| |
| |
| |
De planeet Vulcanus.
Bij het waarnemen der totale zoneclipsen, zijn de sterrekundigen in het bijzonder bezorgd om op te zoeken of er rond de Zon geene lichamen wemelen, die naderbij zijn gelegen dan de planeet Mercurius. Daar deze planeet zelve in gewone omstandigheden zeer moeilijk kan gezien worden, zal men licht begrijpen dat, indien er zich tusschen Mercurius en de Zon eene planeet moest bevinden, men haar bestaan slechts op twee wijzen zou kunnen vaststellen: ofwel, door haren voorbijgang over de zonneschijf, waarop zij zich dan als eene kleine zwarte vlek komt afteekenen; of ook bij totale zonsverduisteringen, die toelaten het gedeelte der hemelsfeer, dat onmiddellijk de Zon omgeeft, nauwkeurig te onderzoeken.
Dit laatste middel is verreweg het doelmatigste, want aan de oppervlakte der Zon ontstaan zeer dikwijls kleine zwarte eigenlijke vlekken, die zich over de schijf schijnen te bewegen, slechts een korten tijd zichtbaar blijven en aldus veel gelijkenis aanbieden met kleine hemellichamen, die over de schijf zouden voorbijgaan. Doch, het is onontbeerlijk dat de totale verduistering lang genoeg dure, opdat men den tijd hebbe om al de deelen des hemels, waar men intra-mercurieële planeten zou kunnen vinden, zorgvuldig te kunnen nasporen.
Reeds van in het begin dezer eeuw hadden verschillige waarnemers beweerd dat zij over de Zon kleine ronde lichamen hadden zien voorbijgaan, die geene vlekken konden zijn, maar asteroïden moesten wezen, gelegen binnen de
| |
| |
loopbaan van Mercurius; doch de geleerden hadden er weinig acht op genomen, toen in 1859 de groote sterrekundige Leverrier, die zich reeds vroeger, in 1846, wereldberoemd had gemaakt door het ontdekken der planeet Neptunus langs wiskundigen weg, de aandacht riep op het bestaan van binnenplaneten, die nog niet bekend waren en zeer dichtbij de Zon zich moesten bevinden, en al de sterrekundigen aanspoorde om ze op te zoeken.
Even als Neptunus ontdekt werd door de onregelmatigheden die deze planeet veroorzaakt op den loop van Uranus, zijn het onuitlegbare storingen in de bewegingen van Mercurius, die Leverrier tot dit besluit deden komen; al de pogingen der geleerden waren tot hier toe vruchteloos gebleven om vaste sterrekundige tafels van Mercurius op te maken; er moest dus eene oorzaak zijn, waarvan nog geene rekenschap was gehouden; en Leverrier aarzelde niet te verklaren dat, bijaldien er zich op eenen gemiddelden afstand tot de Zon gelijk aan de 0,17 van den afstand van Mercurius er zich eene massa bewoog gelijk aan die dezer planeet, al de storingen zeer gemakkelijk konden uitgelegd worden. Nader bij de Zon zou de massa grooter, verder af zou zij kleiner wezen; doch, in alle geval moest het waarnemen van dit lichaam in de gewone omstandigheden veel bezwaar opleveren. Enkel de voorbijgangen of de totale zoneclipsen waren van aard de aanwezigheid dier intramercurieële planeet met zekerheid vast te stellen.
Op het einde van 1859, ontving Leverrier een bericht van eenen sterrekundige liefhebber, den heer Lescarbault, dokter te Orgères, die hem aankondigde dat hij reeds van in Maart eene zwarte kleine schijf over de Zon had zien voorbijgaan, waarvan hij den diameter op nagenoeg 1/4 van de middellijn van Mercurius schatte, tevens de overtuiging uitdrukkende dat zulke voorbijgang zich weldra nog eens zou voor- | |
| |
doen en men hier met eene kleine binnenplaneet te doen had. Die mededeeling scheen aan Leverrier zoo belangrijk, dat hij zich dadelijk naar Orgères begaf, ten einde de astronomische toestellen van Lescarbault te onderzoeken, al de omstandigheden zijner waarneming na te gaan en aldus over dezer ernstigheid te kunnen oordeelen. Na alles wel gewikt en gewogen te hebben, aarzelde de groote sterrekundige niet te verklaren dat hij de volle overtuiging had bekomen aangaande het bestaan eener planeet tusschen Mercurius en de Zon: hij gaf haar den naam van Vulcanus; hij bepaalde voorloopig hare massa, hare loopbaan, haren omloopstijd en hij vermeende te mogen verklaren dat een nieuwe voorbijgang zou plaats hebben in 1877 tusschen den 20 en den 24 Maart.
