Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 3
(1889)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 282]
| |
Oorzaken van ziekten en maatregelen van voorzichtigheidGa naar voetnoot(1).Wanneer men bekend is met de oorzaken eener ziekte, kan men zich gemakkelijker daarvoor behoeden, en men vindt ook dikwijls de middelen om haar te bestrijden. In dat opzicht is de jongste tijd waarlijk bijzonder gelukkig geweest. Van vele en zware ziekten werden de oorzaken met zekerheid ontdekt, en hierdoor leerde men ook deze ziekten vermijden of toch beperken. Een groot aantal ziekten zijn aangeboren of worden van de ouders overgeërfd. Het is wonderbaar, dat het kind van vader en moeder zoo oneindig veel erft, hoewel het deel, dat van vader en moeder voortkomt, slechts eene microscopisch fijne, met het ongewapend oog niet zichtbare punt is. De sterkste vergrootinstrumenten zijn niet bij machte, aan die punt de gelijkenis met vader en moeder te laten | |
[pagina 283]
| |
waarnemen. Het is dus wel verbazend, dat de kinderen niet alleen vorm en grootte, niet alleen neus en oogen en veel ander zichtbaars erven, maar dat de kleine punt, welke de kinderen van vader en moeder meekrijgen, zelfs de eigenste karakters, de eigenste hoedanigheden en gewoonten, de eigenste deugden en gebreken, ja ook de eigenste ziektekiemen bevat. Men heeft bij de verschillige gewoonten, welke de kinderen van de ouders erven, zeer dikwijls de zucht tot nabootsing beschuldigd, die bij alle menschen eene groote rol speelt. Als de kinderen hunne ouders gaarne zien, dan bootsen zij hen na in al hunne gewoonten. Zij lachen net zooals de ouders, zij eten zoo, zij hoesten zoo, zij trekken juist zulke vriendelijke en juist zulke ernstige mienen als de ouders. Dat is ook de reden, waarom men beweert, dat twee echtelieden, die elkander diep beminnen, na tien jaar elkander zeer gelijken. Wanneer de vrouw haren man oprecht gaarne ziet, dan schept zij behagen in zijne manier van eten, spreken, lachen, in zijn vriendelijk voorkomen, kortom, alles bevalt haar aan hem, en zij bootst alles zooveel mogelijk na. Maar van elke gelaatsplooi, welke men dikwijls maakt, blijft een zwak merkteeken achter, en daardoor ontstaat eene zekere gelijkenis. De kokette Fransche dames geven zich alle moeite om nooit gram te worden. Zij zeggen: in gramschap zet men een leelijk gezicht, en als men dat dikwijls doet, dan rest daar een onaangename trek van in het gelaat. Vóor duizenden jaren reeds kende men den geweldigen invloed der nabootsing, evenals den invloed van de ouders op de kinderen. De oude Grieken hadden reeds de gewoonte, in de vertrekken hunner vrouwen schoone beelden en portretten te plaatsen, opdat zij deze edele, schoone gelaats- | |
[pagina 284]
| |
trekken zouden nabootsen, en ze vervolgens aan het kind overmaken. Het is echter niet altijd de zucht tot nabootsen, welke de kinderen op de ouders doet gelijken, want niet zelden zijn alle gewoonten aangeboren. Er bestaan zeer veel voorbeelden, dat de kinderen alle gewoonten, alle deugden en gebreken der ouders bezitten, alhoewel zij de ouders nooit kenden, wellicht maar een paar maanden oud waren, toen de ouders stierven, zoodat van nabootsing geene spraak kan zijn en men elke eigenschap voor aangeboren moet houden. Aangezien de kleine, met het bloote oog onzichtbare punt, dat oneindig kleine deel, hetwelk het kind van zijnen vader mede op de wereld brengt, zelfs dezes gewoonten, zijne lichamelijke en zielsgesteldheid in zich bergt, zoo mag het ons zeker niet verwonderen, wanneer ook kiemen van ziekten van de ouders worden overgeërfd. Moedervlekken, overtallige vingers en teenen, misgroeide beenderen, slechte houding des lichaams, eene ingedrukte borstholte, welke den grootsten aanleg tot longtering daarstelt, hertziekten en vele ernstige organische gebreken erven de kinderen van hunne ouders. Maar ook vele ongesteldheden, welke de ouders niet hebben, kunnen reeds bij de geboorte aanwezig zijn. Men ziet menigmaal in het dertigste en veertigste levensjaar gezwellen zich openbaren, wier oorsprong met groote waarschijnlijkheid reeds in het pasgeboren kind kon opgespoord worden. Dat er aan overgeërfde en aangeboren kwalen en geschiktheden tot ziekten dikwijls bitter weinig te doen is, laat zich begrijpen. Wel kan men overtallige vingers wegnemen en lidmaten rechtbuigen; men kan ook door vlijtig bergbeklimmen en | |
[pagina 285]
| |
kracht van gymnastiek de aangeboren en overgeërfde enge borst verbreeden en aldus den knaap redden van de longtering, waarmee hij in de jongelingsjaren bedreigd werd. Doch vele aangeboren kwalen van hart, hersenen en andere levenstuigen staan boven het bereik der geneeskunst. Eene andere soort van ongesteldheden ontstaat door onregelmatigen wasdom, en ook die krankheden ontsnappen meest aan ons bereik. Wanneer b.v. aan het hoofd eene fontenel verbeent en toegaat, eer de hersenen behoorlijk uitgegroeid waren, dan blijft er gewoonlijk eene gebrekkige en onverbeterlijke hersenwerking achter voor gansch het leven. Eene groote rol spelen bij de menschen de aangeworven ziekten. Slechte gewoonten, ongeregeld leven, overmijdelijke omgang met giftstoffen, gelijk zoo menig bedrijf het meebrengt - al die toestanden kunnen zware ziekten of ziektekiemen verwekken, welke niet eer verdwijnen dan wanneer de slechte gewoonten vroegtijdig kunnen opgegeven worden. IJdele damen maken de lever door sterk inrijgen, slempers door veel drinken krank; de diklijvigheid, de plaag van veler ouderdom, is zeer dikwijls een gevolg van lekkeren drank en gebrekkige spierbeweging. Geleerden zetten hunne hersenvaten uit, maken het onderlijf traag, krijgen aambeien. Verscheidene lieden, zooals bakkers, kokinnen en andere, welke altijd moeten staan en geenen tijd hebben om te gaan, krijgen aderkrampen en voetzweren; barometermakers, vergulders, die immer met kwikzilver omgaan, lijden aan mondzeer en zenuwsmarten; naald- en glasslijpers, leerlooiers en molenaars en veel andere ambachtslieden, die altoos fijn stof inademen, zijn blootgesteld aan longtering, wijl de long zich nooit geheel met lucht kan vullen. Behalve den landbouw zijn er zeker weinig beroepen, | |
