Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 3
(1889)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wet van 3 mei 1889, betrekkelijk het gebruik der Nederlandsche landstaal in strafzaken:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich het overgroot getal, welk reeds in denzelfden zin was toegestroomd op einde 1888 en in begin 1889. Vermelden wij ook twee verzoekschriften, waar men eenvoudig het behoud der bestannde wet 1873 vraagt, dit van de advocaten en pleitbezorgers van Ieperen en dit van onze Fransche Zuster-Conferentie, en welk met een e kleine meerderheid werd gestemd, en luidt als volgt: ‘La Conférence française du barreau de Gand, respectueuse des droits de la population flamande,qui se trouvent absolument sauvegardés par l'observation stricte et loyale des dispositions de la loi de 1873, émet le voeu de voir maintenir le statu quo.’ Bij een vertoog van 12 December 1888Ga naar voetnoot(1) heeft onze Conferentie integendeel levendig aangedrongen, het spreekt, op de stemming der nieuwe wetgeving. Wij hebben namelijk gewezen op deze grondbeginselen, ten eerste, dat, bij de verhandelingen, de taal der beschuldigers, openbaar ministerie en burgerlijke partij, de Vlaamsche taal moet zijn, dan ook wanneer een niet-Franschsprekende zich laat verdedigen in het Fransch, ten tweede, dat een alleen-Vlaamschsprekende nooit eene Fransche rechtspleging mag verzoeken. Een verzoekschrift van den stafhouder en geheimschrijver der Antwerpsche Balie bepaalt zich bij de vraag tot verwerping der schikking, den advocaat verbiedende een niet-Franschsprekende in het Fransch te verdedigen. Ons vertoog van 12 December 1888Ga naar voetnoot(2) wijst ook, zooals dit overigens van 26 November 1888Ga naar voetnoot(3), op de onaanneemlijkheid der uitzondering op den regel voor de politie-verslagen in zake van schatkist. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 17 September 1888Ga naar voetnoot(1) zonden het algemeen bestuur van het Willems-Fonds, alsook den 12 December het hoofdbestuur van het verbond der Vlaamsche Liberale VereenigingenGa naar voetnoot(2) een verzoekschrift in den zelfden zin. De Bond der Belgische Advocaten, in de algemeene vergadering, gehouden den 8 December 1888, te Brussel, onder het voorzitterschap van Mr Edm. Picard, heeft het vraagstuk der nieuwe wet besproken, en eene proef van voorstel ontworpen. Met spijt doen wij opmerken, dat het voorstel de taalvrijheid aanneemt voor de hardsten, de minst angstvalligen der beschuldigers, de burgerlijke partijen, alsook voor den openbaren ambtenaar, wanneer een niet-Franschsprekende zich in het Fransch laat verdedigen. Wij vermelden ook de talrijke oproepen, opgegaanalom in Vlaamsch-België, ter gunste van de stemming der wet, namelijk den landdag van 9 September 1888 te Gent, de meetingen van Antwerpen, Brugge, Leuven, Mechelen, Hasselt, Ieperen, Kortrijk, enz. Herinneren wij eindelijk de grootsche betooging van 12 Februari 1884, na de stemming der wet, te Antwerpen, ter eere van den heer Coremans. Beantwoordt de uitslag niet volkomen aan onze verwachtingen, toch hebben wij ons te verheugen over de zeer ernstige verbeteringen, toegebracht aan de wetgeving. Jammer toch, dat de wet zoo uiterst verward en duister is, en eene ware studie eischt om begrepen te worden. Wij laten de voornaamste wijzigingen volgen. Art. 1 der wet van 1889 bepaalt, dat, in de Vlaam- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sche gemeenten, de politieverslagen of processen-verbaal, behalve deze aangaande de staatskas, in het Vlaamsch zullen opgemaakt worden, en de verklaringen vervat in de taal, waarin zij afgelegd zijn. Dit is in den grond de toepassing van art. 1 van het ontwerp-De Vigne. Men moet in het oog houden, dat de Vlaamsche gemeenten, waarvan hier spraak, niet die gemeenten zijn, welke liggen in de provinciën, waarop het overige der wet toepasselijk is, te weten de provinciën West- en Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg en de rechterlijke arrondissementen van Brussel en Leuven. Buiten deze omschrijving bevinden zich Vlaamsche gemeenten, zooals er overigens ook Waalsche binnen liggen. De wet van 1873 bleef stom over het punt. Volgens art. 3 der nieuwe wet mag een betichte, die geen Fransch kent, geene Fransche rechtspleging vragen, tenzij zijn verdediger niet in staat zij, eene Vlaamsche rechtspleging te verstaan. Art. 2 der wet van 1873 liet den betichte vrij. Art. 9 der nieuwe wet houdt, dat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, een geding, waarin verscheidenen betrokken zijn, de taal der meerderheid wordt gebruikt, en, in geval van gelijk aantal, de Vlaamsche. Art. 7 der oude wet liet de beslissing over aan het oordeel van den rechter. Art. 10 der nieuwe wet laat den betichte toe, zijn raad te machtigen, om zich van het Fransch voor zijne verdediging te bedienen, ook dan wanneer hij geen Fransch verstaat. In dit geval moet het openbaar Ministerie zich van het Vlaamsch bedienen, waaruit men redematig moet besluiten, - doch dit is niet uitdrukkelijk bepaald, - dat, indien de betichte Fransch verstaat, de openbare beambte zich in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fransch zal of mag uitdrukken. Hij zal zich insgelijks uitdrukken in het Fransch, wanneer de raadsman van den betichte geene Vlaamsche vordering zou begrijpen. In uitzonderlijke omstandigheden, en bij gestaafd besluit, mag echter het Assisenhof en de boetstraffelijke kamer van het beroepshof den ambtenaar van het openbaar Ministerie machtigen, om zich in zijne vordering van de Fransche taal te bedienen. Bij die gevallen wordt het vonnis in het Vlaamsch uitgebracht. In den regel moet de openbare ambtenaar het Vlaamsch gebruiken, tenzij wanneer er verschillige betichten zijn, en dezen zich allen in het Fransch laten verdedigen. In uitzonderlijke omstandigheden, en bij gestaafde beslissing, zal, in de twee gevallen, het hof en zelfs de rechtbank het recht hebben, om de taal van den openbaren ambtenaar voor te schrijven. Echter, in alle vorenstaande gevallen, wanneer de ambtenaar zich in de Fransche taal uitdrukt, zal hij, vóór den aanvang der pleidooien, in de Vlaamsche taal den grond der betichting en beschuldiging uiteenzetten, indien de betichte of een der betichten geen Fransch verstaat. Volgens art. 8 der oude wet, mocht de beambte van het openbaar ministerie zich bedienen van het Fransch, telkens de betichte zijne verdediging in die taal liet voordragen, dan zelfs dat hij geen Fransch verstond. Een gewijsdevan het Verbrekingshof, gedagteekend van 28 October 1879Ga naar voetnoot(1), heeft, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stellig in strijd met den geest der wet, dit recht uitgestrekt tot het geval dat twee of meer niet-franschkennende betichten in zake zijn, en één onder hen zich laat verdedigen in het Fransch. Uit dit oogpunt is deze bepaling eenigszins eene toepassing van art. 2 van het ontwerp-De Vigne, houdende, dat de openbare ambtenaar zich van de Vlaamsche taal zal bedienen, wanneer twee of meer betichten voorhanden zijn, en een onder hen in het Vlaamsch wordt verdedigd. Art. 14 der nieuwe wet voert in, dat het Assisenhof van Brabant zal voorgezeten worden door een magistraat, die de Vlaamsche taal machtig is. Het is te betreuren, dat niemand er aan gedacht heeft, dezen maatregel uit te breiden tot de Assisenhoven der provinciën Luik en Henegouw. In de provincie Luik liggen 23 gemeenten, waar het Vlaamsch bestanddeel heel en al voorheerscht, in Henegouw vijf. Die 28 gemeenten, tellen - niet begrepen de kinderen beneden 2 jaar, - 31,510 inwoners, waaronder 18,106, die niets dan Vlaamsch