Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 3
(1889)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Een tochtje door het zuiden van Vlaanderen.
| |
[pagina 70]
| |
Daar had het voornaamste tooneel van den slag plaats; daar verkeerde de hertog zelf eenige oogenblikken in levensgevaar en had hij, aan onverwacht opgedaagde hulp, zijn behoud te danken. Op den zuidelijken top der heuvelreeks, waar deze eene richting oostwaarts neemt, prijkt een nieuwerwetsch kasteel op de plaats, waar zich vroeger het sterke slot van Gaver bevond. Gaver is eene lieve gemeente met eene uitgestrekte markt, die elken maandag veel landelijke bezoekers krijgt. Als vele aanzienlijke dorpen van Vlaanderen bezit zij nog eene maatschappij van Rhetorika, welke jaarlijks eenige vertooningen geeft. Dit is een dier sporen, welke ons nog aan het oude en roemrijke Vlaanderen herinneren. Met de hand- en kruisboogschuttersgilden hebben zulke kunstlievende genootschappen dit voornaams, dat zij den ontwikkelden Vlaming het verleden zoo duidelijk voor oogen roepen, - hij, die den vaderlandslievenden dichter, Albrecht Rodenbach, toejuicht, als hij zingt: ‘Een gilde tiegt voorbij met vane en slaande trom.
Ik mijmer, ben ontroerd. - Waarom ontroerd? - Waarom?
O! wie voor Vlaanderen heeft geleden en gestreden,
ontroert het minste, dat herinnert aan 't verleden,
waarvan hij droomt, terstond werkt 't rusteloos gedacht
begeesterd, en herschept hem met zijn tooverkracht
de grootsche beeldenrij van ons geschiedenisse....’
Wie te Eecke uit den spoorwagen stapt, kan het slagveld van 1453 bezoeken en, benevens de historische herinneringen, ook nog het aangename van het landschap genieten. Men late niet, rugwaarts, eenen blik op de torens van Gent te werpen en aan de treffende regelen van den geleerden geschiedschrijver, Bon Kervyn de Lettenhove, te denken, waarin hij zegt: ‘de laatste verdedigers der Vlaamsche | |
[pagina 71]
| |
vrijheid zagen van hunne uiterste schansplaats den rook hunner haardsteden opstijgen - dit gezicht kon hunnen moed versterken, en hun stervend oog groette, zonder twijfel, de wallen, welke zij niet meer zouden wederzien.’ Te Gaver weer in den spoorwagen getreden, stoomt men de oude gemeente Asper en het volkrijke Sijngem met zijne scherpe torennaald voorbij. Aan uwe linkerhand wordt de streek vlak; maar nu verheft zich, op eene hoogte rechts, het dorpje Heurne, klein maar lachend tusschen het groen. Nu rijdt ge, tot Oudenaarde toe, langs de Schelde, na te Eine een laatste halt gemaakt te hebben. Eine is eene zeer bevolkte gemeente met een aanzienlijk nijverheidsgesticht. Op eene hoogvlakte, tusschen dit dorp en Ooike, had in 1708 de slag, genaamd van Oudenaarde plaats, welke door de Bondgenooten op de Franschen gewonnen werd. Evenals te Gaver heeft het volk de overlevering daarvan bewaard. Die vlakte is doorsneden met eenen waterloop, de ‘Bloedbeke’ genaamd. Na te Eine te hebben stilgehouden, ziet ge weldra links de Schelde, te midden van uitgestrekte weilanden, haren loop naar het aloude Eename nemen. Het graafschap ‘Eenham’ vindt men in de oorkonden van Vlaanderens geschiedenis vermeld. Tot op het einde der voorgaande eeuw, was het de zetel van een machtigen abt, wiens abdij, ten tijde der Fransche omwenteling, verwoest werd, doch waarvan men, in den hof eener brouwerij, nog eenige overblijvende puinen kan zien. Eename heeft eene wijd vermaarde jaarlijksche paardenmarkt, welke door vele vreemde kooplieden, vooral Duitschers, bezocht wordt. De hoogte, ten oosten van dit dorp, was vroeger met een uitgestrekt woud, het Eename-bosch, bedekt. Men heeft het | |