[pagina 286]
| |
welke niet in de eene of andere richting gevaar opleveren. Al zulke ongesteldheden zijn meest ongeneesbaar, daar niemand aan zijne gevaarlijke gewoonten kan verzaken. Men kan tot eenen veertigjarigen bakker en molenaar niet zeggen: leert een ander bedrijf; zoomin als tot eenen naaldenslijper: vermijd het stof, enz. Aan deze onmogelijkheid hangt de ongeneeslijkheid. Alle uitwendige storingen en krenkingen, voortgebracht door val en stoot en kwetsing, door steek, snee, schrab, verbranding of bevriezing behooren insgelijks tot de aangeworven ziekten. De gezonde natuur toont echter onmiddellijk na de kwetsing haar streven naar genezing, die evenwel, zooals wij heden nog zullen hooren, dikwijls eene stoornis ondergaat. De mensch heeft, gelijk de plant, licht en lucht noodig om te gedijen. In duistere, vochtige kelderwoningen, waar men in Parijs en Londen de arme lieden gevestigd vindt, ontstaan erge storingen in het bloed. Men ziet de kinderen doodsbleek, met ontkleurde lippen en bloedend tandvleesch, met gezwollen klieren en zieke oogen, vreugdeloos en krachteloos, half verhongerd door de hooge, enge, vochtige stegen sluipen. Voorwaar! een treurige toestand, die in Duitschland onbekend is. Vermag men deze arme menschen geene frissche lucht, zonnelicht en betere voeding te verschaffen, dan is deze zware ongesteldheid, deze scheurbuikachtige verandering van 't bloed ongeneeslijk. Welken invloed het licht op de ontwikkeling van levende wezens uitoefent, kunnen wij aan iedere plant waarnemen. Eene schoone, wel gevoede plant verliest zeer spoedig hare frissche groene bladeren, wordt kleurloos, vaal en leelijk, wanneer men er eene bordpapieren stolp overheen zet, zoodat zij geene lichtstralen meer ontvangt. | |
[pagina 287]
| |
Ook de lucht, welke wij inademen, is van het allerhoogste gewicht en nog veel invloedrijker dan de voeding. Op 24 uren tijds gebruiken wij misschien 5 a 4 liters voedsel, terwijl wij op 24 uren heel zeker over de 9000 liters lucht innemen. Evenals het gebrek aan zon, aan lucht en warmte schadelijk is, zoo kan ook de overvloed ziek maken. Er kan immers een zonnesteek door ontstaan, eene soort van roodeloop; en groote warmte kan, de vermoeidheid daargelaten, den zoogenaamden hitteslag veroorzaken, welke marscheerende soldaten soms in levensgevaar brengt, wanneer men de getroffenen niet door het verschaffen van veel koud water, door wasschen en drinken afkoelt en redt. Sterke koudegraden veroorzaken bevriezingen; lange, aanhoudende invloed kan de uitwasemingen der huid benadeelen, doet stoffen, welke afgezet moesten worden, in 't bloed terugblijven, en geeft aanleiding tot eene zinkingachtige, rheumatieke, jichtachtige gesteldheid. Duizenden onpasselijkheden worden voortgebracht door verkeerde voeding, deels wijl te veel, deels omdat ondoelmatig eten en drinken gebruikt wordt. Eene onthouding voor vier en twintig uren verricht in dat opzicht soms wonderen. Scheikundige stoffen, zuren en loogzouten kunnen, zoowel als vuur, verbrandingen en groote wonden, ja zelfs den dood veroorzaken. De melk, die wij veeltijds het eerst bijderhand hebben, biedt steeds een verzachtings- en vaak een redmiddel aan. De verschillende giften doen natuurlijk verschillende ongesteldheden ontstaan, maar ook hierbij is voor den gewonen man de melk een zeer bruikbaar verdunningsen verzachtingsmiddel. Van vele ziekten kent men de | |
[pagina 288]
| |
oorzaak volstrekt niet; zulke ziekten heet men spontaan. Ook van woekerinsecten (parasieten) heeft de mensch veel uit te staan. De schurftmijt is een diertje, hetwelk jarenlang onder de huid gangen maakt, voortkruipt, en door huiduitslag en jeuksel de menschen vreeselijk kwelt. Over 't algemeen is groote zindelijkheid een behoedmiddel. Maar men kan het schurft krijgen, terwijl men een bedelkind eene aalmoes in de hand stopt. Ook muziekbrochuren en boeken uit leesbibliotheken bevatten soms het lastige diertje. Het is dus raadzaam, vuile boeken en muziekbrochuren uit te kloppen, vooraleer men ze benuttigt, en de banden, welke nog het meest gevaar opleveren, slechts met droge, nooit met vochtige vingers aan te vatten. De wormen bij de kinderen brengen insgelijks velerlei ongesteldheden te weeg. Nog veel erger zijn die woekerinsecten, welke wij met ongekookte vleeschspijzen in het lichaam brengen. De lintworm maakt soms jarenlang ziek, totdat hij door eenen ervaren dokter erkend en verdreven wordt. Menigmaal gaat men er vele ellen van af, en is men toch niet gezond, omdat de kop van den worm niet mee is gekomen. Hoe dichter bij den kop, hoe fijner worden de leden. Geraakt men den kop door een goed wormmiddel kwijt, dan herstellen de kranken meestal spoedig. Het gebruik van rouw vleesch en ongekookte worsten moet als de veelvuldigste oorzaak der lintwormen aangewezen worden. De lintworm ondergaat verscheidene gedaanteverwisselingen. In de lever komt hij als echinococcus voor, maakt een groot, blaarachtig gezwel en kan door eenen bedreven practicus met goeden uitslag worden weggenomen. Zulke blaaswormen komen doorgaans alleen uit den darm | |
[pagina 289]
| |
