duren; en als men dan een weinig ter zijde op den ring ziet, bemerkt men een wit beeld, dat met de nabijzijnde plaatsen eene sterke tegenstelling moet aanbieden.
Doch, daartegen is dadelijk in te brengen dat, indien het waarlijk een zinsbedrog gold, de vlek aldus niet plotseling zou ontstaan zijn en men ze reeds vroeger zou gezien hebben; dat is namelijk de gegronde opmerking van Gwyn Elger, een Engelschen sterrenkundige, die door zijne waarnemingen op Saturnus vermaardheid heeft verworven. Overigens, men heeft bemerkt, niet alleen dat er op geregelde tijdsafstanden schommelingen indie klaarte ontstonden, maar dat zij sedert de eerste waarneming van Terby voortdurend aan het afnemen was. En, wanneer eene dunne wolklaag de planeet en hare ringen langzamerhand deed verdwijnen, dan bleef de vlek het langste zichtbaar.
Het is zeer waarschijnlijk - en dit is de meening van vele slerrekundigen, waaronder de heer
Terby - dat de vlek is ontstaan door de weerkaatsing, in buitengewone omstandigheden, van het zonnelicht op den bol der planeet. Doch, waarom werd zulke terugkaatsing vroeger niet waargenomen? Waarom is de kracht van het teruggekaatste licht allengs verminderd? Zal de vlek geheel verdwijnen, om dan naderhand geregeld zichtbaar te worden; ofwel, zal het met dit verschijnsel gaan als met de roode vlek, die in 1878 op Jupiter is ontstaan en sedertdien altijd is zichtbaar gebleven, zonder dat men er zich rekenschap van kunnen geven hebbe? Dit zijn al vragen, die voor alsnu onbeantwoord moeten blijven; maar Saturnus wordt nu weder zichtbaar 's morgens voor zonnenopgang, aan den oostelijken hemel; in November gaat de planeet reeds te middernacht op. De schaduw van den bol zal nu langs de tegenovergestelde zijde van den ring, of naar den westkant vallen; en de sterren-