[pagina 72]
| |
voór eenige jaren gerooid, doch thans weerom geplant. Ge zijt het station Oudenaarde binnengestoomd en ge begeeft u te voet naar het lieve steedje, wiens middenpunt de Groote Markt is. Daar hebt ge het vermaarde Gothische stadhuis, eenen perel in de bouwkunst. Vergeet niet de troonzaal en de concertzaal, de bibliotheek en het museum van oudheden te bezoeken, die in dit merkwaardig gebouw verzameld zijn. Bewondert ook, in de schepenzaal, het prachtige portaal in eikenhout gesneden en werpt eenen blik op eenige schilderstukken, die deze zaal versieren. Nog aanmerkenswaardig zijn in Oudenaarde de St-Walburga-kerk en deze van de parochie Pamele. Deze kerk, onlangs volledig hersteld, is een der schoonste voorbeelden van Romaanschen bouwtrant in ons land en het bezoek wel waard. Oudenaarde is rijk aan geschiedkundige herinneringen. Langs de Schelde staat het oude ‘huis van Burgondië,’ thans eene der stadsscholen in de Doornijkstraat, door het volk ‘Baarstraat’ geheeten. Daarin woonde de moeder van Margareta van Parma, natuurlijke dochter van Keizer Karel. Op een twintigtal minuten afstand van Oudenaarde verheft zich de hoogte van Edelare (85 meters)Ga naar voetnoot(1) met zijne oude versterking, thans in puin vervallen. Van hier begint het heuvelachtige Zuid-Vlaanderen, dat door zijne onophoudelijke afwisseling van heuvels en dalen, wouden en velden de ‘Vlaamsche Ardennen’ mag genoemd worden. De dorpen, die zich het schilderachtigst voordoen, zijn Edelare, Etichove, Maarke-Kerkhem, Schoorisse, Opbrakel, | |
[pagina 73]
| |
Nukerke, Louise-Marie, Ruien, Amougies, Quaremont, Rozenaken (Russignies voor de Walen) Zulzike en Welden. In de provincie Henegouwen kan men daarbij nog de groote dorpen Elseele (Ellezelles) en Floesbergen (Flobecq) voegen. Dit laatste met zijne sombere en uitgestrekte dennenwouden, draagt zeer eigenaardig zijn dichterlijken, Vlaamschen naam. De uitstekendste punten der streek zijn, in de omgeving der stad Ronse, de Muziekberg (150 meters) en de Ootond (180 meters). Dit is het hoogste punt van Oost-Vlaanderen. Op de Vlaamsche grens en de verlenging der hoogten van Ronse, naar het westen, verheft zich de Kluisberg (155 meters) en tusschen Floesbergen en Opbrakel ‘Mont de Rhodes’ (150 meters). Wat het schilderachtige in zuidelijk Vlaanderen uitmaakt, is het steile van sommige heuvelen en hunne afwisseling met diepe, groene valleien. In dit opzicht hebben Louise-Marie, een gehucht op een uur afstand van Ronse, Floesbergen en Quaremont aan de Ardennen niets te benijden dan hunne schietstroomen, die zij echter door wijdere gezichteinders voortreffelijk vergoeden. Regelmatig zullen wij ons tochtje, van Oudenaarde af, voortzetten. Wij zullen den Edelare-berg beklimmen en van daar een prachtig zicht genieten op het lieve steedje, dat aan onze voeten ligt Naar het noord-westen is de horizont mijlen wijd. Vlaanderen, tot Gent toe, spreidt zich daar voor ons uit. De Schelde, als een zilverlint, kronkelt er door de groene weiden, die, des winters gansch overstroomd, Oudenaarde tot een eiland maken. In het verschiet ziet men, bij klaar weder, de torens van Gent, op ruim vijf uren afstand. | |
[pagina 74]
| |