der honden, en het is vaak recht zonderling, hoe zij in 't menschenlichaam geraken. Met het oog hierop is zeer gevaarlijk de vieze gewoonte honden te kussen, want het is bekend, dat de honden dikwijls aan het achterste hunner kamaraden lekken, en zóo kunnen zij dien worm op hunne tong hebben en den kusser besmetten. De draaiziekte der schapen, welke menigen schapenweider arm maakt, ontstaat dikwijls, wanneer de herdershond den blaasworm uit zijnen darm verliest en de schapen hem langs den neus in de hersenen omhoog voeren. De ergste parasieten zijn wel de trichienen, welke met ongekookt verkensvleesch en worsten in het menschelijk lichaam dringen, op honderd verschillige plaatsen knoopen en zweren daarstellen en zeer dikwijls den dood ten gevolge hebben. Het zwijn alleen schijnt drager dezer woekerinsekten te wezen. Zelfs de ratten, die menigmaal trichienen hebben, krijgen deze hoogst waarschijnlijk slechts van den afval van het zwijn. Deswege is ook in alle slachthuizen een streng microscopisch onderzoek van het verkensvleesch ingevoerd, en trichienenhoudend vleesch mag op strenge straf niet verkocht worden. Eindelijk komen wij tot de rijkste soort van ziekten: tot de zoogenaamde besmettelijke. Er bestaan namelijk zeer kleine zwammen, levende plantenorganismen, welke, deels ingeademd als miasmen, deels door aanraking als smetstof, het menschelijk lichaam aansteken. In de laatste vijftien jaren hoorden wij allen veel spreken van ziekmakende zwammen. Welnu, het zijn zij, welke het heirleger van besmettelijke zieken aanbrengen. Laat u door de vele namen niet afschrikken. Deze schade- | |
[pagina 290]
| |
lijke zwammetjes, welke van zoo menigerlei ziekten de oorsprong zijn, voeren honderden namen. Men heet ze bacterieën, bacillen, microörganismen, microkokken en nog veel anders. Het stof der lucht, hetwelk deels uit vuiligheid, deels uit verrotte dier- en plantendeelen ontstaat, bevat oneindig veel levende plantenorganismen. In elken liter lucht bevinden zich 5 a 10 verscheidene zwammen, doch niet alle zwammen oefenen eene schadelijke werking uit. Er zijn er ook nuttige. Voor vele organische verandederingen zijn zwammen noodig, gelijk voor de gisting de gistzwam. Er bestaan zoo ettelijke honderden zwammen, die nuttig, en ook vele, die schadelijk zijn, en verrotting, ontbinding en ziekte veroorzaken. Tot alle zware ziekten, tot alle plaatselijke en besmettelijke ziekten geven zulke schadelijke zwammen, die men splijtzwammen heet, aanleiding. Deze zwammen mogen met zekerheid als ziekteoorzaken bij alle zoogenaamde aanstekelijke ziekten beschouwd worden. De kwade wondkoorts, de roodeloop, de diphtheritis, de kraambedkoorts, de hospitaaluitslag, de pestkool, de pokken, de roode koorts, de typhus, de cholera, de longtering en de longontsteking en andere ziekten meer hebben wij thans bepaald leeren kennen als zulke epidemieën, welke slechts uitbreken, wanneer de mensch door dergelijke zwammen vergiftigd wordt. Toen men die zwammen ontdekte, hield men ze voor kleine dieren, dewijl zij groeien, zich vermenigvuldigen en soms sterk bewegen. Thans weten wij echter met gewisheid, dat het plantaardige organismen zijn, zwammen, en nogwel levende zwammen, want, indien men ze blootstelt aan eene groote hitte, zoo verdorren zij en verbranden. Deze zwammen zelven zijn niet giftig, maar wanneer zij in onze sappen, in ons bloed komen, brengen zij een vocht voort, dat | |
[pagina 291]
| |
men Ptomein noemt. Wellicht denkt men, dat die theorie der zwammen eene modezaak is, daar men voorheen bij geene ziekte ooit van zwammen hoorde, terwijl er thans bij typhus, cholera, tuberculose, van niets anders meer gesproken wordt. Ik kan u echter verzekeren, dat het geene modezaak is, maar een vooruitgang, welken verschillende wetenschappen met elkander gemaakt hebben. Vroeger was het gansch onmogelijk, dit uit te vinden. De microscopen waren namelijk niet goed genoeg en dáarin moest eerst eene verbetering worden daargesteld. Vervolgens hebben plantenkundigen, scheikundigen, physiologen en artsen samengewerkt om dien buitengewonen vooruitgang te doen. Als ik u vertel, dat deze zwammen zoo oneindig klein zijn, dat zij niet alleen met het bloote oog of met vergrootglazen, maar zelfs met oude microscopen volstrekt niet gezien kunnen worden, dan zult gij het begrijpelijk en vergeeflijk vinden, dat men ze eerst in den laatsten tijd ontdekte. Bedenk, dat 30 millioen zulker zwammen slechts zoo zwaar wegen als een droppel water; dat een paar duizend nevens elkander maar zoo breed zijn als een haar, en verder, dat er honderden zulke zwammen bestaan, die uiterst moeilijk van elkander unnen onderscheiden worden. Dat zulke zwammen reeds vóor duizend jaar eveneens bestonden, bewijzen de Egyptische mumiën, aan wier tanden men dezelfde zwammen in kalklagen heel goed bewaard heeft gevonden. In den mond treft men namelijk zeer vele zwammen aan. De bacterioloog Miller vond in den menschelijken mond alleen over de 24 soorten. Onder andere ontdekte hij eene kommazwam in den mond, welke er juist eender uitziet als die kommazwam, welke de geheimraad von Koch in Indië als oorzaak der Aziatische cholera leerde kennen. Men moet alle mogelijke middelen beproeven, om deze velerlei zwammen | |
[pagina 292]
| |
