Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 3
(1889)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 309]
| |
Van den balk en den splinter.Sedert bijna drie jaar, namelijk van het begin van 1886, geef ik in het Nederlandsch Museum een driemaandelijksche kroniek. Ik heb getracht steeds aan mijn programma getrouw te blijven, zooals het op blz. 147 van de 3o aflevering van 1886 opgegeven is: Wij stellen ons voor, zegde ik, in 't vervolg een driemaandelijksche kroniek van de boekenwereld te geven. Aan volledigheid kan niet gedacht worden; bij de drie Culturvölker alleen verschijnt in een trimester zooveel, dat het aan een kroniekschrijver onmogelijk is alles in 't oog te houden. ‘Wij zullen dus slechts de voornaamste werken vermelden, die in betrekking staan met het gebied waarop ons Tijdschrift wil werkzaam zijn; wij willen slechts aanduiden wat wij voldoende achten om de stroomingen der letterbeweging te kunnen volgen.’ Ik smaakte dus de onverstoorbare rust van een kalm gemoed met de troostvolle overtuiging, de aangegane verplichting in de mate mijner krachten te hebben nageleefd. Maar het Belfort heeft de wreedheid begaan, die rust te vernietigen. In zijn Kroniek en BoekennieuwsGa naar voetnoot(1) van September-October laatst (9 en 10e afl., blz. 290-91) las ik tot mijn groote smart het volgende: Nederlandsch Museum. - De heer V. schrijft in het Nederlandsch Museum een overzicht der Nederlandsche schriften, | |
[pagina 310]
| |
gedurende de twee eerste trimesters van 1889, in België verschenen. Een zeer partijdig en onvolledig overzicht, waar schier al de boeken en tijdschriften, door katholieken opgesteld, naar loffelijke gewoonte der klein-kapellekensgeuzen worden in doodgezwegen. Uitgaven van het Willems-Fonds worden vermeld, niet die van de Koninklijke Vlaamsche Academie, noch van het Davidsfonds. V. spreekt van het.... Jaarboekje der Maatschappij tot Bevordering van Nijverheid en Wetenschappen - het Belfort gebaart hij niet te kennen. ‘Wij vragen ons af wat de lezer, zelfs de liberale, aan zoo'n stuk hebben zal? Immers niet alleen voorname werken van katholieken, maar ook van liberale schrijvers zijn er niet vermeld. - Kliek-censuur?’ Nu weten mijn lezers, die mijn kronieken slikten, en degenen die ze niet slikkende, er de stem niet tegen verhieven, hoe het Belfort hen waardeert. Maar laten zij eens met mij, die hoffelijke beschuldigingen van nabij onderzoeken. Zij zullen reeds opgemerkt hebben, dat mijn beschuldiger met zeer onbepaalde aantijgingen voor den dag komt. Eerst is het een doodzwijgen van schier al de boeken en tijdschriften van katholieken, en nadien een niet-vermelden van voorname katholieke en ook liberale werken. Bewijzen daarvan blijven achterwege. Ik vraag mij in gemoede af, welke voorname werken bepaaldelijk in de twee laatste kronieken verzwegen zijn geworden, en maak mij tevens de opmerking dat sommige lieden toch ijselijk bevreesd moeten zijn van doodgezwegen te worden, vermits ze zoo schijnen te houden aan besprekingen door een persoon dien ze christelijk verachten en priesterlijk verfoeien. Een oogslag op de Kronieken zal den lezer wel overtuigen, dat de katholieken er niet uitgesloten zijn. Een schijn van bewijzen is er echter, als er beweerd wordt dat ik de uitgaven van de Koninklijke Vlaamsche Academie, noch van het Davidsfonds vermeld, en het Belfort gebaar niet te kennen. | |
[pagina 311]
| |
Maar daartegen ik: al de uitgaven der Vlaamsche Academie zijn in de kronieken vermeld geworden; ook alles wat ik kende van het Davidsfonds werd aangeduid, - maar wat heeft het Davidsfonds in de laatste maanden uitgegeven? Het Belfort werd bij zijn stichting een paar keeren vermeld, en meer zal het niet krijgen, of verlangt het misschien een reclame voor ieder jaar_ gang of ieder aflevering? Het is immers niet doenlijk, melding te maken ieder keer als er iets verschijnt van periodieke of vervolgwerken. De kroniek die er nu al uitziet als een gecommenteerde cataloog, zou in dit geval niets anders meer zijn dan een dorre boekenlijst. Dat de Kroniek partijdig is, is niet waar: alle aankondigingen zijn stelselmatig welwillend, omdat er kortheidshalve niet kan gediscuteerd worden. Onnoodig te zeggen, dat ik een uitzondering maak voor uitdrukkelijke bevestigingen tegenover werken, wier waarde of onwaarde onbetwistbaar is. Dat ze onvolledig is, is ook niet waar, tenzij als ik het werk niet kende, of dat ik, wat me reeds een paar keeren gebeurde, bij het in orde brengen mijner nota's het een of ander voorbijzag. Maar zoo een Kroniek is vooral een zaak van goede trouw, en ik houd eraan dat mijn lezers mij de eer aandoen, die bij mij te onderstellen. Ik schrijf zooals ik denk, en ik denk zoo, niet omdat vriend of vijand er in betrokken is, maar omdat ik geloof dat het zoo is. De lezer vergelijke eens de Kronieken van ons Museum met die van het Belfort, en hij zal onmiddellijk zien, dat degene die partijdigheid, onvolledigheid en kliekcensuur verwijt aan het Nederlandsch Museum, ‘de mug doorgezegen en den kemel ingezwolgen heeft.’ Maar in de wereld van de monopolisten der zedeleer, die het Evangelie moeten prediken met het voorbeeld zoowel als met het woord, en het ook beweren te doen, zou de Evangelist nog steeds zijn verwijt mogen herhalen, dat men den splinter ziet in het oog van zijn naaste en niet den balk in zijn eigen oog. | |
[pagina 312]
| |
Ook beweer ik niet, dat ik zal bewerken, wat de voorschriften van het Evangelie en de gratie Gods niet vermochten. Ik zal den polemist uit het Belfort niet bekeeren. Het is ten andere algemeen gekend, en een paar persoonlijke proefnemingen hebben het mij afdoende bewezen, dat in een polemiek met Godszaligen de goede trouw steeds in omgekeerde verhouding staat tot de betrekkingen die zij meenen te ontwaren tusschen de betwiste vraag en de politiek. Waarom schreef ik dan dat artikel? Alleen om mijn lezers een staaltje te geven van clericale polemiek. V. |
|