Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 3
(1889)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 308]
| |
De Derwisch.Bij de blakende Moskee,
- Zandsteenbonk langs Theba's reê -
Neergehurkt in ookren zavel,
Tuurt de Derwisch op zijn navel.
Daar treden voor, in dichte karavaan,
De slanke, blankbehangen Odalisken,
Geheimnisvol en kalm als 't licht der maan,
En enggekeursd, als wandlende obelisken.
De bistren oogen winken
Den Derwisch tegen, blinken
Als sterren in den nacht;
Gelijk een zucht zoo zacht
De reien buigen, wenden, keeren;
Gelijk een bos van struizenveêren
De strepen sjerpen wuiven;
Gelijk een vlucht van duiven
Wiegewagend rond hun hokjes
Ruischen de kashmyren rokjes;
En palmen waaien d'ouden Derwisch
Den bruingeboenden elpen neus frisch.
't Oog in 't bronzen hoofd verstaald,
- Os'ris van den troon gedaald -
Neergehurkt in ookren zavel,
Tuurt de Derwisch op zijn navel.
Luchtige Almeeën,
Vluchtige feeën,
Glanzen
In 't zonnelicht,
Als Irissen dropplend van vloeiend topaas;
Dansen
Ter bronne, licht
Als nymfen, met vleuglen van schilfers en gaas,
| |
[pagina 309]
| |
Met oogen karbonkelen groot,
De deinende boezemen bloot,
Het mondje geplooid in ontluikende roze,
De voetjes als 't marmer van Loeksor zoo roze...
Luchtige Almeeën,
Vluchtige feeën,
Sylfen van kinders,
Grillig als vlinders,
Zwirlen voorbij
Ter bronne....
Onbewogen, onverstoord,
- Ibis langs den Nijleboord -
Neergehurkt in ookren zavel,
Tuurt de Derwisch op zijn navel.
Dan wild als de wind,
Als hinden gezwind,
Die duchten een razzia,
Stormt de Fantazia
't Plein op! Geen woeste samoen
Stuift als de ruiteren koen,
Hangend op ritsige peerden,
Zwaaiend de kandjars en zweerden,
Rennend in dollen galop
't Plein op en neer en weer op,
Zwenkend in kunstigen draf
Henen en weer, op en af,
Steeds in verwisslende kringen,
Spelend met speren en klingen:
Tot zeilen gezwollen de wollen burnoos;
Geknield of gekeerd in den zadel; - een hoos
Van gillen en juichen en vloeken en knetteren
En brieschen en stampen,... den Derwisch te pletteren.
Mediteerend dag en nacht,
- Sfynx die Pyramiden wacht -
Neergehurkt in ookren zavel,
Tuurt de Derwisch op zijn navel:
| |
[pagina 310]
| |
Dáár is hem der aarde middenpunt,
Dáár zijn Noord, van waar de koelte waait,
Dáár de maan, die 't Oosten drenkt in dauw,
Dáár zijn Zuiden, waar de Nijlbron welt,
Dáár de zon, die 't Westen bloedig kleurt,
Dáár zijn toevlucht bij Fantazias,
Dáár het letterslot der Hemelpoort,
Waar Almees en Odalisken niet,
Maar de manbeluste Hoeris zijn....!
Och!... Ik ben Derwisch ook soms: op den noen,
Na 't middagmaal, als 'k mag een dutje doen.
Dan zak ik diep in mijnen leuningstoel,
Dan kijk ik strak op mijnen broekbandsknoop,
En al met eenen is 't of nuggrend kroop
Fakirenvreugd, een zaalgend zwoel gevoel,
Me langs den ronden rug naar 't matte hoofd;
En 'k vaar, den balg gespannen bolledik,
Met heel mijn wichtig wagglend eigen-ik
In 't Paradijs door Mahomed beloofd:
- Kioskentinnen, koepelperen van moskeeën,
En kanten minarets, met bigglend belgewemel
Blij trillend, zilverschel, in wolkeloozen hemel;
- Beneden, de effen lijn der holle hypogeeën,
Waar rond pylonen, lommerzware zuilenreien;
Oasen donkergroen, weerkaatst in blauwe meren,
Waar eilandschijven ambren lotosdoppen drijven;
Hypopotamos, moddervet, er spelemeien;
En Ibisvogels, die breedvleuglig ommescheeren,
In bronsten parenslust hiëroglyfen schrijven
Langs onafzienbre, golvend-gele rijstkoornvelden,
Waar Scheiks en Fellahs samen Allah's glorie melden.