van elkander te onderscheiden. Er moet onderzocht, hoe zij er uitzien, hoe zij groeien, hoe zij zich voordoen bij licht, bij electriciteit, bij verschillende verfstoffen. Men heeft waargenomen, dat de kommazwam, welke altijd in den mond der menschen aangetroffen wordt, zich van de kommazwam, die men bij choleralijders vindt, hierdoor onderscheidt, dat zij, op gelatine gelegd, veel sneller groeit dan de cholerazwam; dat zij echter in weinige uren sterft, terwijl de cholerazwam acht à negen maanden krachtig blijven kan, doch langzaam wast. De splijtzwammen, welke bij de besmettelijke ziekten in aanmerking komen, doen zich voornamelijk in vier verschillige vormen voor: als microkokken, bacillen, draadzwammen en schroefzwammen. Alhoewel de zwammen van de natuur der planten zijn, zoo bezitten er toch eenige een zeker bewegingsvermogen, waardoor zij zich van elkander onderscheiden. De zwam der melaatschheid b.v. beweegt zich heel snel, terwijl de tuberculbacillus zich bijna niet roert. Bij deze buitengewone kleinheid vindt men het wellicht verwonderlijk, dat deze zwammen zulk groot kwaad kunnen aanrichten. Wanneer men echter verneemt, dat er uit eenen enkelen zoo oneindig kleinen bacillus, indien hij in een voordeelig voedingsmiddel geraakt, bloed of etter, op 24 uren een trillioen voortspruiten, en dat er in de volgende 24 uren weder uit elke zwam een trillioen ontstaat, dan zal men dat reusachtig aantal schadelijke plantenorganismen bekwaam achten om ons ziek te maken. Het is bewezen, dat deze zwam deze, en gene zwam gene ziekte voortbrengt. Wanneer men b.v. van eenen roodeloop eene zwam volkomen rein, zonder eenig mengsel, op eetbare gelatine of op bloedwei brengt, zoo vermeerdert zij zich dagelijks oneindig. Neemt men nu na eenige dagen zulke | |
[pagina 293]
| |
op de gelantine gegroeide zwam om daarmee eenen dolfijn, een konijntje, of een ander warmbloedig dier in te enten, dan krijgen zij den roodeloop. Dus is 't zeker, dat deze zwam den roodeloop voortbrengt. Zulke gereinigde zwam, waarvan men weet, dat zij tot deze of die ziekte met gewisheid aanleiding geeft, heet men microbe. Voor proeven als de aangehaalde moet men natuurlijk warmbloedige dieren nemen, vermits men den mensch, om wille der wetenschap, niet doodelijk krank mag maken. Indien elke zwam, die in het menschenlichaam haar voedsel vindt, binnen de 24 uren tot een trillioen aangroeit, zoo is 't licht begrijpelijk, dat de aangetaste mensch alle dagen erger ziek wordt, want elke zwam kweekt in de sappen eene giftige massa, en deze groote hoeveelheid gift kan op weinige dagen ongetwîjfeld den dood veroorzaken. Nochtans leert de ondervinding, dat bij de meeste gevallen van besmettelijke ziekten, bij roodeloop, roodekoorts, typhus, zelfs bij cholera, de meeste menschen spoedig weder genezen, hetgeen bij die reusachtige vermeerdering der zwammen langen tijd moeilijk te verklaren viel. Even moeilijk om uitleggen is 't geweest, dat bij ziekten, welke in de hoedanigheid van epidemie uitborsten in eene streek, waar lucht en aarde en alles vol zwammen zat, zoodat stellig ieder mensch, daar woonachtig, moest aangestoken worden, toch maar betrekkelijk een klein getal ziek werd en hiervan nauwelijks de helft stierven. Thans is de wetenschap zoo wijd, dit raadsel te kunnen oplossen. De ziekmakende zwammen gedijen het best en vermenigvuldigen het snelst en het sterkst in vuile sappen! Wie volkomen gezond bloed, volkomen goede sappen heeft, gansch normale eiwitverbinding, die biedt aan deze zwammen geen voedsel. In zulken gezonden mensch vinden deze krank- | |
[pagina 294]
| |
makende splijtzwammen niet de voeding, welke zij voor hare vermeerdering en ontwikkeling behoeven. Derhalve kunnen zij niet vermenigvuldigen en zoo'n mensch blijft gezond. Maar ook bij zieke menschen, waar de splijtzwammen ongezonde sappen, ongezonde eiwitverbinding aantreffen, zich sterk vermeerderen en de ziekte aanbrengen en doen stijgen, ook dáar voeren de besmettelijke ziekten niet altijd naar den dood. Het vermenigvuldigen der zwammen en der giftstof gaat namelijk niet alle dagen trillioengewijs voort; het voortgebrachte vergift is onderhevig aan verscheidene gedaanteverwisselingen en wordt ten laatste, wen het nog lang duurt, zelfs een waar en heilzaam tegengif voor deze ziekte, zoodat, bijaldien de doodelijk zieke mensch zekere dagen doorleeft, het in hem ontstane gift in eene genezende medicijn verandert. Op deze waarneming berust de inenting van den genialen geleerde Pasteur, tegen de hondsdolheid. Zeker laast gij allen met verbazing, dat Pasteur de menschen, die door razende honden of wolven gebeten werden, razernijgif inent. Hij ent b.v. van eenen wezenlijk razenden hond op eenen aap, zoodat deze insgelijks de razernij krijgt en hij zeker weet, het gift overgeplant te hebben. De aap wordt vervolgens gedood; het ruggemerg, welk de ziektestof bevat, wordt eenige dagen bewaard. Gedurende die bewaring ondergaat het razernijvergif verscheidene veranderingen, en zoodra het de van Pasteur verlangde zwakheid heeft, dan ent hij van dit apen-ruggemerg den door eenen razenden hond gebeten mensch in, en hij vond zijne meening bevestigd, dat de kranke door de verschrikkelijke razernij niet aangetast werd, wanneer hij hem eenen milden vorm van razernijvergif ingeënt had. Juist gelijk degenen, wien de wijnpokken op den arm ingeënt werden, tien à twaalf jaar tegen de kwade | |
[pagina 295]
| |
pokken verzekerd zijn, en wanneer zij na tien jaar de inenting herhalen, weder voor nieuwe tien jaren beschut blijven. Men kan tegen het inenten schreeuwen zooveel men wil, wie de oogen openhoudt, kan het heerlijke uitwerksel niet loochenen. Door eene en dezelfde streek, waar de pokken in Frankrijk sterk heerschten, zijn tijdens den oorlog verscheidene regimenten doorgemarcheerd. Van de Fransche regimenten, die niet ingeënt waren, zijn honderden van de pokken ziek geworden; van de Duitsche regimenten, die ingeënt waren, kregen slechts een paar soldaten de ziekte. Deze laatste waren wel eenmaal ingeënt, doch zonder gevolg opnieuw gevaccineerd. Het is hoogst opmerkingswaardig, dat eene enkele pok het gansche lichaam voor tien à twaalf jaar vrijwaart. De alhier gestorvene centraal-vaccineerdokter Reiter entte een kind van zes maanden in door met zijne vochtige vlijm (lancette) den eenen grooten teen te prikken. Er veropenbaarde zich eene enkele pok. Maanden nadien entte hij datzelfde kind vijftigmaal op de armen, de borst, het lijf, doch nergens ontstond nog eene pok. Die éene op den grooten teen zou dus het kind behoeden voor elke nieuwe besmetting gedurende tien à twaalf jaar. Buiten de hondsdolheid ent Pasteur ook bij verschillige besmettelijke ziekten. Met oprecht heerlijke gevolgen entte hij, wanneer ergens onder de koeien de kool heerschte, alle nog niet aangetaste koeien met eenen milden vorm van kool in, en hij smaakte het genoegen, dat de ingeënte gered bleven, terwijl in dorpen, waar hij niet entte, heele kudden ten gronde gingen. De besmettelijke ziekten zijn afhankelijk van den tijd of van de plaats. Ziekten, die grootendeels aan den tijd gebonden zijn, | |