Wij volgen nu den steenweg van Oudenaarde op Geeraardsbergen tot aan het gehucht Kerzelare, eene vermaarde bedevaartplaats, die, in de eerste dagen der schoone meimaand, eene ongemeene beweging en levendigheid vertoont. Daar wordt in Mei een bedevaart gehouden
Naar Onze-lieve-vrouw kapelle, rond
Dewelke kramen, ‘brakken’, tenten, waar
Gedanst, gedronken en gevrijd wordt, ruim
Zoo talrijk zijn als 't waslicht bij het beeld
Der wonderdoende maagd....’Ga naar voetnoot(1)
Een halven kilometer voorbij Kerzelare, blauwen, rechts van den weg, de sparrebosschen, op de hoogten van Opbrakel en Floesbergen, in het verschiet. Een fraaie aanblik! Hier splijt zich de weg in tweeën; de eene blijft op de hoogte, terwijl diegene, rechts gelegen, naar Maarke-Kerkhem en verder naar Schoorisse afdaalt. Blijven wij den weg op Geeraardsbergen houden, dan komen wij in een uur tijds te Maria-Hoorebeke aan. Aan onze linkerhand zien wij beurtelings de dorpen Volkegem en Mater. Eename ligt naar het noorden toe, beneden in de diepte. Maria-Hoorebeke heeft voor den reiziger iets eigenaardigs: 't is het bestaan, sedert de zestiende eeuw, eener protestantsche gemeente, die ongeveer drie honderd leden telt. Hoor, hoe een onzer beste Vlaamsche dichters, Julius Vuylsteke, daarover spreekt: Een nederige toren -
Maria-Hoorebeek -
Vertoont zich, een ketterstoren...
Och! de eenige in gansch de streek...
| |
[pagina 75]
| |
De Geuzenhoek bevat nog
Twee honderd Geuzen. - Gegroet.
Gegroet, trouw overblijfsel
Van 't roemrijk Geuzenbloed!’
De helft der inwoners van de protestantsche gemeente zijn afstammelingen van kapitein Blommaert, den aanvoerder der Boschgeuzen, in de beroerde zestiende eeuw. Toen de Spanjaards zich van de stad weerom had meester gemaakt, trokken de hervormden den Eename-berg over en hebben zich, op een paar uren afstand van Oudenaarde, in eene vallei gevestigd. Onlangs werd hun daar een nieuw kerkje gebouwd. Zoo verblijven zij er, te midden eener katholieke bevolking, en nooit hoort men van oneenigheid tusschen de leden der twee belijdenissen. Om aan het protestantsch dorpje te komen, moet men den steenweg Oudenaarde-Geeraardsbergen verlaten en links den weg, door het katholieke Maria-Hoorebeke, inslaan. Men kan het ook bereiken met te Oudenaarde een spoorwegbiljet voor Nederzwalm, op de lijn van Brussel, te nemen. Van het station Nederzwalm is het enkel een paar kilometers verwijderd. Van Maria-Hoorebeke uit, kan men eene prachtige wandeling, van drie uren te voet, naar Ronse doen en de schilderachtig gelegen dorpen Schoorisse en Louise-Marie doortrekken. Er is een goede steenweg, die u daar heen brengt. Nauwelijks hebt ge de baan Oudenaarde-Geeraardsbergen gekruist, of ge bevindt u op eene hoogvlakte, vóor een zeer uitgestrekt dal, wiens afwisseling aandacht en bewondering roept. In die groene vallei liggen de dorpen Schoorisse en Maarke-Kerkhem door eene ringvormige heuvelreeks ingesloten. Op de hoogte, ten zuiden, de nieuwe kerk van Louise-Marie en meer | |
[pagina 76]
| |
westwaarts Nukerke. Lang genoeg zult ge dit schilderachtige landschap te aanschouwen hebben. Gedurende een half uur hebt ge te dalen, tot ge eindelijk te Schoorisse aankomt. Een bewijs, dat de streek aantrekt, zijn de verschillige buitenwoningen, welke heeren uit Gent hier en te Louise-Marie gebouwd hebben, om er, in het zicht van frissche landouwen, wouden, heuvels en dalen, beemden en waterloopen, den zomer te komen doorbrengen. Zij zijn er nochtans zeven uren van Vlaanderen's hoofstad verwijderd. Op tien minuten