spreken, 3,018 niets dan Fransch, 9,097 de beide talen. Het 2de lid van art. 5 houdt, dat voorgeschreven zijn op straf van nietigheid de regelen, vermeld onder art. 2 en 3, het voeren in de Vlaamsche taal van de rechtspleging voor strafzaken in Vlaamsch België, met inbegrip der beschuldiging en verdediging, behoudens zekere beperkingen voorzien in art. 3. Volgens art. 3 der oude wet werd de nietigheid slechts verbeurd, wanneer de belanghebbende partij verzet had gedaan. Art. 5, 1e lid, beschikt, dat de in strijd met art. 1 opgestelde politie-verslagen, dit is de Fransche politie-verslagen, vervaardigd in de Vlaamsche gemeenten, eenvoudig als in- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lichting geldig zijn. Art. 16, van een anderen kant, houdt, dat, om 't even waar de politie-verslagen gemaakt zijn, dus ook buiten Vlaamsch-België, enkel de waarde van aanwijzing zullen hebben voor de verklaringen, waarvoor niet vermeld wordt in welke taal zij afgelegd zijn. Eindelijk bepaalt art. 12, dat alle dagvaardingen, betreffende de uitvoering van vonnissen voor beteugelende zaken, op straf van nietigheid in de Vlaamsche taal zullen opgesteld worden, indien zij aldaar beteekend worden ten huize, behalve echter wanneer het op eene Fransche rechtspleging aankomt. Ziedaar de korte inhoud der nieuwe wet. De gewichtigste invoering is wel stellig deze, waarvoor de Conferentie steeds meest heeft geijverd, te weten, de verplichting voor den openbaren ambtenaar en de burgerlijke partij, zich van de Vlaamsche taal te bedienen, zelfs dan wanneer de betichte zich in het Fransch laat verdedigen, ofschoon die taal niet verstaande. Dit zal in zekere mate beletten het toesturen, door de beschuldigden, aan de voorzitters der Assisenhoven, van die verschrikkelijke antwoorden, waarvan wij nog een voorbeeld hebben gehad voor het Assisenhof der provincie Limburg, zetelende te Tongeren, in de zaak van R. T., eenige dagen vóór de stemming der nieuwe wet door de Kamer. Volgens art. 335 W.B. van Strafvordering zal, voor het Assisenhof, de beschuldigde of zijn raad altijd laatst het woord hebben. Vóór de uitspraak van de Jury, de Voorzitter aan den beschuldigde hebbende gevraagd, of hij iets te voegen had bij wat de procureur of zijne advocaten hadden gezegd, stond - 't zijn de woorden van het dagblad, dat de daad vermeldt -, de sukkelaar, een oud versleten manneken, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bevend recht, en stotterde: ‘Mijnheer, ik... ik heb niets verstaan, wat... wat hebben zij gezegd?... Wat moet ik zeggen? Ik... ik weet niet, niet wat ik moet zeggen?...’ ‘Zet u dan neer,’ sprak de Voorzitter, schier medelijdendGa naar voetnoot(1). Ik zegde, dat de nieuwe wet die verpletterende woorden voortaan moet vermijden. 't Zal zóó wel zijn in Vlaamsch-België vóór de beschuldiging, toch het schrikkelijkste gedeelte van de rechtspleging, - niet vóór de verdediging, die voor een enkel-Vlaamschsprekenden beschuldigde steeds in de Fransche taal kan aangeboden worden.
Wij hebben de nieuwe wet verkregen. De vraag is te weten, of die wet overal eerlijk zal uitgevoerd worden. Zien wij wat te Brussel gebeurt. Zooals gij weet, het arrondissement van Brussel wordt slechts bijkomend begrepen in Vlaamsch-België, zoodat, in beginsel, de algemeene bepalingen der nieuwe wet - overigens de herhaling der oude -, aldaar niet toepasselijk zijn. De nieuwe wet echter bevat een artikel, art. 13, - overgenomen uit deze van 1873 -, houdende, dat, voor de boetstraffelijke en politierechtbanken van het arrondissement van Brussel, de twee talen zullen gebruikt worden voor het onderzoek en het vonnis volgens de behoeften van iedere zaak. Dát is de regel; doch ziehier eene zeer gewichtige uitzondering. Indien de betichte slechts Vlaamsch verstaat, zal alles in die taal geschieden, zooals in de andere Vlaamsche provinciën, te weten, dat, in dit geval, in het arrondissement van Brussel heel de nieuwe wet toepasselijk wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voegen wij hierbij, dat art. 13 der nieuwe wet art. 8derzelfde wet betrekkelijk de vertaling der stuks, tot gansch de provincie Brabant uitbreidt. Het is van openbare bekendheid, dat, ondanks de talrijke klachten, te Brussel de wet van 1873 als eene doode letter was. Sedert de bekrachtiging der nieuwe wet schijnt de toestand uiterst weinig verbeterd. In de maand Juni richtten Mrs Maurits Josson en Pol Gisseleire, de moedige strijders voor de toepassing der wetten over het gebruik onzer taal in strafzaken, een brief aan hunne medeleden der balie van Brussel, om hunne aandacht te roepen op de hardnekkige overtreding der wet door de rechtbanken van Brussel. Om denzelfden tijd heeft het Verbond der Vlaamsche Grieven-Comiteiten aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers een vertoog gericht, om aan te klagen den weinigen ‘eerbied, welken de Brusselsche magistraten toonen voor de bepalingen van de wet van 3 Mei 1889,’ en haar te bidden, dat zij zou ‘willen den Minister van Justitie verzoeken, onmiddelijk de noodige voorschriften uit te vaardigen, om de toepassing van de hooger gezegde wet voor de strafrechtbanken der hoofdstad te verzekeren.’ In het vertoog werd de volgende daad aangehaald. Den 23 Mei, op de 6e Kamer, onder voorzitterschap van een magistraat, die geen enkel woord Vlaamsch kent, werden opgeroepen twee zaken, waarin twee betichten waren, deze van vrouw V.M., de tweede van D.P., L. en V. Ofschoon niet één onder hen Fransch kende, werd de rechtspleging gevoerd in het Fransch, blijkbare overtreding van art. 13 der wet. De omstandigheid, dat de eerste betichte bijgestaan was door een raadsman, wischt stellig de nietigheid niet uit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In denzelfden zin heeft de voorzitter van het Grievencomiteit der afdeeling van het Willems-Fonds te Brussel een verzoekschrift gestuurd, rechtstreeks aan den minister van Justitie. Daarin waren bijna twee honderd gevallen van vermetele overtreding der wet aangehaald, met de noodige inlichtingen over de personen en de omstandigheden der zaak, en allen gestaafd op verklaringen van achtbare personen, waaronder verschillende leden der balieGa naar voetnoot(1). Den 12 September antwoordt de minister als volgt: Den heere Voorzitter van het Grievencomiteit van het Willemsfonds (afdeeling Brussel) Leopoldstraat, 11. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sonen noch van hunne verdedigers. Daaruit kan dus het besluit getrokken worden, dat de handelwijze der rechtbank van Brussel de rechte toepassing is der wet en dat door die handelwijze geen hoegenaamd belang gekrenkt wordt. De minister vergenoegt zich dus met te verklaren, dat, de slachtoffers niet klagende, geen beroep inslaande, hun stilzwijgen eene belijdenis is van de toepassing der wet. Alsof de betichten de wet kenden! En kénden zij de wet niet, is dit eene reden om de wet te overtreden? De wet moet toegepast worden, omdat het de wet is. Ten slotte verzekert de minister, dat bijna al de gedingen, waarvan spraak, werden onderworpen aan rechters van Vlaamschen oorsprong. Bijna al, zegt de minister, dus niet al. In zekere zaken, waar alles in het Vlaamsch moet geschieden, zijn er dan rechters, die, geen Vlaamsch verstaande, het onderzoek door taalman moeten voeren, iets wat strijdig is met de wet en alle rechtspleging nietig maakt. Ziehier een paar andere staaltjes. Den 6 Juni 1889, voor de 7de kamerGa naar voetnoot(1), in de zaken van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vod. en Desp., beiden alleen-vlaamschsprekenden, werd alles, vonnis medebegrepen, in het Fransch verricht. Den 20 Juni, in de zaak van Ch. en Maria J., beiden enkel-Vlaamschsprekenden, de laatste, ziende dat alles in het Fransch ging zijn, verklaarde die taal niet te kennen. De voorzitter wierp op, dat, in de stuks, een Fransche brief lag, aan den vrederechter gericht, en door haar onderteekend. Op het antwoord der betichte, dat die brief door eene kennis was geschreven, werd eene Vlaamsche rechtspleging bevolen en het vonnis in die taal uitgesproken, doch het verslag van den voorzitter (het gold een beroep tegen een vonnis van het vredegerecht van Molenbeek) werd, in strijd met de wet, verricht in het FranschGa naar voetnoot(1). Den 22 Juli, in de zaak van den enkel-vlaamschsprekenden J. VdE., deze, zwaar beticht, in het Fransch door een tweetaligen Vlaming, antwoordt op de vraag van den vertolker, of hij bekent: ‘Ik versta niet.’ De voorzitter zegt: c'est bien, en dadelijk daarna gaat voort: ‘attendu qu'il est établi....’ enzGa naar voetnoot(1). Te Gent wordt de wet van 1889 in het algemeen gewetensvol uitgevoerd, zooals het overigens het geval was met deze van 1873. In zekere Kamers, alhier en elders, let men echter niet genoeg op de stipte, strenge toepassing van art. 10 der wet, houdende, dat een betichte, ‘wenscht hij, dat zijne verdediging in 't Fransch worde voorgedragen, zulks verklaart ten verhoore,’ dan moet de betichte, uit eigen beweging, en vóór het pleidooi, dezen wensch, dezen wil - die wel zelden zal gemeend zijn -, uitdrukken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rechter moet den wensch, den wil afwachten, hij mag hem niet vooruitloopen, uitlokken, voorzeggen, iets wat eene soort van uitnoodiging wordt, bijna een bevel. In de 2de Kamer, te Antwerpen, wanneer de betichte wordt bijgestaan door een advocaat, gewoon zich van het Fransch te bedienen, zegt de voorzitter: ‘'t Is met uwe toestemming, niet waar, dat uw verdediger in het Fransch pleit?Ga naar voetnoot(1)’ Zulks is heel en al strijdig met de woorden, den geest der wet, en kan de nietigheid der rechtspleging medesleepen. Te onzent gebeurt dit ook wel eens, doch, meenen wij, betrekkelijk zelden. Wij moeten echter een geval aanhalen, waarbij de gewichtigste bepaling der nieuwe wet miskend wordt. In eene zaak, behandeld voor de tweede kamer van het Hof, den 11 november laatst, gaf de raadsman der burgerlijke partij, die de eerste het woord had, en de beschuldiging in het Fransch aanving, op eene onderbreking door den voorzitter, ten antwoorde, zeer beraden: ‘Nous sommes d' accord, mon confrère et moi!’ Die confrère was de advocaat van den niet-Franschsprekenden betichte. Deze, ondervraagd door den voorzitter, verklaart, op den wenk van zijn verdediger, dat zijn advocaat in het Fransch mocht pleiten, iets wat medebracht het recht, voor den verdediger, zich in de vreemde taal uit te drukken, - niet voor de burgerlijke partij. Nochtans de burgerlijke partij heeft hare beschuldiging zonder hinderpaal voortgezet in het Fransch! Deze overtreding van de art. 2, 5, 10, 11 der wet van 3 mei 1889 heeft voor noodlottig gevolg de volslagen ongeldigheid van het onderzoek, gedaan ter zitting, en van het tusschengekomen vonnis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te Brugge wordt de wet strenger nageleefd. In de maand Juni, werd een advocaat, die, zonder zijn alleen-Vlaamschsprekenden client een woord had gerept, zoo maar zijn pleidooi in het Fransch begon, onmiddellijk onderbroken door den voorzitter, die hem verklaarde, dat hij de wet overtrad, zich van het Fransch bedienende voor de verdediging van den betichte, die de begeerte niet had uitgedrukt verdedigd te worden in het Fransch. Onze Brugsche confrater, gansch verbluft, stotterde: ‘Mais.... Monsieur.... mais Monsieur....’, en, zich op eens bezinnende, springt hij naar het bankje, en fluistert eenige woorden in het oor van den betichte, die opstaat, zeggende: ‘'t Is wel dat hij in 't Fransch pleit.’ De Voorzitter, zich richtende tot den verdediger, maakte de volgende overweging: ‘In de bespreking der wet heeft men meermaals de vrees uitgedrukt, de advocaten te zien invloed uitoefenen op de betichten, en gij doet het hier op de rechtbank zelf, onder het oog van iedereenGa naar voetnoot(1).’
Ongelukkige bepalingen geslopen in de wet, van aard om deze veel te verzwakken, zijn die, welke, in uitzonderlijke omstandigheden - rekbaar woord, zooals men in de Kamer heeft doen opmerken, - de strafrechtbanken toelaat, als het ware, ter zitting de wet te veranderen. Minister Lejeuneheeft verklaard, geen twijfel te hebben, of de magistratuur zal van hare macht geen misbruik maken. Ziehier een vonnis, geveld door de rechtbank van Dendermonde, den 12 Juli laatst, in eene zaak van valschheid in geschrift: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Gezien art. 10, namentlijk § 6 en 7 van de wet op het gebruik der Vlaamsche taal in straffelijke zaken; ‘Aangezien de bespreking der zaak rechtskwestiën doende oprijzen voor de oplossing derwelken lezing moet gedaan worden van de beginselen van in verscheidene rechtsleerboeken begrepen en door vonnissen en arresten toegepast in 't Fransch opgesteld, de uitleg er van ook beter in 't Fransch zal gebeuren; ‘Aangezien er dus bijzondere omstandigheden bestaan, om aan het openbaar ministerie toe te laten, zich in de Fransche taal uit te drukken; ‘Om deze redenen, ‘De rechtbank laat aan het openbaar ministerie toe van de Fransche taal gebruik te maken.’ Dus, omdat men in den loop van het pleidooi ‘uit een Fransch boek’ moet lezen, Nypels of Haus gebruiken, de Belgique Judiciaire of de Pasicrisie Belge openslaan, daarom zou gansch de beschuldiging in het Fransch mogen worden gevoerd! En de reden? De reden is, dat de uitleg dan ook beter in het Fransch zal gebeuren! Maar alle dagen heeft men Fransche vonnissen en Fransche schrijvers in te roepen, daarvan plaatsen te lezen. Zijn dat de uitzonderlijke omstandigheden, bedoeld door de wet? 't Is het bestendig gebruik, en, met dergelijk stelsel, wordt de uitzondering de regel, de regel de uitzondering. Ik doe opmerken, dat de rechtbank juist de uitzonderlijke omstandigheden niet inroept, maar wel de bijzondere, iets wat heel anders is. Daarom zou zelfs het vonnis niet alleen kunnen hervormd worden door het Beroepshof, maar ook verbroken door het Hooge Hof, de aan den openbaren ambtenaar vergunde toelating niet gesteund zijnde op een wette- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijken tekst: de wet kent de bijzondere omstandigheden niet. Er dient bijgevoegd, dat de rechtbank, die, om den beambte van het openbaar ministerie het gebruik van het Fransch toe te laten, het 7de zinlid van art. 10 der wet inroept, vergeet dat, in bedoeld zinlid, geen spraak is van oorlof, maar wel van bevel. De nieuwe wet zal, ons dunkens, het gebruik der landtaal voor het gerecht eene ernstige uitbreiding geven. Dit is het geval te Gent, waar overigens, sedert eenige jaren, het getal der advocaten, welke zich van het Nederlandsch bedienen, merkelijk aangegroeid is, zoo voor de boetstraffelijke kamers van de rechtbank en hethof als voor de Assisen. ‘Mais les avocats ne plaident plus en flamand devant la cour d'Assises!’ riep de heer d'Andrimont, onder de bespreking der wet, in de Kamer uit. Toen de afgevaardigde deze woorden uitsprak, vermoedde hij stellig niet, dat, in den laatsten zittijd van het Assisenhof van Oost-Vlaanderen in 1888, op vijf zaken er vier in de landtaal werden behandeld. Evenmin had hij kunnen vermoeden, dat, in eene der voorgaande zittingen van hetzelfde Assisenhof, verschillige inwoners van het Fransch Noorder-departement hunne verklaringen in het Nederlandsch aflegden, en zelfs een onder hen, ingezetene van Armentières of Belle (Bailleul), deed opmerken, dat hij de Fransche taal niet genoeg machtig was, om in die taal getuigenis te gevenGa naar voetnoot(1). Zooals gij weet, art. 1 der wet van 3 Mei 1889 bepaalt, dat in de Vlaamsche gemeenten van het koningrijk de processen-verbaal wegens misdrijven opgemaakt worden in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vlaamsche taal in die gemeenten, welke aangewezen zullen worden bij het koninklijk besluitGa naar voetnoot(1). Dit besluit, genomen den dag zelf der bekrachtiging van de wet, verscheen ook tweetalig in het Staatsblad. Wij beginnen met vast te stellen, dat de aanduiding als Vlaamsche gemeente geene betrekking heeft met de straffelijke rechtspleging, welke enkellijk wordt geregeld naar de rechterlijke omschrijvingen, om hel even waar de gemeenten zich bevinden, of welke taal er wordt gesproken. Het geldt hier al de Vlaamsche gemeenten van het rijk, niets dan de Vlaamsche gemeenten, onverschillig of dezen al of niet gelegen zijn in de provinciën, bedoeld in art. 1 der wet van 3 Mei 1889. Tot dusverre was de taal der processen-verbaal, der politie-verslagen, door geene wet voorzien. Dezen vielen dus onder toepassing van art. 23 der Grondwet, de vrijheid der talen uitroepende, zoodat, het land door, zij in de drie talen mochten opgesteld wordenGa naar voetnoot(2). Voor het gerecht hadden die verslagen dezelfde waarde, zonder onderscheid, of zij Fransch of Duitsch waren in Vlaamsch-België, Vlaamsch of Duitsch in Waalsch-België. 't Is nog de huidige toestand in gansch het land, behalve de uitzondering, bepaald in art. 16 der wet van 3 mei 1889. Art. 1 der wet beveelt, dat, voortaan, in de Vlaamsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemeenten, de politieverslagen, behalve bij zaken aangaande de Staatskas, zullen worden opgesteld bij middel van de Vlaamsche spraak, de gedane verklaringen opgenomen in de door den verschijner gebruikte taal, en dat zal worden vermeld, in welke taal deze zich heeft uitgedrukt. Welke is de bekrachtiging van dit artikel? Art. 154, Wetboek van strafvordering, houdt, dat de misdrijven bewezen zullen worden door processen-verbaal of politieverslagen, procès-verbaux ou rapports des officiers de police, behoudens tegenbewijs, 't zij bij geschrift, 't zij bij getuigen, ter uitzondering echter bij die politieverslagen, waaraan de wet bewijskracht hecht tot aanklacht van valschheid, jusqu'à inscription de fauxGa naar voetnoot(1). Deze politieverslagen, welke de wet aanziet als eene soort van onfeilbare godsspraken, zijn gelukkig klein in getal. Wij kennen slechts één geval, namelijk de politieverslagen der boschbeambten en boschwachters van den Staat en de openbare gestichten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De schikking vindt men in art. 137 van het Boschwetboek van 19 December 1854. Zekere voorwaarden worden echter vereischt. Het regelmatig verslag, opgemaakt en onderteekend door twee boschbeambten of boschwachters, geldt tot aanklacht van valschheid, doch met deze beperking, dat geen gevang, als voorname straf, mag worden uitgesproken, vooraleer den betichte tot het tegenbewijs toe te laten. Een ook regelmatig verslag, door één boschbeambte of boschwachter opgemaakt, bezit slechts bedoelde bewijskracht, wanneer het wanbedrijf geen gevang of geene boet van meer dan 100 fr. kan medeslepen. In de andere gevallen blijft het politieverslag van de boschbeambten en boschwachters onder het gemeene recht, dit is, dat het bewijs uitmaakt tot aan hel tegenbewijs. Bij menige andere stoffen, namelijk bij de visch- en jachtwetten, worden, voor de politieverslagen, bijzonderlijke pleegvormen gevorderd, wier verzuim het verslag van bewijskracht berooft, en het tot eene eenvoudige inlichting doet dalen. De bekrachtiging van art. 1 der wet van 1889 is dezelfde. Inderdaad art. 5 bepaalt, dat de in strijd met dit artikel opgestelde politieverslagen - dit is in de Fransche taal in de Vlaamsche gemeenten, - slechts gelden als aanwijzingen. Art. 16 past hetzelfde beginsel toe op de niet-vermelding der taal van de door den verschijner gebruikte taal, doch strekt de bekrachtiging uit tot de politieverslagen van gansch het rijk. Het belang dus, spruitende uit de omstandigheid, dat eene gemeente gerangschikt wordt onder de Vlaamsche gemeenten, bestaat namelijk hierin, dat aldaar de politieverslagen in de landtaal moeten vervat worden. In de andere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemeenten blijft de grondwettelijke vrijheid, de willekeur voortheerschen. De wet bepaalt niet, wat eene Vlaamsche gemeente is. Men kan de Vlaamsche gemeenten splitsen, in twee reeksen: de eerste zuiver Vlaamsch, daar waar al de inwoners, vreemdelingen niet medegerekend, Vlaamsch spreken, in een woord, waar het Vlaamsch de landtaal is, - de tweede, gemengd, waar een deel der bevolking Vlaamsch spreekt, een ander Waalsch of Fransch. Deze tweede reeks dient op hare beurt in drie onderverdeelingen gescheiden, - de eerste, de gemeenten waar de verhouding tusschen de twee talen omtrent dezelfde is, waar de landtalen zich als het ware ontmoeten, - de tweede, de gemeenten, waar de groote meerderheid Vlaamsch spreekt, - de derde, de gemeenten, waar de groote meerderheid Waalsch of Fransch spreekt. Wanneer wij gewagen van Vlaamsch- en Franschspreken, dan bedoelen wij natuurlijk het Vlaamsch of het Fransch, gesproken als moedertaal, niet dit gesproken als min of meer aangeleerde vreemde taal. Voor de eersten, de zuiver Vlaamsche gemeenten, was nauwelijks een besluit noodig, de omstandigheid, dat eene gemeente eene Vlaamsche gemeente is, blijkt eene daadzaak, welke zich zelf bewijst en aan niemand moet worden geleerd. 't Is hel geval met bijna ai de gemeenten, welke zich bevinden in wat men de Vlaamsche provinciën heet. In het zuiden der provinciën West-Vlaanderen, arrondissementen van Ieperen en Kortrijk, - Oost-Vlaanderen, arrondissement van Oudenaarde, - Brabant, arrondissement van Brussel, - Limburg, arrondissement van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tongeren, bevinden zich gemengde, zelfs zuiver Waalsche of Fransche gemeenten. Integendeel bestaan in Waalsch België menige gemengde, en 19 zuivere Vlaamsche gemeenten, namelijk in de provinciën Henegouw, arrondissement Bergen, - Luik, arrondissementen Luik, Verviers en Hoei. Wanneer de wetgever aan de Regeering de taak heeft opgedragen, om de Vlaamsche gemeenten aan te duiden, moet hij hoofdzakelijk hebben bedoeld de gemengde gemeenten, welke alleen bijzondere aanduiding noodig hadden, en gewild, dat het Vlaamsch bestanddeel van die gemeenten ook onder toepassing der nieuwe wet zou vallen voor het opmaken der politieverslagen. 