[pagina 296]
| |
noemt men epidemieën. Men zegt: thans heerscht de cholera, thans woedt de roode koorts, de typhus, enz. Zoo gaat het met den kinkhoest, de diphtheritis en de meeste besmettelijke ziekten. Jarenlang bestaat er soms geen enkel lijder aan roode koorts in eene stad, doch op eenmaal worden er duizenden aangetast. Dien lijd noemt men eene epidemie. Jarenlang zal er geen choloralijder zijn, en niemand vindt de eigenlijke cholerakommazwam. Op eens breekt er eene epidemie uit. Duizenden worden krank, overal treft men de cholorazwam in de lucht, in de aarde, in het reinste water aan. Zulke epidemie stijgt en daalt, maakt poozen en houdt dan weder op. Bij den aavang worden er dagelijks 10 à 20 aangetast, in den hoogsten graad der ziekte dagelijks een paar honderd, en daarna neemt het weer af. Andere besmettelijke ziekten zijn aan de plaats gebonden. Men noemt ze endemische of landsziekten. De beste voorbeelden zijn: de derdendaagsche koorts en, in Amerika, de gele koorts. De eerste vindt men ten onzent in vochtige streken, waar moerassen zijn, welke van tijd tot tijd uitdampen. Er zijn plaatsen, Germersheim in de Paltz, b. v., waar de derdendaagsche koorts onafgebroken heerscht. Wie er eenigen aan leg toe heeft, krijgt, zoodra hij daar eenige maanden is, eene eigenaardige ongesteldheid, verliest den eetlust, wordt kouwelijk, krijgt eene groote milt, enz., wordt waterzuchtig en kan er zelfs, na jaren sukkelen, van sterven. Wie echter naar zulke koortsstreek niet heentrekt, zal nooit door zulke ziekte worden aangetast. Te Munchen doen zich insgelijks in sommige zomers lichte wisselkoortsen voor, doch ook maar aan de rivieren en beken, aan den Isar, wanneer groote moerassen uitwasemen. Ook bij al deze ziekten zijn het zwammen, welke | |
[pagina 297]
| |
wij inademen, telkens dat zij met het verdampte water in de hoogte gedreven worden. Moeten wij al beweren, dat het altoos zwammen zijn, welke de ziekte teweegbrengen, zoo zijn de zwammen alleen toch niet voldoende om krank te worden. Voor typhus en cholera b.v. heeft onze beroemde hygienieker von Pettenkofer de stelling vooruitgezet, dat deze ziekten slechts epidemisch optreden, wanneer het water in den grond achteruitwijkt en de bodem verdampt. Waar de bodem gestadig nat is, in leemgronden, - of waar rotsgrond voorhanden en de bodem nooit nat is, nooit uitwasemen kan, daar is geene epidemie. Op schepen ontstaat derhalve geene cholera, en zoo dikwijls men eenen choleralijder op een schip vond, kon er bewezen worden, dat hij reeds besmet was, vooaleer op het schip te komen. Herhaaldelijk meende men, von Pettenkofers bewering te kunnen omverwerpen, dewijl men plotselings ontdektc, dat eene stad, welke op rotsen gebouwd was, verscheidene choleralijders had. Als men echter nauwkeuriger naspoorde, kwam het uit, dat de rots, waarop de stad gebouwd was, daar, waar choleralijders werden aangetroffen, eene kloof vertoonde, welke met poreuze aarde was aangevuld. Het wegblijven van 't grondwater en het meerdere uitwasemen des bodems beschouwt von Pettenkofer als eene voorwaarde tot het uitbreken eener choleraepidemie. In ieder huis trekt voortdurend de lucht van den grond het gansche huis door en gaat boven langs het dak uit. Wanneer deze luchtstrooming rustig gebeurt, merken wij er niets van. Een poreuze bodemGa naar voetnoot(1) laat epidemieën toe, welke op rots- | |
[pagina 298]
| |
grond, die nooit nat, en op leemgrond, die nooit droog wordt, niet gedijen. Hoe vuiler de bodem is, hoe lichter de huisbewoners aan besmettelijke ziekten blootgesteld zijn. De poreuze muren van 't huis zuigen de schadelijke vochtigheid op tot boven toe. Doordringbare muren der beerputten zijn derhalve gansch bijzonderlijk te duchten. Zij stichten bijna altijd een duidelijk waar te nemen kwaad, dat vooral bij epidemieën in het oog springt. Tijdens eene cholereapidemie is de cholerakommazwam oneindig talrijk verspreid in het water, de lucht, de aarde, zoodat men verwonderd vragen mag: Waarom worden in eene stad van 200,000 inwoners toch misschien maar 2000 ziek? Waarom blijven 180,000 inwoners gezond, alhoewel zij allen door dezelfde zwam besmet worden en allen op denzelfden grond gevestigd zijn? Dat is eene vraag, welke ons, dokters, insgelijks langen tijd heeft beziggehouden. Ten laatste heeft de wetenschap ze beantwoord. Men vond namelijk, dat de cholerazwam slechts dan zoo krank maakt, wanneer zij in den darm dringt. Bij gansch gezonde gestellen komt zij echter niet tot in den darm, omdat eene gezonde maag met haar zuur maagsap de cholerazwam verteert. Men nam talrijke proeven met dieren, en gaf aan heel gezonde, krachtige dieren de cholerazwam te eten. Zij bleven echter volkomen gezond. Hun maagsap had de cholerazwam verduwd, zoodat deze in den darm geen letsel meer kon aanrichten. | |
[pagina 299]
| |