bezuiden de kerk, links van den steenweg, stond, vóór eeuwen, het slot der heerlijkheid Schoorisse. In 1385 werd het, in den strijd tusschen de Vlaamsche gemeenten en de leenheeren, vernietigd, doch later weer opgebouwd en bezeten door de graven de Lalaing, ten tijde van Keizer Karel. Tot puin vervallen, werd de vijver, welke het omringde, in 1860 gevuld en de laatste overblijfselen van het slot in 1885 weggeruimd. De heeren van Schoorisse namen deel aan al de woelingen, ten tijde van Vlaanderen's graven en onder het Burgondisch beheer. De Vlaamsche romanschrijver Jozef Ronse heeft aan hunne geschiedenis een zeer boeiend en dramatisch verhaal ontleend, Arnold van Schoorisse getiteld. Van Schoorisse tot Louise-Marie is er een uur gaans. Louise-Marie is een gehucht, op het grondgebied van vijf aanpalende gemeenten. Vóor een dertigtal jaren werden er eene kerk en eene school gebouwd en het gehucht heeft zijnen naam gekregen, ter gedachtenis der eerste koningin der Belgen, de echtgenoote van Leopold I. Te Louise-Marie zal men wel doen den steenweg te verlaten en den weg links, langs de kerk, naar de bosschen en het hoogste punt der streek, den Muziekberg, te nemen. Was het daar, op die hoogte, vanwaar men de stad Ronse | |
[pagina 77]
| |
liggen ziet, dat vroeger het ‘Hooghe Huys’ stond, waarvan de middeleeuwsche Vlaamsche zanger in zijn lied van ‘Heer Daneelken’ gewaagt? Wij weten het niet. In alle geval draagt een deel van den schilderachtigen berg den naam van ‘Hooger Lucht’. De hoogte is rijk aan sparren- en beukenbosschen, met talrijke en breede wegen doorkruisd, die nu eens diep in den rossen ijzersteen zijn uitgehouwen en dan den klimmenden reiziger op eene opene plaats brengen, van waar hij het heerlijkst uitzicht genieten kan. Bij fraai weder is het daar goed, op het mos of op het rozige bed der heidebloempjes, een uurtje uit te rusten. Door den verkwikkenden geur der sparren, den zacht ruischenden wind in het woud, het gegons der millioenen kerfdiertjes, de kalmte rondom u, zijt ge gevoelig geworden en dichterlijk gestemd. Willen wij het lied van ‘Heer Daneelken,’ den ridderlijken minnaar van vrouw ‘Venusinne,’ eens lezen? Luister dan en denk, dat ge misschien op de plaats zelve zijt: Daar leefde, in overouden tijd,
een ridder op een slot.
Vrouw Venus woonde daar bij hem
- beneden werd hun lot.
Zij was zoo glanzend van gelaat,
van armen lelieblank,
Haar vormen prachtig en vo!maakt
en heur gestalte rank.
Hij zag haar schoonheid heilvol aan,
dronk wellust uit haar oog...
En in dien hemel zijner min,
als rook de tijd vervloog.
En nog werd hij dat leven moê,
na zeven jaren lang.
Hij kwam tot inkeer, dacht veel na
en deed een bedegang.
| |
[pagina 78]
| |
Hij ging naar Rome, bij den Paus,
en viel hem daar te voet;
en lei zijn zondig leven bloot,
beloofde strenge boet.
De Paus aanhoorde zijn verhaal
en schudde toornig 't hoofd
en zei: ‘Mijn zoon geen heil voor u;
‘'t is vruchteloos beloofd.
‘Welhoe! met Venus, een Heidin;
‘daar is geen grooter kwaad.
‘Hij, die in zulke zonde valt,
‘aanschouwt nooit Gods gelaat!’
De boetling echter hield niet op,
barst los in droef getraan;
hij voegde erbij, dat hij te voet
naar 't Heilig Land zou gaan.
Voor 't laatst, als antwoord, gaf de Paus
een drogen, houten staf
- en, met ontmoedigend gebaar,
hij hem den ridder gaf.
- ‘Zie, sprak hij tot den boeteling,
het is vergeefs geklaagd;
ik zie slechts redding als - die staf
en loof en rozen draagt!’