't Ware onredematig, de gemeenten, die eenige Walen meer dan Vlamingen bevatten, over het hoofd te zien, alzoo bloot te stellen aan de willekeur van een politiebeambte, die, ofschoon, in dergelijke gemeenten noodwendig met de twee talen vertrouwd, voor een Vlaming, die slechts zijne taal spreekt, een Fransch politieverslag mag opmaken en de in het Vlaamsch gegevene verklaringen overzetten in het Fransch, zonder van die overzetting gewag te maken. Uiterst verward was de bespreking in de Kamers over het eenvoudig vraagstuk van den zin, te hechten aan het woord Vlaamsche gemeente. Velen schenen geen denkbeeld te hebben van de gevolgen, te spruiten, voor eene gemeente, uit de daad, al of niet aangeduid te worden als Vlaamsche gemeente. In eene Vlaamsche gemeente wordt het politieverslag opgesteld in hel Nederlandsch. Komt een persoon klagen of getuigen, hij is vrij om Vlaamsch of Fransch te spreken, zijne verklaring wordt aangeteekend in de door hem gebezigde taal, punt waarvan uitdrukkelijk melding wordt gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat is de toestand van den Waal, die eene Vlaamsche gemeente bewoont en enkel Fransch spreekt? Het lichaam van het politieverslag is Vlaamsch, doch de verklaringen, afgelegd door den Waal, worden in zijne taal aangeteekend. Wat is integendeel de toestand van den Vlaming, die geen Fransch spreekt, in eene gemeente, niet onder de Vlaamschen gerangschikt? De politiebeambte mag het lichaam van het verslag in het Fransch opstellen, de in het Vlaamsch gedane verklaringen vertalen in het Fransch, zonder van die dikwijls zoo gebrekkige vertaling eenigszins gewag te maken. In eene Vlaamsche gemeente wordt het recht van den Waal erkend, - in eene niet-Vlaamsche, dát van den Vlaming niet. Het lag dan wel in het inzicht van den wetgever, zoovele Vlaamsche gemeenten als zoodanig te doen aanduiden, met inachtneming echter der verschillende bestanddeelen in de gemengde gemeenten. De Kamers, vertrouwen stellende in de Regeering, heeft deze gelast, om, in den geest der wet, gewetensvol, naar haar goed oordeel en wijze waardeering, de rangschikking der Vlaamsche gemeenten te bepalen. Heeft de Regeering wel beantwoord aan het vertrouwen, dat het Parlement in haar heeft gesteld? Gij weet allen, dat het antwoord ontkennend moet luiden. De regel, in het koninklijk besluit aangenomen voor het kenmerken eener Vlaamsche gemeente, is ongerijmd, strijdt met het gezond verstand, maakt eene opene miskenning van den wil des wetgevers uit. Zooals men wél heeft gezegd, 't is de eerste verminking van de wet. Ziehier dit besluit: ‘Gezien art. 1, eindparagraaf der wet van 3 Mei 1889, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nopens het gebruik der Vlaamsche taal in strafzaken, luidens welke ‘de Vlaamsche gemeenten door een koninklijk besluit zullen worden aangewezen’; Overwegende, dat onder de Vlaamsche gemeenten zulke dienen te worden gerangschikt, welker inwoners grootendeels uitsluitend Vlaamsch spreken; Overwegende, dat het ter vaststelling van dit punt raadzaam is, zich naar de tabel der volkstelling van het rijk op 31 December 1880 te richten, die de inwoners van iedere gemeente volgens de taal rangschikt welke zij spreken; Op voorstel van onzen minister van Binnenlandsche zaken en Openbaar onderwijs en van onzen minister van Justitie; Hebben wij besloten en besluiten; Art. 1. Worden aangewezen als Vlaamsche gemeenten die in bijgaanden staat opgesomd. Art. 2. Onze minister van Binnenlandsche zaken en Openbaar onderwijs en onze minister van Justitie worden, elk voor wat hen aangaat, met de uitvoering van het tegenwoordig besluit belast. ‘Gegeven te Brussel, den 3n Mei 1889.’ Om u niet te misleiden, moeten wij den oorspronkelijken Franschen tekst van het tweede zinlid van het besluit afschrijven. ‘Considérant qu'il y a lieu de ranger parmi les communes flamandes celles dont la majorité des habitants ne parle que le flamand.’ De vernuftige vertaler zet het woord majorité over door grootendeels, d.i. en grande partie, in plaats van het grootste deel, of, eenvoudig weg, zooals het in het Fransch, meerderheid. Dergelijke onnauwkeurigheden zijn ongelukkiglijk niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zeldzaam in de Verzameling der wetten. Men mag geen betrouwen stellen in die zoogezegde overzettingen, waarop de Italiaansche spreuk maar al te dikwijls toepasselijk is: vertaler, verrader, - traductore, traditore. Meermaals hebben wij daarop de aandacht getrokken, doch wij riepen in de woestijn. Wij hadden gelijk te zeggen, dat het stelsel der Regeering uitzinnig is. Een scholier zou weten, dat eene Vlaamsche gemeente eene gemeente is, waar al of omtrent al de inwoners als moedertaal Vlaamsch spreken. Volgens de Regeering is eene Vlaamsche gemeente iets heel anders: 't is eene gemeente waar de meerderheid niets dan Vlaamsch kent! Zooals Mr A. Prayon zegt in zijne voordracht ‘Wat is eene Vlaamsche gemeente?’, gehouden in de Vlaamsche Conferentie, den 13 Juni 1889: ‘De Vlamingen dus, die ook het Fransch kennen, zijn geene Vlamingen meer. Door het koninklijk besluit immers worden zij goed- of kwaadschiks in Walen herschapen. Jan-Frans Willems, Conscience, Jan Van Beers, Heremans, Ledeganck waren het Fransch machtig: zij zijn Walen. Walen zijn ook Vuylsteke en De Geyter, Emanuel Hiel en Frans De Cort, Rooses en Jan Van Ryswyck, De Vigne en Coremans, - allemaal Walen.’ Volgens dit stelsel, wij allen ook, leden der Vlaamsche Balie van Gent, die hier vereenigd zijn, tellen niet mede onder de Vlamingen: wij spreken Fransch! Voor de Belgische Regeering, een Vlaming is... een Vlaming die geen Fransch kent! En, om aanzien te worden als een Vlaming, die Fransch kent, en alzoo ophoudt Vlaming te zijn, is het niet noodig de Fransche taal ernstig te hebben bestudeerd, ze eenigszins betamelijk te spreken, ze te bezitten als eene bijtaal, - iets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat uiterst zeldzaam is buiten de groote steden, - het volstaat de vreemde taal wat te kunnen radbraken, soldaten-Fransch te brabbelen, Fransch met haar op, zooals men hier te Gent zegt. Men begrijpt, hoe, met dergelijk stelsel, de rangschikking der Vlaamsche gemeenten eene spotternij, eene wezenlijke uitdaging wordt. Overigens de grofste onnauwkeurigheden, begaan in de volkstelling van 1880, zijn, door eene onvergeeflijke slordigheid, in de rangschikking geslopen. De Minister van Justitie, die eenige dier misslagen liet verbeteren, heeft de ergste over het hoofd gezien. Wij zullen ons bepalen bij één voorbeeld, en verzenden voor hef overige naar de voordracht van Mr Prayon. De Limburgsche stad St. Truiden staat niet onder de Vlaamsche gemeenten. Volgens de volkstellingen spreken daar:
Op te merken, dat, onder die 11,542 St. Truidenaars, 8955 te St. Truiden werden geboren, 2442 in eene andere Belgische gemeente, en 145 in het buitenland, zoodat, gelijk Mr Prayon besluit, de St. Truidenaars in den tijd van 14 jaren hun Vlaamsch hebben vergeten en Fransch en Duitsch geleerd! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gezond verstand zegt, dat er hier blijkbaar misplaatsing van cijfers bestaat en verwarring tusschen Dietsch en Duitsch. Aan ieder is het bekend - tenzij aan de brave beambten, die de volkstelling hebben verricht, en die ze zoogezegd hebben nagezien -, dat, in een groot deel van Limburg, onze taal wordt genoemd Dietsch, ook Doetsch, ja Duitsch. Een der namen onzer taal is Nederduitsch, zinverwant van Nederlandsch, even als van Vlaamsch en Hollandsch. Op het antwoord van de 2335 ondervraagden: ‘Dietsch alleen,’ ‘Doetsch alleen,’ zullen die slimme ambtenaars gedacht hebben, dat zij zich in tegenwoordigheid moesten bevinden van Duitschers, Hoogduitschers, Allemands. Deze heeren hebben de nieuwsgierigheid niet gevoeld, zich af te vragen, hoe, daar, in dat Vlaamsch steedje, St. Truiden, het toch kwam, dat die 11 Duitschers van 1866 - die misschien ook wel Dietschers of Doetschers waren -, in 14 jaar tijd, gewoekerd hadden tot 2335! Denkelijk dienen deze schijnduitschers gevoegd te worden bij de 2744 alleen- Vlaamschsprekenden, die alzoo klimmen tot 5079. Dezelfde bemerking hoeft gemaakt voor de 108 enkel-Franschsprekenden van 1866, die in 1880 gerezen waren tot 5410, terwijl de 1049 tevens Fransch- en- Vlaamschsprekenden gedaald zijn tot 193! De echte cijfers zullen mogelijk zijn:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overige kunnen misschien dezelfde blijven, dit is:
En de Regeering, bij de rangschikking der Vlaamsche gemeenten, heeft die zoo in het oog vallende domheden niet bemerkt!