Als men echter bij dezelfde dieren de cholerazwam met eene spuit dadelijk in den darm spoot, zoodat zij, de zwam, te voren met het verduwende maagsap volstrekt niet in aanraking kwam, dan werden de dieren erg ziek, en bracht de zwam in den darm eene groote stoornis teweeg. Thans weten wij dus heel goed, waarom van 200,000 menschen, die in eene en dezelfde stad wonen, waar stellig allen door de cholerazwam besmet worden, toch slechts 1 of 2 ten honderd de ziekte opdoen. 180,000 Personen zullen juist eene gezonde maag hebben en de zwam verteren en daardoor aan de cholera ontsnappen. Doch ook van die 2000 menschen, welke de ziekte krijgen, sterft ongeveer de helft slechts. De andere helft wordt wellicht door kunst, wellicht door gunstige gedaanteverwisselingen der cholerazwam gered. Wanneer dus uwe woonplaats door de cholera bezocht wordt, dan moet het uwe eerste zorg zijn, dat gij gezond blijvet en goed verduwt. Gij zult uw leven zóo inrichten, gelijk het u immer het best bekwam, want de groote zaak is, dat uwe maag de cholerazwam kunne verduwen, zoodat deze niet in den darm gerake, waar zij zulke erge ongesteldheid veroorzaakt. Iedere mensch, die in eene door cholera bezochte stad woont, zal gansch ongetwijfeld de besmettelijke zwam opeten en indrinken, aangezien dezelve zoo talrijk en overal, ook in het drinkwater, verspreid is. Eene tweede zorg moet gij besteden aan de grootste zindelijkheid. Zooals ik u heden reeds meedeelde, vermenigvuldigen de zwammen zich des te meer, naarmate, behalve de lucht, bodem en muren van het huis vuil zijn. Het is zeer verkeerd, cholera-afgang onontsmet ergens neer te werpen, en even sterk moet het afgeraden worden, vuil waschgoed tot den volgenden waschdag te bewaren. Zou het | |
[pagina 300]
| |
inderdaad lang duren, vooraleer er kan gewasschen worden, dan zal men het gedragen linnen liever drogen, alvorens het weg te sluiten; ofwel zoolang in ontsmettend water leggen. Onze beste desinfecteerstoffen, zoowel voor afgang als voor waschgoed, blijven het koolzuur en de chloorkalk. De zorg voor zuiverheid van 't lichaam en voor gezonde lucht is reeds dáarom van zulke groote beteekenis, wijl beide zeer veel bijdragen om gezond te blijven. Zoudt gij evenwel desondanks door de vreeselijke ziekte aangetast worden, dan zou iedere dokter tevreden zijn, indien gij tot bij zijne aankomst eenen koolzuren drank of heel zure limonade gedronken haddet. De voornaamste maatregelen met betrekking tot de cholera zijn de taak van de stedelijke gezondheidscommissie, want de ondervinding heefd geleerd, door tastbare voorbeelden, dat plaatsen, waar de cholera eertijds zeer dikwijls en verschrikkelijk woedde, lang gespaard bleven, en zoo al, dan toch niet erg bezocht werden, sedert men zorgde, dat alle vuilnis, alle spoelwater snel uit de stad weggeraken en den bodem niet meer verontreinigen kon, en sedert dat men de stad met veel en goed drink- en plaswater voorzien had. Kunnen beerputten niet gansch verwijderd en dikwijls verwisseld worden, dan moeten zij toch zoo goed mogelijk gecementeerd en gesloten, en dikwijls geruimd worden. Geene belasting wordt beter gebruikt dan die voor zulke voorzorgen. Immers, daardoor worden honderden het leven gered en talrijke ziektegevallen verhinderd. Niets bezit eene hoogere waarde dan de gezondheid en het leven. Het verdient opmerking, dat men in het practisch leven in 't algemeen reeds lang middelen aanwendde, die de wetenschap eerst in den allerlaatsten tijd heeft kunnen verklaren Wat heeft men sedert 100 jaar en nog langer gedaan, | |
[pagina 301]
| |
wanneer men vruchten, vleeschspijzen, visschen, conserven lang bewaren wilde en tegen bederf beschutten? Men pakte die dingen goed, luchtdicht in, ofwel droogde men ze, of de vleeschspijzen en visschen werden gerookt. Thans eerst weten wij, waarom die methoden zoo deugdelijk zijn. Het afsluiten voor de lucht vrijwaart tegen ontbinding en verrotting, omdat in zulke voorwaarde ook het stof uit den dampkring, dat de bakterieën bevat en het bederf teweegbrengt, er niet bij kan. Het drogen der vruchten en visschen bewaart ze voor bederf, dewijl de bakterieën zonder water geene gisting, geene verrotting kunnen aanvoeren. Het rooken van 't vleesch en den visch is eenvoudig hierom zoo goed, dat de rook koolzure verbindingen bevat, welke de bakterieën onschadelijk maken. Gelijk de huisvrouw door deze middelen sommige eetwaren voor bederf behoedt, net zoo handelen wij, geneesheeren, ten opzichte van wonden. Wij dekken ze vaak met dikke lagen watte toe, om te verhinderen, dat bakterieën in het vleesch der wonden, in het bloed en den etter komen en daar gift doen ontstaan. Of anders leggen wij oplossingen van koolzuur op de wonde, ten einde de schadelijke zwammen te storen in hunne booze werking, waarbij het koolzuur op de wonde net zoo de verrotting bekampt, gelijk het koolzuur in de schouw op het vleesch. Het was reeds in den ouden tijd veel artsen opgevallen, dat heel erge kwetsuren, waarbij beenderen en spieren vermorzeld waren, zeer goed genazen, wanneer de huid daarover niet verscheurd was. Men geloofde algemeen, dat het de aanraking der lucht was, die alles deed rotten, en de wonden stinkend en etterend maakte. Alleenlijk Pasteur en Lister hebben aangetoond, dat het | |
[pagina 302]
| |
bijkomen der lucht nergens schaadt, maar dat de bakterieën, die in den dampkring met de lucht gemengd zijn, ontbinding en verrotting veroorzaken. Wanneer men vocht of wonden met zuivere watte toedekt, dan kan de lucht wel door de watte dringen, maar deze houdt echter, gelijk een filtreerpapier, het stof uit den dampkring tegen, terwijl de lucht nergens kwaaddoet. Sedert men die betrekkingen van nabij kent, sedert men de bakterieën, dat atmosfeerstof, van de wonden weet af te houden en door koolzuur en vele andere in den eigensten aard werkende middelen onschadelijk te maken, sedertdien is de toestand bij een ziekbed en bepaaldelijk in de gasthuizen, waar de bakterieën natuurlijk veel talrijker voorkomen, zeer ten goede veranderd. Vroeger werden de ziekenhuizen met reden geschuwd. Jonge, krachtige lieden bezweken aan kwaadaardige wondkoorts of aan brandend jeuksel, weinige dagen nadat zij het gasthuis waren binnengetreden. Sedert men deze betrekkingen kent en er hulp voor schaft, genezen heel erge kwetsuren op korten tijd, zonder dat de geringste ongesteldheid zich voordoet. Daar men thans de oorzaak kent, die zooveel gekwetsten door bloedvergiftiging doodde, zoo geeft men zich moeite, het atmosfeerstof, de bakterieën zooveel mogelijk verwijderd te houden, en waar men zulks niet kan, door ontsmettingsmiddelen onschadelijk te maken. Bij alle operatiën wasschen en borstelen de dokters en het dienstpersoneel zich de handen zoo zuiver mogelijk en verkleeden zich; de meubelen eener operatiezaal worden uit glas en ijzer vervaardigd, de wanden en vloer van gladden steen, opdat het luchtstof zich nergens kunne nederzetten en overal gemakkelijk weg te wisschen zij. Slechts volkomen reine, welontsmette vingeren, mogen eene wonde aanraken. Alle werktuigen worden in eene oplossing van vijf ten honderd koolzuur uitgekookt. | |