De ridder keerde naar zijn land,
vier honderd uren wijd;
hij zocht er vrede en eenzaamheid
en bad schier al den tijd.
Te Ronse op den Holdaberg,
bewoonde hij een kluis
en wierp niet eens de blikken naar
zijn slot ‘het Hooghe Huys.’
| |
[pagina 79]
| |
Maar Venus zocht en vond hem weer,
als vromen kluizenaar.
En toen hij haar bemerkte, werd
het hem zoo bang en naar...
Zij lachte met zijn levenswijs
en zei: ‘Kom weer tot mij!’
en stuurde hem een vurigen blik...
Hij keerde 't hoofd op zij'....
Hij had des Pausen staf geplant
in 't midden van zijn hof.
Hij deed er boete en bad er steeds
of zong der Godheid lof.
Maar Venus kwam nog eens terug
in wonderschoon gewaad;
en lokken, armen, handen, hals
ze blonken van sieraad.
Zoo ging zij naar den ridder toe
met haren zoetsten lach,
en schonk hem eenen beker wijn,
als zij hem zitten zag.
Doch zie: hoe bleek wordt heur gelaat,
der doodenkleur gelijk.
wie daar in zijnen zetel zat,
was een versteven lijk.
En toen zij de oogen rond liet gaan
en alles ondervropg,
zag zij - o wonder! - vóor de deur
een' staf, die rozen droegGa naar voetnoot(1).
Op het hoogste punt van den Muziekberg staat een torentje, dat men beklimmen moet om beter het zicht te | |
[pagina 80]
| |
kunnen genieten. Te dien einde moet men bij den boschwachter gaan, die u, voor een weinig drinkgeld, met den sleutel zal vergezellen. Hij bewoont Louise-Marie dorp. Van op het torentje kunt ge een der heerlijkste panorama's van ons land bewonderen. Tien uren wijdte heeft de omtrek en als de zomerzon hare duizenden stralen over dat heerlijke tafereel, vol afwisseling, uitstort, en het groen van zijn nevelachtig waas verlost, is het om zijn hart van opgetogenheid te voelen slaan. Ons land geeft geen prachtiger zichten, noch geen uitgestrekter gezichteinders te aanschouwen. Men kan het gerust met dat van Aarlen, op het terras eener kerk gezien, vergelijken. Zou het hier de plaats van het ‘Hooghe Huys,’ de woon van ‘Heer Daneelken’ niet wezen? Doorkruisen wij het bosch in verschillende richtingen. Een deel ervan is tot park, met waterleidingen, vijvers en springfonteinen, herschapen. De toegang is vrij. Dalen wij ook in eenige ravijnen en laten wij, om het prachtig echo te hebben, er een Vlaamsch lied schallen. Dat werkt opbeurend en geeft nieuwen moed om de reis voort te zetten. Van het torentje leidt een sterk dalende weg u, door het bosch, naar Ronse. Halverwege gaat ge over de spoorwegbrug, waaronder de lijn Oudenaarde-Ronse ligt, op een paar boogscheuten van de plaats, waar zij een onderaardschen gang, van anderhalven kilometer lengte, verlaat. Een kwart uurs nadien trekt ge Ronse binnen. Het is eene zeer nijverige stad. In tien jaren tijds is hare bevolking van 12,000 inwoners tot 18,000 gestegen. Buiten de St. Hermeskerk biedt de bouwkunst u weinig merkwaardigs aan; maar in het nieuwe deel der stad is er een nieuwe | |
[pagina 81]
| |
