Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 3
(1889)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 339]
| |||||||||
De verplichtende verzekering in Duitschland.Het is ons doel hier niet volledig de hoogst gewichtige en wellicht hoogst gewaagde wetgeving te bestudeeren, die, in de laatste zes jaren in het Duitsche keizerrijk tot stand gekomen, den Duitschen werkman moet beschermen tegen de droeve gevolgen van ongeval, van ziekte en van ouderdom. Een kort overzicht geven, de aandacht roepen op eene doortastende proefneming, misschien ook eene bepaalde richting, een bereikbaar doel wijzen aan edelmoedige droomerijen - is al wat in onze macht ligt. De drie wetten op de verzekering van de werkende klassen danken hun ontstaan, ten eerste aan de algemeene en ernstige bekommering met het lot der arbeiders, die in alle standen van het Duitsche volk heerscht, ten tweede aan den zeer begrijpelijken wensch van het Duitsche staatsbestuur, na de wetten tot bestrijding van het socialisme, aan de werkersbevolking het bewijs te leveren dat de echte deelneming in hunne toestanden, dat doeltreffende daden - in stede van ronkende volzinnen - van den staat en niet van de socialisten te verwachten zijn. Reeds van 70 waren wetten gestemd, die zich ten onzent en in Frankrijk vergeefs laten wachten: op | |||||||||
[pagina 340]
| |||||||||
de verantwoordelijkheid van den werkbaas bij ongeval, bij voorbeeld. Zooals wij het reeds zegden, waren de geesten sedert ettelijke jaren voor alle problema's van maatschappelijken aard wakker en warm. Niet alleen de Duitsche werkliedenpartij, met Karl Marx als theorist en Ferdinand Lassale als propagandamakenden Messias, daarna onder aanvoering van mannen als Bebel, Liebknecht, Hasenclever en anderen; niet alleen de katholieke boeren en arbeiders onder leiding van de door aartsbisschop von Ketteier bezielde katholieke geestelijkheid; niet alleen de protestantsche aanhangers - het Evangelisch socialisme - van den Hofprediker Stoecker; ook en niet het minst, de hoogescholen, waar de kathedersocialisten leeraren, waren en blijven ernstige maatregelen van harte toegedaan. Niet zonder strijd en wrijving echter zijn de wetten doorgegaan: in 1878 werd een wetsontwerp voorgesteld betreffende de verzekering tegen ziekte en ongeval; eerst in 1883, na heel wat herzieningen, veranderingen en omwerkingen, werd een deel ervan, de wet op de ziekte-assurancie, gestemd; in 1884 volgden de ongevallen, en nu in 1889, men herinnert zich na wat moeietevolle en langdurige bespreking, de beschermende bepalingen ten voordeele der invalieden van den arbeid, der bij het dagwerk en voor een karig loon gekromden en vergrijsden. Eenige woorden over de princiepen, waarop elke dier wetten berust, en over de inrichting die ze van het wetboek in de levenspraktijk brengt. Kras wordt er afgebroken met het geliefkoosde ordewoord der staathuishoudkundige orthodoxie: ‘de Staat heeft voor eenig doel de orde te verzekeren, het recht te handhaven en zoodoende aan alle uitingen der menschelijke werkzaamheid eene algeheele vrijheid te laten. Vrijheid in alles en voor | |||||||||
[pagina 341]
| |||||||||
allen; in niets, dan in het waarborgen dier vrijheid, tusschenkomst van den staat!’ ‘De staat,’ zooals de heer Prins, de talentvolle en welbekende Brusselsche hoogleeraar, het onlangs zegde, ‘de staat der oeconomisten is een nachtwaker, die zeer kalmtjes, onverschillig, bovenal met de handen in z'n zakken, te midden der ellende dezer wereld wandelt! De sterken triomfeeren en verheugen zich, maar de onafzienbare reien der zwakken tandenknarsen en vermaledijden het leven.’ Het is min of meer de hedendaagsche stand der zaken. Velen echter denken dat de staat de natuurlijke bezorger is van elk algemeen belang, en voorzien moet in al wat in die richting door het bijzonder iniatief niet genoegzaam wordt verwezenlijkt. En, dàt, is onzegbaar veel! Van dit princiep - overigens meer en meer zegevierend - is de Duitsche regeering uitgegaan: de drieërlei verzekering is voor iederen Duitschen arbeider Verplichtend, verplichtend als de belasting, als de krijgsdienst, als de school. Van heden af is aan elken Duitschen arbeider gewaarborgd 1o bij ongeval of ziekte, voedsel en onderhoud voor zijn gezin, verpleging en geneesmiddelen voor zich zelven, 2o aan het eind zijner loopbaan een rustige oude dag. De Staat der oekonomisten heeft daar honderd jaar voor gehad en was nog eeuwen er van daan. In vijf jaren heeft de staat van vorst Bismarck het verwezenlijkt. Voor de Ziekte-Assurancie is in elke gemeente door het plaatselijk bestuur eene gemeentelijke verzekeringskas ingericht. Nochtans kan de werkman zich ook tot elke andere bestaande kas wenden. Maar verzekerd moet hij zijn. Wie betaalt de premie? De werkman en de werkbaas: de werkman voor twee derden, de patroon voor het overige. | |||||||||
[pagina 342]
| |||||||||
Wat bedraagt die premie? Anderhalf, bij uitzondering, twee ten honderd van het loon. De premie wordt op voorhand afgehouden door den baas en als de gemeentelijke belastingen gëind. De kas levert, in geval van ziekte:
Welke uitslagen werden verkregen? Een oordeel vellen is voorbarig. Ziehier echter eenige cijfers: in 1885 werkten 17,384 kassen met ruim 4 miljoen verzekerden. Ongeveer 64 miljoen franken werden uitgegeven, of circa 16 fr. per verzekerde; daarvan was fr. 10,66 ten laste van den werkman, fr. 5,33 ten laste van den werkbaas.
De verzekering tegen ongevallen berust op ietwat verschillende grondvesten. De staat komt geldelijk voor niets tusschen, schoon verschillende der opvolgende ontwerpen hem ter hulp riepen. Ook de werkman betaalt niets; alles is ten laste van den baas; de premie der ongeval-assurancie behoort voortaan tot de kosten van voortbrenging als belasting, huur der werkhuizen, enz. De ongeval-assurancie is niet zoo algemeen als de vorige; zij bepaalt zich bij zulke industriën, die werkelijk gevaar aanbieden, en die zorgvuldig in verschillende klassen naar den graad van dit gevaar zijn ingedeeld. Elke nijverheid, of elke groep van gelijke nijverheden vormt eene vereeniging, een ambacht, als men wil, die hetzij over een bepaald distrikt, hetzij, bij minder belang- | |||||||||
[pagina 343]
| |||||||||
rijke industrieën, over geheel het rijk, de werkhuizen, die er toe behooren, omvat. Aan het hoofd staat een bestuur, uit een gelijk getal arbeiders en bazen samengesteld. Bij elke vereeniging is eene soort scheidsrechtbank gevoegd, voorgezeten door een ambtenaar, die bijgestaan wordt door evenveel rechters uit den werkersstand als uit de klasse der werkgevers. Te Berlijn zetelt het keizerlijk bestuur der verzekeringen als beroepshof. Het bestuur onderwerpt de werkhuizen, die tot de vereeniging behooren, aan zorgvuldige inspecties, aan een des te nauwer toezicht daar het door de belanghebbenden uitgeoefend wordt. Bij elk ongeval worden gedurende de dertien eerste weken, de kosten door de ziekte-verzekeringskas gedragen; daarna is de verpleging ten laste der vereeniging, die op de ongevallen waakt; bovendien, en juist dit is het zwaarste, betaalt zij, tot het oogenblik dat de arbeid kan hernomen worden, twee derden van het loon bij algeheele onbekwaamheid, en een minder pensioen indien alle werk niet onmogelijk is. Ten derde, betaalt de kas, indien het ongeval van dood gevolgd wordt:
Nogtans mogen al deze schadeloostellingen te zamen niet 60% van het loon te boven gaan. Om aan die zware verantwoordelijkheid te kunnen voldoen, heeft de wet aan de verzekeringskassen de vorming opgelegd | |||||||||
[pagina 344]
| |||||||||