De stad Brussel en de voorgeborchten, waar zich bevinden 195,273 Vlaamschsprekenden, 89,773 niet-Vlaamsprekenden, - Walen en Franschen, - dus min dan de helft van het getal Vlaamschsprekenden, werden uit de reeks der Vlaamsche gemeenten gesloten. Ziehier de verhouding:
Zooals gij ziet, overal spreekt de groote meerderheid Nederlandsch, dit als land- en moedertaal, - de overigen zijn bijna allen vreemdelingen, Walen en Franschmans. Even zoo, erger zelfs, is het geschapen met Ronse in de provincie Oost-Vlaanderen, - Everbeke, Bever, Edingen (Enghien) en Mark in de provincie Henegouwen, en vele anderen nog, welke niet gerangschikt worden onder de Vlaamsche gemeenten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stippen wij eindelijk aan, dat Berchem-bij-Antwerpen buiten de Vlaamsche gemeenten valt! Op 31 December 1880 bestond de bevolking uit 9,384 inwoners, waarvan, op duizend, Nederlandsch spraken 980, Nederlandsch alleen 354, Fransch 646, Fransch alleen 20, beide talen 626. Nog eens dergelijke miskenning van de wezenlijkheid is wraakroepend.
Sedert de omwenteling van 1830 wordt, in Vlaamsch-België, omtrent bij al de burgerlijke zaken voor de rechtbanken de Fransche taal gebruikt, zelfs bij een groot getal straffelijke, althans voor de verdediging en de beschuldiging. Dit is een misbruik, welk eenig is aan ons verbasterd land, en de verbazing der andere volkeren verwekt. Een der gevolgen daarvan is, dat de Nederlandsche rechtstaal, bij de nieuwere geslachten, heel en al verwaarloosd is geworden, eene bron is geworden van allerlei ongemakken en misbruiken. In Vlaamsch-België, wanneer een advocaat tusschenkomt, worden bijna al de burgerlijke zaken, zelfs die voor het vredegerecht, behandeld in de Fransche taal, al te dikwijls volkomen onbekend aan de partij. Er is meer. Alle dagen ontvangen personen, die slechts hunne moedertaal spreken, Fransche dagvaardingen, houdende, ofwel, dat zij opzeg krijgen van hunne pacht, dat zij vermaand worden, om eene of andere daad te laten of te doen, eene som geld te betalen, een werk te beginnen, een Fransch vonnis uit te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voeren, ofwel dat zij voor deze of gene burgerlijke of straffelijke rechtbank hebben te verschijnen op gestelden dag, uur en plaats, 't zij om zich te hooren veroordeelen tot betaling eener schuld, eener schadeloosstelling, of eene straf, 't zij om te komen getuigen voor of tegen een derde, 't zij om persoonlijk te worden ondervraagd over in het Fransch bepaalde daden en punten. Deze dwaze, hatelijke verkeerdheden, welke overal elders, indien zij zich voordeden, met nietigheid zouden worden geslagen, zouden dan door hen, die niet van alle gevoel van rechtvaardigheid, van menschelijkheid zijn ontbloot, angstvallig moeten vermeden worden. Ook zouden, uit eigen beweging, de rechtbanken meer de Nederlandsche taal hoeven te gebruiken bij hunne vonnissen, vooral bij dezen, waar zich opsommingen van daden bevinden, waarop eene partij zal worden ondervraagd of getuigen gehoord, en welke aan de families moeten dienen tot onderricht, bewijs van hare rechten en verbintenissen. Bij zekere vredegerechten is dit overigens het geval: de meeste vonnissen worden in het Nederlandsch geveld. Komt echter een advocaat tusschen, en neemt hij Fransche besluitselen, dan wordt er veelal in dezelfde taal gewezen, ook dan wanneer beide partijen niets dan hunne moedertaal kennen. Het spijt ons, te moeten vaststellen, dat menigen onder de leden der Vlaamsche Conferentie, die het wel meenen met de landtaal, zich voor de dagvaardingen en beteekeningen zoo zelden van de Nederlandsche taal bedienen, zelfs voor de vredegerechten. Wij zouden voortaan allen tot regel moeten aannemen: in Vlaamsch-België, en aan Vlamingen, alle dagvaardingen en beteekeningen in het Nederlandsch, ook, althans voor de vredegerechten, alle besluitselen en pleidooien in de landtaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oorzaak van de on beholpenheid ten onzent, niet alleen in de Nederlandsche rechtstaal, maar ook in de wetenschappelijke Nederlandsche vak- en kunsttaal in het algemeen, ligt hierin, dat, bij de Hoogescholen, de leergangen bij middel der Fransche taal worden gehouden. De wijsbegeerte, de redeneerkunde, de zedeleer, de letterkunde, het recht, de geneeskunde, de natuur- en wiskundige wetenschappen, stel- en meetkunde, eigenlijke natuurkunde of physica, scheikunde, sterrekunde, bouwkunde, werktuigkunde, de natuurlijke wetenschappen, dieren-, planten- en delfstoffenkunde, alles, alles uitsluitend in het Fransch! Dit is eene groote, betreurenswaarde, onvergeeflijke leemte in het studieprogramma der hoogescholen van een tweetalig land. Het gevolg daarvan is, dat zij, die de Hoogeschool hebben verlaten, en, voor hun ambt of hun bedrijf, zich van de Nederlandsche vaktaal moeten bedienen, allerlei moeilijkheden ondervinden, soms heel en al onbekwaam zijn, om hunnen plicht te vervullen, hunne taak te verrichten. Wij meenen eenige inlichtingen te moeten geven over de inrichting van het onderwijs uit het oogpunt van onze taal. Zekere takken van het hooger onderwijs worden op eene aanvankelijke wijze aangeleerd in het middelbaar onderwijs, zoo in de humaniora-afdeeling als in de beroeps-afdeeling. Geen wet bepaalt de taal, waarin deze leergangen zullen gegeven worden, maar in Vlaamsch-België geschiedt omtrent alles in het Fransch. De wet van 1 Juni 1850, over het middelbaar onderwijs, schrijft voor, dat, in de twee afdeelingen der koninklijke Athenaea het onderricht zal begrijpen de grondige studie der Fransche taal, alsook der Nederlandsche of Duitsche taal voor de deelen des lands, waar die talen gebruikt worden, en in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de deelen, waar die talen niet worden gebruikt, de studie van eene nieuwere taal, Nederlandsch, Duitsch of Engelsch. Voor de middelbare scholen houdt art. 26, no 1, hetzelfde, behalve echter de schikking aangaande de nieuwere talen. Men weet, dat de wet van 1870 in de meeste Vlaamsche athenaea niet eerlijk, of liever niet werd uitgevoerd, aangaande de bepaling over de grondige studie van onze taal. Bij al de vakken, behalve het Nederlandsch, was onze taal eene verstootelinge, en de eenige voertaal het Fransch. Bij de plechtige prijsuitreiking aan de gelauwerden van het hooger en het middelbaar onderwijs, gehouden den 25 September 1872, heeft de Luiksche hoogleeraar Stecher reeds openlijk bewezen, hoe de studie van onze taal werd verzuimd. Ter gelegenheid van de besloten herziening der wet van 1870, heeft, in uitvoering van een besluit der Algemeene Vergadering van het Willems-Fonds, van 11 Januari 1880, het algemeen bestuur, den 31 derzelfde maandGa naar voetnoot(1), aan den Minister van het Openbaar Onderwijs een vertoog gestuurd, om levendig aan te dringen op de versterking van het onderricht der Nederlandsche taal. Vertoogen in denzelfden zin werden verzonden, namelijk door de Volksmaatschappij De Veldbloem, te Brussel, en den Liberalen Vlaamschen Bond van Antwerpen, het eerste, van 25 Februari 1880, gericht aan den Minister van Openbaar Onderwijs, het tweede, van 5 April 1880, gericht tevens aan de Ministers en de Leden der wetgevende Kamers. Talrijke gelijkluidende verzoekschriften hebben gevolgd tot in 1883. Het wetsontwerp, aangeboden in de Kamer den 3 April | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1881, werd, na vele vertragingen en