straat, in Gothischen en Vlaamschen Renaissance-stijl te zien. Een verheugend feit mag 't heeten, dat de kunst bij de burgers der welstellende steden weer in eere komt. Oudenaarde ook geeft u, in de Statiestraat, eene dergelijke rij huizen te zien, die de onkunstige witte gevels, zoo schooljongensachtig met regel en potlood getrokken, onbarmhartig in de schaduw stellen. 't Werd waarlijk tijd ook, dat de kruidenierskeus onzer steden voor kunstsmaak plaats ruimde. Een volk, dat, als het Vlaamsche, eene eigen kunst bezit, moet ze te minste weten te waardeeren en zooveel mogelijk te beoefenen. Ronse heeft eene ruime markt, eene lieve wandelplaats, ‘den Brul’ genaamd, en met schaduwrijke kastanjelaars omgeven. Een toertje naar het ‘bosch Joly,’ op een kwart uurs buiten de stad gelegen, behoort tot de aangenaamste bezigheden der werkzame Ronsenaren, die er in verscheidene goed ingerichte ‘guinguettes’ of ‘Gartenwirthschäften’ zooals men ze in Duitschland noemt, versterkingen en ververschingen kunnen bekomen. Des zomers wordt die wandeling zeer bezocht. Men late ook niet na, uit Ronse, een uitstapje naar ‘de Kruisen’ te doen. Deze hoogte is ten noorden der stad gelegen en men bereikt ze door den steenweg van Ronse op Oudenaarde te volgen. Van dezen berg trekt Ronse zijn water en langs den steenweg, in eenen kelder, waar men het klare, frissche vocht hoort bruisen, worden de verschillige waterleidingen, die van de hoogte komen, verzameld. Van ‘de Kruisen’, waar men eenige lieve villa's met bloemrijke tuinen ontmoet, heeft men een heerlijken aanblik op de stad en hare omstreken. Om een bezoek aan den Ootond, het hoogste punt van | |
[pagina 82]
| |
Vlaanderen, te brengen, moet men Ronse verlaten langs den steenweg, die naar Berchem en West-Vlaanderen leidt. De bergketen, die tusschen Oudenaarde en Ronse begint en op den Ootond haar hoogsten top bereikt, vormt door hare verlenging, het westen in, den welbekenden Kluisberg. Zij is een paar mijlen lang, dient als scheidslijn voor Henegouwen en Vlaanderen en maakt ook de taalgrens uit. Op een goed deel harer lengte, naar den Kluisberg toe, is deze bergketen met een woud bedekt, dat door een breeden weg doorsneden wordt. Aan haar einde verheft zich, als op den Muziekberg, een torentje, dat tot ‘Belvedere’ dient. Om het te beklimmen hoeft men in de naastgelegen herberg, op vijftig stappen van daar, den sleutel te halen. Heerlijk is de aanblik op Henegouwen. Aan den gezichteinder blauwt de Drievuldigheidsberg, bij Doornijk. Op den top diens bergs, staat de kerk van het dorpje Mont-St-Aubert, dat op de bergwanden ligt. Links daarnevens, ontwaart ge de reusachtige massa der vijf torens van Doornijks hoofdkerk. De afstand is vijf uren. Aan uwe voeten rijzen, als zooveel zichtpunten in het landschap, de dorpen Orroir, Amougies, Celles, Molenbaix, Hérinnes en Pottes. Naar het Westen toe, ontwaart men de Schelde, die rond den Kluisberg eenen bocht maakt en, tusschen Avelgem en Ruien, voor 't eerst uitsluitelijk den Vlaamschen bodem drenkt, nadat zij eenige mijlen als scheidslijn tusschen de provinciën Henegouwen en West-Vlaanderen heeft gediend. Aan de overzijde der Schelde, strekt zich de West-Vlaamsche gouwe uit, zoover de blik kan reiken. Een uur lang, kan men hier het oog voldoen en onze beroemde romanschrijver, Hendrik Conscience, was benevens de waarheid niet, toen hij in de inleiding van zijn | |
[pagina 83]
| |
zedenverhaal, De Kwaal des Tijds, zoo dichterlijk het panorama van den Kluisberg beschreef.
