die nagenoeg eend twaalftal centimeters lang is, en die het bladtin van den ouden fonograaf vervangt.
Evenwijdig met die eerste staaf, zijn twee dunne metaalstaven, die een stuk dragen, waarop niet een enkel, maar twee trillende plaatjes met hunne stiften gehecht zijn: een dezer plaatjes zal trillen onder den invloed der golfbewegingen der lucht, wanneer in het toestel wordt gesproken; het andere zal dienen om de gesprokene woorden te doen herhalen. Men plaatst boven het eerste eenen grooten hollen kegel, waarin men spreekt, terwijl de electrische stroom de staaf met het wassen buisje in beweging stelt; de stift maakt in de weeke stof kleine, onmerkbare indrukken.
Alsdan brengt men den cilinder op zijne vorige plaats, en bedient men zich van het tweede plaatje, waarmede eene caoutchoucbuis in verband staat, die zich in vele deelen vertakt. Elk deel eindigt in twee buisjes, die op hunne uiteinden kleine doorboorde glazen bolletjes of gekromde houten pijpjes dragen, welke elk aanhoorder zich in de ooren steekt. Op het oogenblik dat de electromotor den cilinder weer in beweging brengt, hoort men de stem met zulke kracht, zulke klaarheid en zulke getrouwheid teruggeven, dat het bij eenieder de grootste bewondering opwekt.
Wanneer het geluid van den fonograaf te gelijker tijd door eene heele zaal moet gehoord worden, dan vervangt men de caoutchoucbuis door eene groote weergalmende hoorbuis, eene groote holle metaalkegel in vorm van trompet, die de klanken merkbaar versterkt, doch tot schade van hunne zuiverheid want zij hebben dan veel van de neustoonen van het primitieve toestel.
Zien wij nu welke toekomst den fonograaf is voorbereid, welke diensten hij geroepen is te bewijzen in het maatschappelijke leven.