, zal bekennen dat door dergelijke werken de aandacht geroepen wordt op menige studie, in tijdschriften voorkomende, welke door de ontoegankelijkheid derzelve vaak in vergetelheid geraken.
Aug. Gittée.
|
|