wijzigingen, gestemd door de Kamer den 23 Januari 1883, door den Senaat den 31 Mei 1883, en bekrachtigd den 13 Juni van hetzelfde jaar. De nieuwe wet bepaalt, dat, in het Vlaamsche gedeelte van het land, de leergangen der voorbereidende afdeelingen, gevoegd bij de Staatsmiddelbare scholen, in het Nederlandsch worden gegeven, doch dat het onderwijs van het Fransch derwijze zal ingericht worden, dat de leerlingen in staat zullen zijn de Fransche leergangen der middelbare afdeelingen te volgen. In de eigenlijke middelbarc afdeeling van deze scholen, alsook in de Athenaea wordt, boven de lessen van Nederlandsch, Duitsch en Engelsch, een of meer leergangen van het programma in het Nederlandsch gegeven. Eindelijk de vakwoorden der wis- en natuurkundige wetenschappen en der andere vakken van het programma worden gelijkelijk in het Fransch en in het Nederlandsch onderwezen, alsook, zooveel mogelijk, de geschied- en aardrijkskundige namen. Men ziet, dat deze wet, eerlijk uitgevoerd, volgens de woorden van het vertoog, gezonden den 12 Mei 1881Ga naar voetnoot(1), door het algemeen bestuur van het Willems-Fonds, aan den Minister, voor uitwerksel zal hebben ‘de leerlingen bekend te maken met eenen woordenschat, welke uitgebreider en van verhevener aard is dan die der gewone en dagelijksche betrekkingen.’ Het aanleeren der vakwoorden in beide talen is een helder, heerlijk denkbeeld, welk ook zou dienen toegepast op al de leergangen der hoogeschool. Het biedt twee onwaardeerbare voordeelen aan, het eerste, dat de leerlingen, die de banken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zullen hebben verlaten, de werkzaamheden van hun ambt of hun bedrijf onverschillig in de twee talen zullen kunnen verrichten, - het tweede, dat die leerlingen in staat zullen zijn, om tevens de Fransche en Nederlandsche wetenschappelijke werken betrekkelijk hun vak te raadplegen en te begrijpen. Men staat stom, wanneer men denkt dat, in een tweetalig land, een zoo eenvoudige, heilzame maatregel niet sinds eene halve eeuw in voege is. Ter zitting van den Bond der Vlaamsche Rechtsgeleerden, gehouden te Gent, den 14 October 1885, werd lezing gegeven van een brief, uitgaande van het bestuur der afdeeling van het Willems-Fonds, te Brussel, en strekkende om den Bond te raadplegen over den Vlaamschen leergang van Nederlandsche rechtstaal, in te richten bij de Hoogeschool van Brussel. Het vraagstuk, verzonden naar het bestuur der Vlaamsche Conferentie tot onderzoek, kwam terug aan de dagorde den 7 December navolgende. Het verslag, opgemaakt en aangeboden door Mr Julius De Vigne, voorzitter, in naam van het bestuur onzer Conferentie, werd met eenparige stemmen goedgekeurdGa naar voetnoot(1). De grondgedachte van het verslag is deze, namelijk dat een bespiegelende, theoretische leergang van strafrecht en rechtspleging in strafzaken niet geroepen is om ernstige vruchten af te werpen, dat het moet zijn een werkdadige, practische leergang, waar de leeraar, niet alleen van den kansel spreekt, maar, voor al de takken van het recht, oefeningen inricht, waarbij het onderwijs eene soort van samenwerking van leeraar en leerlingen wordt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij voegen erbij, dat, om dien practischen leergang gemakkelijker, vruchtbaarder te maken, aan eiken hoogleeraar zou moeten opgelegd worden, de rechtswoorden, betrekkelijk den tak, waarmede hij is gelast, aan te duiden in het Fransch en het Nederlandsch. Een vertoogschrift, gericht aan de Kamer van Volksvertegenwoordigers, den 28 Februari 1887Ga naar voetnoot(1), door hel Algemeen bestuur van het Willems-Fonds, wees, onder andere, op de noodzakelijkheid van de inrichting, bij de Gentsche Hoogeschool of bij beide staatshoogescholen, van eenen practischen leergang van Nederlandsche bepleiting, waar de leerlingen, onder de leiding en voorlichting van den leeraar, rechtsvragen in het Nederlandsch zouden behandelen. Ter Algemeene Vergadering van het Willems-Fonds, gehouden te Antwerpen, den 15 April 1888Ga naar voetnoot(2), werd de wensch uitgedrukt, dat, bij de verschillende rechtsfaculteiten des lands, een practische leergang van Nederlandsche rechtstaal en bepleiting zou worden opgericht. Die wensch werd overgemaakt aan den minister van Binnenlandsche zaken en Openbaar onderwijs den 12 Mei, aan de Kamer den 17 Mei. In gevolge van dusdanigen wensch, uitgebracht door onze Conferentie in hare vergadering van 10 Januari 1889, richtte het bestuur, den 12 JanuariGa naar voetnoot(3), aan de Kamer een verzoekschrift, vergezeld van voormeld verslag en medegedeeld aan de volksvertegenwoordigers van Vlaamsch-België, ten einde de billijkheid, het hooge nut bloot te leggen van bedoelden leergang, louter practisch, zich uitstrekkende, zoo tot de taal van het burgerlijk- en strafrecht, rechtspleging medebegrepen, als tot die van het openbaar en het bestuurlijk recht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Terzelfder tijd hebben wij aan de Kamer aanbevolen de verzorging, voor onze wetboeken, van degelijke Nederlandsche vertalingen, een ambtelijk karakter hebbende, en opgemaakt door bevoegde mannen, iets wat dat dusverre het geval niet is, zooals eens te meer blijkt uit het staaltje van het Konniklijk besluit nopens de Vlaamsche gemeenten. In de Kamers werd het vraagstuk van den leergang meermaals geopperd onder anderen door den heer senator Bethune, den 28 December 1888. Ziehier zijne woorden, overgenomen uit het Beknopt Verslag: ‘Ik geef de regeering den raad in hare hoogescholen Nederlandsche leergangen van strafrecht en strafvordering in te richten, opdat, in een kort tijdbestek, niemand zich meer zou mogen beroepen op zijne onwetendheid, wat het gebruik der Nederlandsche taal betreft. ‘De justitie moet voor alle beschuldigden dezelfde zijn, en het is volstrekt noodig, dat de beschuldigde den magistraat, die zijne veroordeeling vraagt, kunne verstaan. De magistraat moet zich van de Nederlandsche taal bedienen, niet enkel wanneer hij zijn requisitorium uitspreekt, maar ook wanneer hij het voorbereidt. De getuigen moeten, evenals de beschuldigden, zich kunnen uitdrukken in de taal, die zij het best verstaan. ‘Ik betreur oprecht, dat het wetsontwerp dit grondbeginsel niet zonder uitzondering huldigt.’ De onontbeerlijkheid van een Vlaamschen leergang van Nederlandsche rechtstaal is dus onbetwistbaar: 't is eene zaak van gezond verstand. Tot onze groote verbazing werd dit betwijfeld, geloochend door personen, van wie wij die buitensporigheid laatst zouden hebben verwacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vertoog van 31 Juli 1889Ga naar voetnoot(1), uitgaande van het algemeen bestuur van het Willems-Fonds, gericht aan den Minister van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, doelt op een verzoekschrift, betrekkelijk dezen leergang, gestuurd, in 1887, aan denzelfden Minister, door studenten in de rechten van Gent, die zich vruchteloos tot den academischen raad hadden gewendGa naar voetnoot(2). De Gentsche rechtsfaculteit heeft over de stelling een ongunstig oordeel uitgebracht, en de academische raad het verzoekschrift afgewezen. Het bestuur van het Willems-Fonds doet opmerken, dat de onbekende redenen, waarop de hoogleeraren zich gronden, niet van aard kunnen zijn, om de Regeering haren plicht te doen verzuimen. Deze handelwijze doet geene eer aan de Hoogeschool van Gent, en zal haar gezag niet verhoogen. Het nut, de noodzakelijkheid