van een reservefonds, dat samengesteld wordt met, gedurende de 11 eerste jaren, bij de reeds noodige storting nog het dubbele te voegen. Uitslagen over de kosten dezer inrichting zijn sedert 1884 van weinig belang; er zullen verscheidene jaren noodig zijn, eer men tot een juist begrip van de zwaarte dier lasten zal kunnen komen. Voorals nu bedragen ze slecht een drietal fr., maar natuurlijk zullen ze gedurende jaren onophoudelijk stijgen. Laat ons twintig frank nemen, zonder wij iets meer denken te hebben dan eene gissing. Anders is het gesteld met inlichtingen over het aantal der slachtoffers van de moderne nijverheid, over de rampen waartegen de wet hulpe biedt. Statistieken werden nl. in 1881 opgemaakt als voorbereidende studiën voor de wet: op 4 maanden, kwamen op 1,958,000 werklieden het ontzettend getal van 29,574 ongevallen voor; op een rond cijfer van 2 miljoen is dit per jaar, iets minder dan honderd duizend gekwetsten, verminkten, zeven en veertig op duizend. Dit getal is echter onbetwistbaar beneden de werkelijkheid; de latere cijfers, sedert het in voege treden der wet, natuurlijk met veel meer zorg verzameld, zijn een heel deel afschrikkender. Werden ook vroeger de door een ongeval getroffene arbeiders niet altijd zonder middelen gelaten, toch zijn instellingen die als deze den bijstand aan allen verzekeren, een zege zonder weerga. De derde tak der verzekeringstrilogie is bestemd 1o voor al wie, hetzij werkman of kleine beambte, de zeventig jaren bereikt heeft: ouderdoms-verzekering. 2o Voor alwie hetzij door ziekte, zwakheid of ongeval, blijvend buiten staat is arbeidend in zijne levensbehoeften te voorzien: invalieden-verzekering. | |||||||||
[pagina 345]
| |||||||||
Ruim twaalf miljoen menschen behooren tot die twee kategoriëen. Elke bondsstaat is op zijn grondgebied met het inrichten dezer verzekering gelast; naar zijne uitgestrektheid zal elk land een of meer assurancie-distrikten bevatten, waarin een daartoe aangestelde raad de leiding der zeer ingewikkelde en moeivolle werkzaamheden zal nemen; een keizerlijk commissaris is hem toegevoegd, en centralisatie-maatregel meer - zijne verordeningen en besluiten zijn aan het toezicht onderworpen van het keizerlijk bestuur der verzekeringen te Berlijn. De pensioenen, die zij uitbetalen, beloopen voor den ouderdom op ongeveer 225 fr., voor de andere gevallen op gemiddeld 150 tot 312 fr. Daar de groote meerderheid der pensioentrekkers het platteland zullen gaan bewonen of de tallooze kleine stadjes, waar het leven goedkoop is, aanziet men die som als voldoende, des te meer daar de zeventigjarige altijd, welke ook zijne krachten en zijn arbeidsvermogen nog mogen wezen, recht heeft op het jaargeld. Het werkloon is overigens in Duitschland veel lager dan bij ons. Door wie wordt de premie betaald? Voor de derde maal is het princiep verschillend: de werkman betaalt, de werkgever betaalt, en ook de Staat opent zijne kas. Twee honderd miljoen zal die pensioenuitkeering jaarlijks vorderen: éen derde of zestig miljoen ten laste van elk der deelnemers; per werkman is het fr. 40,95; dus fr. 13,65 voor hem, evenveel voor den staat en evenveel voor den patroon. Voor de vrouwen is de premie slechts fr. 27,10Ga naar voetnoot(1). | |||||||||
[pagina 346]
| |||||||||
Als wij nu de premies voor de drie takken der verplichte verzekering optellen, dan komen wij tot ongeveer tachtig franken jaarlijks per werkman gestort; de staat betaalt fr. 13,65, de werkgever fr. 40 of 41; de arbeider fr. 24,31; voor die som is hij niet vrijgekocht van laag loon, crisis en staking van den arbeid; maar beschermd ten minste tegen het wreede spel van het noodlot, dat hen die reeds buigen onder den druk van de gebreken onzer maatschappelijke inrichting, liever dan anderen neersnakt op het krankenleger, te pletten werpt tusschen het ijzeren raderwerk der machienen, of slechts versmacht en