Al deze feiten waren natuurlijk van aard om den geestdrift der sterrekundigen sterk aan te wakkeren; ook waren allen met den grootsten iever bezield om elk het zijne bij te dragen ten einde het volle licht over die duistere zaak aan te brengen.
De belangstelling werd nog meer aangeprikkeld toen in 1876 de bestuurder der sterrenwacht van Zurich, de heer Wolf, aan Leverrier aankondigde dat de sterrekundige Weber, die zich reeds vele jaren met het waarnemen der zonnevlekken bezig hield, den 4 April, te Peckeloh, op de zonneschijf eene kleine ronde donkere vlek had bemerkt, die hij eenige uren vroeger niet gezien had en die des anderendaags verdwenen was. Die omstandigheid, medegedeeld door een gewetensvolle en nauwgezette waarnemer, was van het hoogste gewicht, des te meer daar het scheen dat men te doen had met eenen nieuwenovergang der planeet door Lescarbault ontdekt. Doch bij nader onderzoek op alle sterrenwachten gedaan, bleek het dat Weber heel eenvoudig eene ware kleine zonnevlek had gezien: dit werd in het bijzonder door
| |
| |
sterrekundigen van Greenwich en van Madrid onwederleggelijk bewezen.
De overgang, die door Leverrier voor 1877 als zeer waarschijnlijk voorzegd was, werd nergens waargenomen, alhoewel op vele plaatsen de voorwaarden hoogst gunstig waren. Men zag zich dus verplicht den toekomenden voorbijgang, in 1882, met geduld af te wachten, ten ware men reeds voór dit tijdstip over het bestaan der planeet kon onderricht zijn; want den 29 Juli 1878 moest eene totale zoneclips plaats hebben, die zichtbaar zou zijn in Noord-Amerika.
De sterrenwacht van Washington nam buitengewone voorzorgen, ten einde het opsporen der intra-mercurieële planeten gemakkelijk te maken: nauwkeurige kaarten werden vervaardigd van dit gedeelte des hemels, waar de Zon zich alsdan zou bevinden en die al de sterren bevatten tot de 7e grootte. Den 3 Augusti werd in Europa het nieuws overgeseind dat de wel bekende sterrekundige Watson, bestuurder van het observatorium van Ann-Arbor in Michigan, de vaste overtuiging bekomen had dat de planeet Vulcanus wezenlijk bestond; en zelfs ontving men wat later nog een ander bericht, waardoor hij aankondigde dat hij vermeende eene tweede intra-mercurieële planeet ontdekt te hebben. Ingezien de beroemdheid van dien waarnemer scheen nu alle twijfel onmogelijk, en nochtans was men nog eens te leur gesteld: Watson had zich bedrogen, en had alleen twee kleine vaste sterren waargenomen.
Aldus was de toestand aangaande die hoogst belangrijke quaestie: de moeilijkheden en de tegenstrijdigheden, in plaats van te verminderen, groeiden steeds aan. Er blijft ons nu nog over - en dit is voornamelijk het doel van dit artikel - de uitslagen te doen kennen der waarnemingen tijdens de laatste totale zoneclipsen, alsook de gevolgtrekkingen die er uit voortvloeien.
| |
| |
In 1883 had in Oceanië eene zeer merkwaardige verduistering plaats: de Zon bleef gedurende zes minuten totaal verduisterd, dit is drie maal langer dan in gewone omstandigheden. Eene internationale expeditie werd ingericht om stand te nemen op het eiland Carolina, bij 10o zuiderbreedte en 152o weslerlengte van den meridiaan van Parijs. Daaraan namen deel de heeren Trouvelot, van de sterrenwacht van Meudon; Tacchini, bestuurder der sterrenwacht te Rome; Palisa, van het observatorium van Weenen, enz. De heeren Palisa en Trouvelot waren in het bijzonder gelast met het opzoeken der intra-mercuriëele planeten: zij beschikten over krachtige toestellen, met groote zorg tot dit doel vervaardigd; en voor de eerste maal zou nu ook gebruik worden gemaakt van de photographische platen. Een schrandere photograaf, de heer Pasteur, werd hun toegevoegd met twee groote toestellen, die acht photographische camera's bevatten en zoó waren ingericht, dat men in zeer korten tijd verschillende proeven van het verschijnsel kon bekomen.