[pagina 303]
| |
Gij denkt wellicht, dat er vroegertijd, toen men van geene bakterieën wist, toch ook menigmaal eene zware verwonding spoedig en goed genas. De wetenschap blijft het antwoord op die tegenwerping echter niet schuldig. Gij weet reeds, dat de lucht zwanger gaat van bakterieën, dat in elken liter 5 a 10 van die gevaarlijke zwammen rondvliegen. Het is dus volstrekt niet te betwijfelen, dat, zoolang de wereld staat, in elke wonde bakterieën drongen. Ik moet u daarbij slechts datgene herinneren, wat ik straks reeds heb aangehaald. Wanneer het organisme gansch gezond is, wanneer de eiwitverbindingen in 't bloed en de sappen normaal zijn, en de ingedrongen bakterieën niet zeer talrijk, dan doen zij geen kwaad, want het gezond bloed en eiwit levert voor de bakterieën geen voedsel op. Hoe slechter, hoe vuiler een vocht is, hoe beter er de bakterieën in gedijen. Gelijk eene volkomen gezonde maag de cholerazwam verduwt en er niet onder lijdt, zoo beschut ook bij verwonding het gezonde eiwit tegen vergiftiging door zulke zwammen. Aangezien men echter nooit weet, of het bloed en de eiwitverbindingen in het lichaam gansch gezond zijn, zoo is het noodzakelijk, te allen tijde voorzichtig te wezen en zindelijk en goed te ontsmetten. Nog eene andere veel verspreide aanstekelijke ziekte wou ik gaarne even bespreken, wijl zij de bijzonderste ziekte der Europeanen is en het grootst aantal sterften levert: ik bedoel de tuberculoze. Tot in den allerlaatsten tijd hield men ze niet voor aanstekelijk. Niemand dacht, dat ook die ziekte door zwammen wordt teweeggebracht. Eerst geheimraad von Koch uit Berlijn gelukte het, den tuberculbacillus, de tuberculzwam te ontdekken, welke alle levenstuigen, waar zij maar indringt, oog, oor, long, darm, gebeente, huid, met éen woord, alles krank maakt, ondermijnt en de verkwijning van het gezond weefsel veroorzaakt. | |
[pagina 304]
| |
Vroeger verstond men door tuberculoze enkel de longtering. Thans is 't geweten, dat de long wel het meest aangetaste orgaan is, maar dat nochtans alle andere levenstuigen door den tuberculbacillus verwoest en tot wegtering kunnen gebracht worden. De tuberculoze is dus wel degelijk eene besmettelijke ziekte. Het indringen der tuberculbacillen is noodwendig voor haar ontstaan. Voor de longen bestaan er echter vele gelegenheden tot de tuberculoze. Daar straks leerden wij reeds eenen overgeërfden en aangeboren aanleg kennen. Wanneer namelijk het kind van den vader de enge borstkas erft of met eene enge borstkas geboren wordt zonder ze van de ouders geërfd te hebben, dan zeggen wij, dat het kind eene aangeboren dispositie voor de longentuberculoze heeft, omdat eene enge borstholte de uitzetting der longen verhindert, en eene long, die zich niet uitzetten kan, van den tuberculbacillus licht ziek gemaakt en tot tering gebracht wordt. Eene andere geschiktheid, die wij boven nog aanroerden, is de aangeworvene, het inademen van fijn stof, dat menig bedrijf met zich brengt. Glasslijpers, stukadoors, molenaars, enz. hebben eene aangeworvene dispositie voor longentuberculoze. Het fijne stof verstopt de kleinste celletjes der long, zoodat deze zich niet wel kan uitzetten en licht ziek wordt. Het ergste is, wen de aangeboren en de verworvene geschiktheid zich vereenigen. Daar vindt de tuberculoze dan bijzonder gunstige voorwaarden om te gedijen. Menschen, bij wie zulks gebeurt, bezwijken meestendeels vroeg. De tuberculzwam is zoo oneindig talrijk verspreid, dat er wel niemand is, die er niet mee in aanraking komt. Het gevaarlijkste is natuurlijk de omgang met zieken. In | |
[pagina 305]
| |
ziekenhuizen, gevangenissen, overal, waar frissche lucht ontbreekt, is 't gevaar groot. Wie met tuberculozen moet leven, loopt immer gevaar. Niet zelden deelen echtelingen elkander de besmetting mee. Het wasschen van het linnen van tuberculeuze zieken, het ledigen der speekbakjes van longteerders blijkt heel gevaarlijk te zijn. Onze zelfopofferende ziekendiensters in de gasthuizen sterven allen bijna uitsluitend vroegtijdig aan tuberculozen, alhoewel men bij hare aanvaarding streng alle meisjes afwijst, die er aanleg toe schijnen te hebben. Men deed in den laatsten tijd, sedert men den tuberculbacillus kent en er acht op slaat, merkwaardige ervaringen op, Herhaaldelijk zag men gansch gezonde waschvrouwen, welke het linnen van tuberculozen waschten, kwade vingers krijgen. De ettering nam van dag tot dag toe, de vingers werden altijd leelijker, de vrouwen immer kranker, zelfs haar leven kwam, hoewel zelden, toch menigmaal in gevaar. In enkele gevallen was 't voldoende, den zwerenden vinger met eenen scherpen lepel uit te krabben en met gloeiend platina te branden; in andere, waar men te lang had gewacht, moest het aangetaste deel des vingers afgezet worden. Het microscopisch onderzoek des afgezetten vingers wees altoos uit, dat de zweer door tuberculzwammen aangestoken was. Eenigen tijd geleden trad een dienstmeisje in mijne spreekkamer. Zij vertelde, zich voor een paar weken bij het schrappen van ramenas den rechter middelvinger te hebben geschramd. De kleine wonde scheen met eene zalf, haar door iemand gegeven, spoedig te genezen. Plotseling werd de vinger echter weer dikker en pijnlijker; zij kon 's nachts niet meer slapen, en wijl dit nu reeds de vierde week was | |