van dergelijken leergang voor de studenten in rechten springt in de oogen. Wij begrijpen niet, hoe meesters, die leerlingen moeten opleiden, voorbereiden, bekwamen tot de loopbaan van de magistratuur, van de balie, van het notariaat, daarvoor blind kunnen zijn. Hoogleeraren, die de inrichting van een leergang van Nederlandsche rechtstaal tegenkanten, blijken wel weinig belang te stellen in het lot van hunne leerlingen, in de goede, waardige bediening van het gerecht. Wij aarzelen niet het te zeggen, de hoogleeraren van Gent blijven aan den eersten hunner plichten te kort. Om u overigens te bewijzen, met welken geest, wij zullen niet zeggen de rechtsafdeeling der Gentsche Hoogeschool | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- menigen hebben legen de beslissing gestemd -, maar de meerderheid harer leden is bezield, zal ik aanhalen het ongehoord besluit, door haar genomen in het begin van Augusti laatst: dit besluit wijst af, de vraag, gedaan door den heer Leonard Willems, om zijn examen van laatste doctoraat in de rechten bij middel der Nederlandsche taal af te leggen. Deze beslissing is eene opene overtreding van art. 23 der grondwet, betrekkelijk de vrijheid der drie talen. In zijne verhandeling over het vonnis Karsman, verschenen in de Belgique Judiciaire van 1864, blz. 84, zegt de betreurde en uitstekende hoogleeraar Allard, het volgende: ‘On a récemment soutenu le droit, appartenant aux récipiendaires de subir leurs divers examens en langue flamande. Cette thèse est inébranlable en présence de la Constitution, et, si elle peut donner lieu à des inconvénients dans la pratique, ce n'est pas une raison pour en repousser le fondement.’ In De Landtalen voor de Grondwet, door den schrijver, verschenen in het Nederlandsch Museum, 1880, blz. 296, aanhangsel, III, leest menGa naar voetnoot(1): ‘Zeker schijnt het ons, dat voor allen candidaat, het gebruik der verschillige landspraken volledig vrij is, wel te verstaan, wat dezes antwoorden zelven, in tegenstelling met 's onderzoekers vragen, betreft, wij beoogen het eigenlijk examen, hetwelk ieder burger recht heeft zich te laten afnemen, ten einde de daaraan gehechte voor-deelen te genieten, bij voorbeeld, de uitoefening van het ambt van advocaat, dokter, enz. Geenszins - onnoodig het te zeggen -, denken wij hierbij aan die soort van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ondervragingen, die de student als zoodanig, en ten titel van les, d.i., als volkomen ondergeschikte, dagelijks kan te doorstaan hebben.’ Een student, die zich aanbiedt, om een onderzoek te ondergaan voor zijne leeraars of vreemde leeraars, is geen leerling: hij is een burger, die een recht uitoefent. Indien de opnemeling den ondervrager niet kan dwingen, hem te ondervragen in het Nederlandsch, niemand kon hem beletten, den ondervrager in het Nederlandsch te antwoorden. Er is meer: eene wet, die aan den examenaanbieder eene taal zou opleggen, ware ongrondwettelijk. Men verzekert ons, dat de faculteit inroept art 3 van het koninklijk besluit van 9 December 1849, genomen tot uitvoering der wet van 15 Juli 1849, over de inrichting van het hooger onderwijs van den Staat, en luidende als volgt: ‘De lessen zullen in de Fransche taal gegeven worden: echter zal, bij uitzondering, de Minister het gebruik van eene andere taal mogen toelaten in zekere takken van het hooger onderwijs.’ De lessen, welke in den regel gegeven worden in het Fransch, hebben niets gemeens met het examen, welk juist begint, wanneer de lessen zijn geëindigd. Wij kunnen niet aannemen, dat eene rechtsfaculteit bekwaam zou zijn, eene uitzonderlijke schikking voor eene bepaalde zaak uit te breiden tot eene andere zaak, gansch verschillig van aard, en niet bedoeld in de schikking. Moest overigens het koninklijk besluit dien zin hebben -wat blijkbaar niet is -, het ware volslagen nietig als zijnde ongrondwettelijk. Het zou bijgevolg, niet mogen toegepast worden, en moeten aanzien als niet-bestaande, krachtens art. 107 der Grondwet, luidende: ‘De hoven en rechtbanken zullen de algemeene, provinciale en plaatselijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
besluiten en verordeningen maar toepassen in zooverre zij overeenkomstig met de wetten zijn.’ Verschillige wetsbepalingen huldigen onrechtstreeks de vrijheid der talen. Art. 40, laatste zinlid, titel II, der wet van 15 Juli 1849, deze van 27 september 1835, wijzigende en volledigende, houdt: ‘Alle persoon mag zich aanbieden tot de proeven en graden bekomen, zonder onderscheid van de plaats waar hij heeft gestudeerd en de wijze, waarop hij zijne studiën heeft verricht.’ De wet van 1 Mei 1857, art. 61, schaft af en vervangt de titels II, III, IV, der wet van 17 Juli 1849, doch behoudt, art. 5, het laatste zinlid van art. 40 van bedoelde wet. Art. 6, hoofdstuk Van de examens, houdt onder andere, dat de voorbereidende proeve bevat, voor de candidatuur in wijsbegeerte en letteren, een Fransch, Vlaamsch of Duitsch opstel naar keuze, - voor de candidatuur in wetenschappen, hetzelfde, - voor de candidatuur van apothekerskunst en die van notariaat, de kennis, ter keuze, van de Fransche, de Vlaamsche of de Duitsche taal. De wet van 27 Maart 1861, over het graduaat, beval eene gelijke bepaling. Art. 3, 4 en 5 houden, dat het examen van graduaat in de letteren zal begrijpen een Fransch, Vlaamsch of Duitsch opstel naar believen, en eene vertaling, met open boek, van het Latijn in het Fransch of in het Vlaamsch. Art. 5 bepaalt, dat het bijvoeglijk examen, af te leggen voor hen, die geen leergang van humaniora, rhetorica medebegrepen, hebben gevolgd, bevat het Vlaamsch, het Fransch en het Engelsch, naar keuze van den opnemeling. De wet van het graduaat, alsook deze van 1 Mei 1857, werden afgeschaft door de wet van 20 Mei 1876, welke de programmas op een anderen voet inricht en hooger bedoelde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schikking van art. 5 niet vermeldt. De eenige bepalingen wegens de taal zijn de twee laatste zinleden van art. 8, houdende, dat, bij het examen van candidaat-notaris, de dingers voor de proef der opstelling van akten, de keus tusschen de twee talen hebben. Wij meenen nochtans, dat het laatste zinlid van art. 40 der wet van 15 Juli 1849 nog in voege is, en de wetgever geene terugwerkende maatregelen heeft willen nemen. De wet van 1857, welke de 3 laatste titels dezer wet afschaft, bestaat niet meer, heeft dus geen uitwerksel, zoodat in de wet van 1849 alle bepalingen, die niet strijden met de wet van 1876, toepasselijk blijven, bijgevolg art. 40. Het schijnt, dat, te Gent, de andere faculteiten beter op de hoogte der wet zijn, althans ze meer eerbiedigen dan onze rechtsfaculteit. In 1885 heeft een Nederlandsch student zijn gansch examen voor de geneeskundige afdeeling in de moedertaal afgelegd, - in Februari 1883, een student van de afdeeling der wetenschappen, - de heer Servaes Muller een gedeelte, en de heer Mac Leod, professor in de wetenschappen, laat aan zijne leerlingen volle vrijheid voor de keuze der taal. Wij sluiten deze voordracht met den vurigen wensch, dien gij allen zult beamen, te weten dat de Regeering, zonder verder vertoef, in de staatshoogescholen, te Gent en te Luik, den leergang van Nederlanclsche rechtstaal zal inrichten, en dat de vrije hoogescholen, deze van Leuven en deze van Brussel, indien zij de Regeering niet vooruitloopen, zooals er spraak van is, haar voorbeeld volgen. |
|