In een half uur tijds gaat ge van den Kluisberg, langs Ruien, naar Berchem, eene gemeente met beweging en leven en waar eene uitmuntende maatschappij van ‘Rhetorika’ jaarlijks eenige veelbezochte vertooningen geeft. Blikt van Berchem uit, naar de hoogte, zuid-oostwaarts gelegen. Daar hebt ge, op de helling des groenen heuvels, Quaremont, met zijn loggen kerktoren, in 't midden van een breeden, witten gevel. Quaremont is voor een goed deel met bosschen overdekt. Op verschillige punten van het dorp treft men heerlijke gezichten aan. Onder andere, op het gehucht Laamont, aan den voet van eenen reusachtigen beuk, welke niet minder dan 5 meters omtrek heeft, vindt men een fraaien aanblik op Zulzike, dat daar in de diepte ligt. Achter het dorp, eene heuvelreeks met een beukenbosch bekleed. Het wit van kerk en huizen komt heerlijk op dien donkergroenen achtergrond uit. Gansch op de hoogte, staat de kerktoren van Nukerke, dat wij eerst, uit het noorden, op de heuvelen van Maria-Hoorebeke ontwaarden en nu uit het zuid-westen zien. Op zijde bemerkt men de lange rij boomen langs den steenweg van Ronse op Oudenaarde. Langsheen dien woudberg, aan den linkerkant, dagen de torens en daken dier laatste stad op. Een ander zeer uitgestrekt en prachtig zicht heeft men van op den steenweg Ronse-Berchem, aan de herberg, ‘de Martiko’ genaamd. Noordwaarts Vlaanderen en aan den gezichteinder de torens van Gent; zuidwaarts Henegouwen met Mont-St-Aubert in de verte en de hoogten van Peruwelz in het verschiet. | |
[pagina 84]
| |
Voorzeker mag men de streek niet verlaten zonder een bezoek aan het schilderachtige Floesbergen te hebben gebracht. Men kan het van Ronse, per spoor, bereiken en aan de halt ‘Bosch van Floesbergen’ afstappen. De wouden van dit dorp zijn bezoekenswaardig om hunne gestadige afwisseling van valleien, ravijnen, steile hoogten, waterloopen, bronnen en onbeplante woudruimten op verhevenheden. Bij heeten zomerdag is het er frisch en aangenaam, als de vogelen in de takken zingen, het windje zachtjes blaast en het gouden zonnelicht hier en daar door in het loover trilt. Om van den lezer afscheid te nemen wil ik hem de indrukken mededeelen, welke ik daar, bij het vallen van een heerlijken zomeravond, heb opgedaanGa naar voetnoot(1): ‘Op wandeling had ik dien dag tal van kennissen - bloemen en kerfdiertjes - ontmoet, die ik sinds maanden niet meer gezien had. Samen hadden wij dan vertrouwelijk gekeuveld - zooals echte vrienden, na eene lange afwezigheid, van hunne lotgevallen weten te vertellen. Dat onderhoud was ons toch zoo aangenaam, zoo gezellig! 't Had veel van eene liefelijke toonschepping - begeleid als het was door het plechtig geruisch in het Floesbergsche dennenwoud. De zon was beneden de kimme gezonken. Door de straalbreking in de luchtlagen was heur prachtig beeld - eene gloeiend roode schijf - nog voor eenige stonden zichtbaar. De glasruiten der woningen, aan den zoom der uitgestrekte en heuvelachtige dennebosschen, glinsterden als robijnen, die voortreffelijk op dien fluweelen, donkeren grond uitkwamen. | |
[pagina 85]
| |
Vonkelend rood op fulpen groen, - hoe heerlijk, hoe zacht aan het oog! Van wandelen vermoeid, zette ik mij aan den zoom van het woud neder. Vóor mij lag het dorp, zoo eigenaardig Floesbergen genaamd, met zijne sombere valleien en lachende velden. Mijne denkbeelden fladderden als vlinders, zonder doel noch bepaalde richting. Zacht kan de teekenpen door eene goede hand geleid, over 't album loopen, en er, met lichte lijnen, een lief beeld te voorschijn roepen. Kundig kan de virtuoos met den strijkstok teedertjes de vedelsnaren raken en er eene heimvolle melodie aan ontlokken... Zoo ook etste de begaafde stift van vrouw Natuur, met lossen trek de minnelijkste beelden in mijnen geest, waar ze onder den gloed der verbeelding! - warmte verricht wondere dingen - in droomerige, zacht ruischende zangen werden omgezet... Ik waande mij op dat oogenblik de gelukkigste mensch op aarde!’
Dat wensch ik ook den lezer, die er toe besluit onze ‘Vlaamsche Ardennen’ te bezoeken.
Doornijk 1889. |
|