De heeren Palisa en Trouvelot zonden aan het Fransch bestuur en aan de Academie der wetenschappen een volledig verslag, waaruit bleek dat de uitslagen volkomen negatief waren: geen enkel lichaam had men kunnen waarnemen, dat voor eene intra-mercurieële planeet zou kunnen aanzien worden, en op de talrijke photographische platen was geen enkel beeld aanwezig van een hemellichaam, dat nog niet op de kaarten was afgeteekend.
De toestand bleef dezelfde tot in 1887.
Sedert lange jaren was er geene totale zoneclips geweest, die zoo gemakkelijk zou kunnen waargenomen worden als die van 19 Augusti 1887: de schaduwkegel der maan doorliep heel oostelijk Europa. Op eene strook des aardbols, van een twintigtal mijlen breedte, van de oostelijke Duitsche grens tot in Siberië, werden meer dan vijftig astronomische
| |
| |
standplaatsen ingericht, allen van de meest volmaakte toestellen voorzien; en vele der beroemdste sterrekundigen der wereld waren uitsluitelijk gelast met het opzoeken der geheimvolle planeet. Alhoewel al de omstandigheden lieten vermoeden dat men zich nu eens en vooral zou kunnen verzekeren over het bestaan van Vulcanus, deed een groote tegenslag het doel mislukken: bijna op al de standplaatsen was het weder heel ongunstig; de hemel bleef met zwarte regenwolken of met een dikken nevel bedekt; en daar waar de waarnemingen mogelijk waren bij eene heldere lucht, namelijk in Siberië, waren te weinig sterrekundigen aanwezig om al de bewerkingen met goed gevolg te kunnen voleinden
Zoo bleef de vraag onbeslist tot in 1889.
Eindelijk, den 1 Januari laatstleden was, het voor het vasteland zoo zeldzaam verschijnsel eener totale zonsverduistering, zichtbaar voor een groot gedeelte van Noord-Amerika, en meest overal konden de waarnemingen in de beste voorwaarden gedaan worden. De omstreken der zonneschijf werden met de krachtigste kijkers aanschouwd; en met de gevoeligste photographische platen werden al de bijzonderheden van dit gedeelte des hemels opgenomen. Ondanks de talrijke stations waar de waarnemingen geschiedden; ondanks al de noodige voorzorgen en de gunstigste omstandigheden, kon men toch geen spoor van eene intra-mercurieële planeet ontdekken. Niets, hoegenaamd niets kwam het bestaan van zulk een lichaam bevestigen.
Uit hetgeen voorafgaat trekken wij nu de volgende gevolgtrekkingen.
Al de pogingen, die men tot hiertoe heeft aangewend om tijdens de totale zoneclipsen de planeet te ontdekken, die zich tusschen Mercurius en de Zon zou moeten bevinden, zijn vruchteloos gebleven. Nochtans was het bestaan van
| |
| |
dit hemellichaam door zeer ernstige mannen verzekerd; en Leverrier was veel te ervaren sterrekundige om zich in zijne berekeningen te hebben bedrogen. Die berekeningen zijn overigens sedertdien door vele geleerden nagezien, hernomen en volledig gediscuteerd.
Voor het oogenblik wordt dus algemeen aangenomen, dat er geene intra-mercurieële planeet bestaat, wier massa groot genoeg is om de gekende storingen in de bewegingen van Mercurius voort te brengen; doch, om zich rekenschap te kunnen geven van die onregelmatighededen, veronderstelt men dat tusschen die planeet en de Zon een zwerm kleine onzichtbare lichamen wemelen, talrijk genoeg om door hunne collective massa die storingen te doen ontstaan. De waarnemingen van Lescarbault, Weber en anderen zouden dus enkel een zinsbedrog zijn, die met de eigenlijke, zoo wisselvallige zonnevlekken zouden in verband staan.
Men mag echter de zaak nog niet als volkomen beslist aanzien; voorzeker zal ze later volledig opgehelderd worden. De geleerde sterrekundigen van de heele wereld zijn het eens al hunne krachten daartoe te vereenigen.
En, gelukkige omstandigheid, hier komen geene staatkundige, philosophische of godsdienstige twisten die pogingen dwarsboomen. Op het terrein der zuivere wetenschap, daar waar de mensch zich bevindt tegenover het bloote feit, tegenover de naakte werkelijkheid, tegenover de vaste natuurwetten; waar hij zich van alle kleingeestige begrippen en vooroordeelen kan en moet losscheuren; daar heerschen die onafhankelijkheid, die eerbied en toegevendheid voor elkanders gedachten, die de betrekkingen veraangenamen en die overal, ten minste toch bij ontwikkelde en verstandige lieden, den algemeenen regel zouden moeten uitmaken.
Edw. Verschaffelt.
|
|