[pagina 306]
| |
en maar niet beteren wou, kwam zij mij den vinger toonen. Deze zag er zoo gezwollen, gevlekt en rottig uit, dat ik terstond overtuigd was, hier met eene tuberculeuze of syphilistische ontsteking te doen te hebben, die het been en het kraakbeen reeds had aangetast. Ik vroeg derhalve, of hare meesteres ziek was, waarop zij mij antwoordde, dat harer meesteres niets deerde, doch zijzelve bezocht alle morgenden en avonden uit medelijden eene uitterende schoolvriendin, eene arme naaister, in het achterhuis. Zij maakte haar bed op, hield haar nachttafeltje zuiver en kuischte haar speekbakje uit. Daar was natuurlijk gelegenheid genoeg tot besmetting! Het ledigen en uitvagen der spuwbakjes van teringlijders heb ik als iets zeer gevaarlijks leeren kennen, wijl dienstboden zeer dikwijls kleine wonden aan de handen hebben, waar de tuberculzwammen, die in het uitwerpsel in groote menigte voorhanden zijn, onder de huid kunnen geraken. Ik haalde het zieke meisje over, in het gasthuis te gaan, chloroformeerde het en krabde de leelijke beenverzwering uit met eenen scherpen lepel, en brandde ze sterk. Eerst scheen het te genezen. Na tien of twaalf dagen kreeg de vinger echter zijn vroeger leelijk uitzicht, en het arme meisje voelde zich ook zoo ziek, dat ik zelfs voor eene algemeene tuberculoze vreesde, vooral omdat zij er eene aangeboren dispositie toe had; twee harer broeders waren reeds aan de longtering gestorven en hare borstholte was zeer in 't oog vallend eng. Mijn geweten verlangde, de tuberculontsteking kost wat kost nog te doen verdwijnen, vooraleer het organisme in zijn geheel besmet ware. Het meisje willigde ook aanstonds in, en in den chloroformslaap zette ik den vinger af. Thans is zij genezen en volkomen gezond. In den omgang met hare uitterende schoolvriendin is zij echter wat voorzichtiger. | |
[pagina 307]
| |
De perelzucht der koeien is eveneens eene tuberculoze, weshalve de melk zulker koeien en het vleesch van zulke kalven ongekookt voor de menschen zeer gevaarlijk îs, en waarvan de verkoop dan ook niet geduld wordt. Het gevaarlijkste blijft echter altijd de nadere omgang en de verpleging van zulke kranken. In dezelfde kamer met eenen longzieke te slapen, het reinigen van het spuwbakje en het wasschen van zijn linnen is bedenkelijk. Bij het wasschen moet men het linnen met chloor of koolzuur onschadelijk maken; het spuwbakje moet men met papier inleggen, men strooie er zagemeel in en dekke het goed dicht, en degelijks werpe men papier en zagemeel in 't vuur. Er hoeft opgepast te worden, dat teringlijders nergens op den grond spuwen. De wind droogt het op, drijft de tuberculzwammen overal heen, en andere menschen kunnen aangesteken worden. Ik voel mij verplicht, u nog op een recht walgelijk en gevaarlijk punt opmerkzaam te maken. Ik bedoel de vliegen. Men heeft met zekerheid waargenomen, dat de vuile vliegen het spuwsel van teringlijders eten, alhoewel zij er alle spoedig van sterven. Onlangs ving een experimenteerende arts zes vliegen, zette haar het spuwbakje van eenen longzieke in de glazen kooi en beschouwde ze. De vliegen vraten dadelijk het uitwerpsel op en stierven alle zeer snel. De arts sneed ze nu door en bracht ze onder den microscoop. Hij vond ze proppensvol tuberculbacillen. Als men nu bedenkt, dat de vliegen alle onoverdekte spijzen met hare vuiligheid, die vol tuberculbacillen kan zijn, bezoedelen, - dat honderdmaal een brood of een stuk vleesch, die open gestaan hebben, door de menschen gebruikt wordt, - als men overweegt, dat uit eenen tuberculbacillus in het menschelijk lichaam in 24 uren reeds eindeloos vele kunnen voortkomen, - dan mag men | |
[pagina 308]
| |
zich waarlijk over de buitengewone verspreiding der tuberculoze niet verwonderen. Ik ben overtuigd, dat het opeten der tuberculzwam honderdmaal ongesteldheid van maag en darm veroorzaakt, welke niet altoos naar den dood leidt, maar door krachtige naturen overwonnen wordt. Immers wordt men dikwijls ziek, zonder dat men de oorzaak kan opsporen, hoe licht kan 't niet aldus gebeuren? En duizenden sterven jaarlijks aan longtering; duizenden aan tuberculoze der hersenen, des darms; duizenden worden jaarlijks weggemaaid door tuberculoze der beenderen, of der klieren. Bij hen, die eene aangeboren of verworvene geschiktheid hebben, is eene geringe aansteking door de tuberculzwam voldoende. De tuberculzwam is echter in zooveel millioenen overal verspreid, dat ook zij, die hoegenaamd geenen aanleg hebben, genoeg besmet kunnen worden om als slachtoffer der tuberculoze te vallen, zooals de tegenwoordige doodenregisters aantoonen. Het is te hopen, dat men thans, nu men alle gevaren kent, voorzichtig zal wezen. Men zal vermijden, in dezelfde kamer met eenen longzieke te slapen. Men zal zich de handen zorgvuldig wasschen, wanneer men tuberculoze kranken verpleegd heeft. Men zal hun linnen met koolzuur en chloor ontsmetten, vooraleer het te wasschen; de spuwbakjes zal men met papier inleggen en met zaagmeel bestrooien en beide dagelijks in 't vuur werpen. Men zal overgehouden spijzen toedekken, ten einde de vliegen te beletten, er tuberculbacillen op te leggen en zoo de menschen te vergiftigen. Men zal de vliegen in 't algemeen zorgvuldiger wegjagen, en door al deze voorzorgen de tuberculoze, de ergste ziekte der Europeanen, waaraan ontelbare menschenmassa's na vele doorgestane kwalen sterven, eindelijk beperken. Antwerpen Frans Van Cuyck. |
|