- En overal de Hoeris: englenlegioenen
In risten schomlend als de geurge dadelbloemen,
Of vlottend, naakt als 't wiegewicht, in wulpsche groepen
Door labbrend palmenloof en wuivende alfabeemden,
Als hypocampen dartelzot in lauwe marmerkommen,
Belust en onverzaad om meerder bruidegommen:
De fulpen heupen mild gedijd voor vriend en vreemden,
De karmozijnen mond geweekt van 't kussen snoepen,
| |
[pagina 311]
| |
De albasten borsten, rond en roze, zwellend onder 't zuchten
Naar nooit te laven liefde en laaier lijfsgenuchten:
De Hoeris overal, miljoenen bij miljoenen...!
Ook al mijn bestbekenden zijn er saam:
'k Zie Vader Willems, David, beiden kloek
Als eiken, staan in hunnen Fondsenhoek;
Van Kerckhoven, noch Ziel noch Lichaam thans,
Met Zetternain ten wilden Hoeridans;
Livarda, 't kuische kind, nog even peersch
En teêr, bij tante Doolaeghe, oom Van Beers,
En Rodenbach heur warmend met zijn' aâm.
Aap! Aap!... 't Is Pauw Plezier, die flikkers slaat
Langs waar Conscience naar de heide gaat
Met Dichters Droombeeld en zijn Leeuw:
Aap! Aap!... De Hoeris op dien Vlaamschen schreeuw,
Ze hangen rond den schouwevagerssnoet,
Gansch negerzwart van 't fijnste mummie-roet...
Prudens Van Duyse improviseert. Sophie,
Die Zompelgem geheel vergeten heeft
En aan den arm van Rozalie nu zweeft,
Verbeidt de komst van zuster Virginie.
De bard van Eekloo zingt Aan Moeder voor,
En 't volk der Zustersteden alle drie
Herhaalt het rein refrein van 't lied in koor.
De Dichterhalle is daar een Walhalla,
Met Heremans voor knorreziek portier;
En de oude Rens loopt al de Hoeris na,
Om snippers voor zijn Jaarboekje - lijk hier!
De Bo zijn lijvig Idioticon,
Helaas! ziet ginder nooit een straaltje zon:
Wie lust er particularisten-taal?
Dies dook hij 't onder eene pupegaal'
En zint en blokt nu nog, de brave man,
Of hij 't mirakelboek van Mahomed
- Collaboreerend met den vriend Nolet -
In Middel- West- Vlaamsch niet vertalen kan...
Daar zwiert en flirt het lustig klaverblad,
Herkomstig uit de Lieve Scheldestad:
o Gulden tijd, toen de arme Liereman
Zijn deuntjes draaide, en joviale Jan
| |
[pagina 312]
| |
De' Sultan op het Bal hier vroeg!
Toen Frans met Eén voor beiden is genoeg
De Meid hierover blauwe bloemkens bracht;
Hij bloempot met de Hoeris nu, en smacht
Als variante: veel is niet genoeg!
O Vlaamsche Vrienden, Vlaandrens lettergloor,
Gij traadt in hemelglans de jongren voor:
Wij komen allen!... Zet een zetel breed
Naast Rozemonde voor de Geyter g'reed;
Zegt de ulemas en hun studentenvolk
Dat Vuylsteke, altijd jong, ook dáar hun tolk
Zal zijn; bewaart een plaats voor Pol de Mont,
En Hiel ‘met machtig haar om 't aangezicht,’
Die zooveel ‘Denderliêkens heeft gedicht’!
Den trits muezzins, Daems, Gezelle en Claeys,
Een heel moskee in Mah'meds Paradijs;Ga naar voetnoot(1)
En draait het noega voor der Hoeris mond
In 't vel Sonnetten van Helene Swarth.
Antheunis groet u allen Uit het Hart!
Ferguut polijst voor d'ouden Hariri
Makamen, echte, - faamgerechte, - en raar; -
Zoo klaar - als wonderbaar, - en zonder haar -
In: spijs en munt; - een punt - op ie - dere i.
Dat Allah u de Ruwe Paden wijst
Voor Wazenaar, waar nooit een Blaarken rijst;
Eene eigen luchtlaag tusschen zee en zon,
Onzijdig! voor De Beucker bij Prayon....
Verliest het paar baboeches niet voor Sleeckx,
Den kwispelfez van Rooses! Schuift een reeks
Divans naasteen voor Coopman, Hilda Ram,
Delamontagne en.... wie ook later kwam.
Vergaart archieven voor De Potter, want
Ook dáár monografeert hij hoek en kant.
En Dr. Hansen, - zet den Dietsche(n) Bloed
Chiboeke en hachisch voor, en aan den voet
Van Allah, - dat hij 't eindlijk hoore en weet':
Is Allah groot, Jan Jans is zijn profeet...!
Jan Jans.
Meert 1889.
|
|