verbrand naar boven voert uit de donkere kolengroef; bevrijd ten minste van sombere ellende-dagen in den avond van het moeitevolle leven. Het is onze taak hier niet het princiep der tusschenkomst van den Staat te verrechtvaardigen. Wij hebben een der uitingen van dit princiep in korte woorden geschetst; onze hoop is dat bevoegdere schrijvers haar van dichterbij aan het Belgisch publiek zullen doen kennen; het voor en tegen mag rijp overwogen worden en ruchtbaar gemaakt; want velen aanzien de drie Duitsche verzekeringswetten als het beste en ernstigste wat tot hiertoe op sociaal gebied werd volbracht, en wenschen een gelijken dwang in ons vrij België ingevoerd te zien. Of de vrijheid der oeconomisten een krookje krijgt schijnt hun volkomen onverschillig: het recht om in ons aller naam niets te doen en te zien lijden ligt hun niet na aan het harte. Ons, die geen partij kiezen, komen hierbij nog eens woorden van Professor | |||||||||
[pagina 347]
| |||||||||
Ad. Prins in het geheugen, die de verrechtvaardiging der Duitsche inrichting in zich voeren: ‘Les soins médicaux font défaut (à l'ouvrier que la maladie vient d'abattre), sa constitution s'altère, ses ressources s'épuisent, la maladie devient chronique, il tombe avec les siens dans le dénuement le plus complet, et la charité intervient le jour où la déchéance physique et morale est absolument irrémédiable. Ou bien, l'ouvrier, dans la force de l'âge, dans la plénitude de la vie, tombe sur le champ de bataille industriel, victime d'un de ces accidents inhérents à sa profession. Désormais, sa vie est brisée, son avenir détruit, sa famille perdue pour toujours! Ou bien encore, ce sont des vieillards, glacés par l'âge; ils ont usé leurs muscles et leurs nerfs au service de leurs semblables; et soudain ils s'arrêtent comme une machine rouillée, et au soir d'une rude existence, ils sont là, hébétés, sans souvenirs, sans espoir, sans foyer, ni affection. Autour d'eux, c'est à qui repoussera la charge de nourrir une bouche inutile! Et ils s'en vont alors par les routes, le cerveau vide, le coeur desséché, l'oeil éteint, cherchant un trou pour y mourir en paix. Ah! Messieurs, je ne connais pas de ruine plus lamentable que ce vieux vagabond qui finit, et, dans le tourbillon du monde, n'est qu'un peu d'écume ou un peu de boue; Je ne connais pas de plus horrible ironie que d'invoquer vis-à-vis de ces gens-là, la liberté personnelle, l'égalité civile et la faculté de s'élever sur les degrés de l'échelle sociale!’Ga naar voetnoot(1) | |||||||||
[pagina 348]
| |||||||||
Nevens de wetten op de verplichte verzekering zijn er in 1881 en in 1884 andere, ook zeer belangrijke gestemd, die eveneens tegen het algeheel individualisme opkomen; voor de verschillende takken van nijverheid wordt eene soort van ‘corporatie,’ gesticht, die, naar ik meen, in verband staat met de vereenigingen waarover hier boven spraak was. Het doel - ons beter bekend - is grootere samenhang onder al de leden van éen beroep, betere betrekkingen tusschen bazen en werklieden, maar vooral het zoo zeer verwaarloosd aanleeren van den stiel, het toezicht op de leerjongens, het stichten van beroepsscholen, het uitdeelen van diplomen, enz. Eene scheidsrechtbank behoort mede tot de inrichting. Het zou wenschelijk zijn ook deze hervorming van naderbij niet slechts in Duitschland, maar meteen in Oostenrijk (wetten van 1883) te onderzoeken. XXX. | |||||||||
Bibliographie:die Reichsgesetzgebung über Kranken- und Unfallversicherimg, Berlin, 1887; Annuaire de Législation étrangère, Paris, 1884-1885; Workmen's assurance in Germany; Quaterly Journal of Economics, Boston; Louis Wuarin, L'assurance obligatoire en Allemagne; broch., Geneva, Commission du travail en Belgique; Revue scientifique, 9 févr. 1889; Prins, Le principe de l'assurance obligatoire, enz. |
|