Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 3
(1889)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
Twistpunten in de Vlaamsche beweging.
| |
[pagina 184]
| |
Wij zullen ons niet verdiepen in de beschouwing der vraag: ‘Wat zal men doen, wanneer men gedwongen is te kiezen tusschen liberaal en Vlaamschgezind,’ omdat de vraag nooit zoo onvermengd gesteld wordt in practijk als in theorie en er geen zuiver Vlaamschgezinde en geen zuiver liberale candidaten gevonden worden: de eerste zijn immer min of meer clericaal of liberaal, de andere min of meer Vlaamsch of anti-Vlaamschgezind. Het is tijd en inkt verspillen in de eindelooze spitsvondigheden te treden, waartoe die vraag en die tinten aanleiding kunnen geven. Nemen wij als voorbeeld het feit aangehaald door den heer Prayon. Voor wie dienden de Brusselsche liberale Vlaamschgezinden te kiezen, voor den clericalen Powis of voor den liberalen Graux? Zij onthielden zich en deden goed, beweert de heer Prayon. Zij handelden verkeerd, meen ik, omdat ik den heer Graux niet houd voor den verstokten Franschgezinde, dien mijn tegenspreker in hem ziet. De heer Graux legde verklaringen af, die een zeer Vlaamschgezind karakter dragenGa naar voetnoot(1). Ik keur zijne houding in de bespreking over het examen der officieren af, maar hem om dit enkele feit voor eeuwig te veroordeelen schijnt mij buitensporig. Ik neem aan, dat anderen meer gewicht leggen op bedoelde stemming dan op bedoelde verklaring, maar | |
[pagina 185]
| |
men ziet al dadelijk tot welk eindeloos gehaspel die theoretische vraag, met oordeelvellingen over personen vermengd, ons leiden zou. Wij willen ons niet verder verdiepen in de theorie, noch stilblijven bij menig punt, dat ten laste wordt gelegd aan de achterhoede van de Vlaamsche beweging, zooals de heer Prayon zoo vriendelijk het gros der liberale Vlaamschgezinden noemt. Wij achten het nuttiger te onderzoeken wat de voorwacht, waaronder hij zich zelven en waarschijnlijk ook zijne katholieke bondgenooten telt, in het schild voert, wat zij feitelijk wil en kan uitvoeren. Op den laatsten Vlaamschen Landdag, gehouden te Antwerpen den 10 Februari ll, is er door den heer Prayon een programma voorgedragen en met geestdrift door de vergadering aangenomen, dat de volgende eischen stelt: de vervlaamsching van het Bestuur, van het Gerecht, van het Onderwijs in alle vakken, van het Leger, van de Burgerwacht, van de Gendarmerie, van het Zeewezen, van den diplomatischen en van den consulairen dienst. Het woord vervlaamsching moge hier wat onbestemd klinken; het zal wel beteekenen, dat men onze taal in haar recht wenscht te herstellen in al de opgesomde openbare diensten. Het programma bevat dus niets dan wat door alle Vlaamschgezinden wordt gevraagd. Ter bereiking van dit doel spoort de Landdag ‘alle rechtgeaarde Vlamingen aan, elkeen in zijne omgeving, noch moeite noch opofferingen te sparen om tot de verwezenlijking van de bovengemelde grondbeginselen te geraken en verzoekt hen, inzonderheid bij kiezingen, hunne stem en hunne ondersteuning te ontzeggen aan alle candidaten, die zich niet zouden verbinden de onmiddellijke of ten allerminste de trapsgewijze toepassing van het Vlaamsch strijd- | |
[pagina 186]
| |
programma, door alle middelen in hunne macht, te behartigen en te bevorderen.’ Wij weten, dat sedert lang dergelijke verklaringen van allerlei candidaten zijn gevraagd en bekomen, zonder dat wij er ooit een stap verder zijn door geraakt. Morgen als gisteren zal ieder candidaat, van wien men het verlangt, dergelijke geloofsbelijdenis afleggen en er zich nu even weinig door gebonden achten als vroeger. Het eenige nieuwe en besprekenswaardige, dat door den heer Prayon werd voorgesteld, was ‘eene Vlaamsche partij’ te stichten, die slechts zou stemmen voor de aanhangers van dit programma. ‘Deze Landdag,’ zegde hij, ‘moet het begin zijn van de inrichting eener Vlaamsche partij. Ik stel voor de bestendige besturen der vier Landdagen aan te stellen als middenbestuur voor de Vlaamsche partij, haar de macht te geven in de verschillende provinciën, in de arrondissementen, ja zelfs in de gemeenten onder-comiteiten in te richten.’ De heer Prayon vergat te zeggen uit wie die partij zal gevormd worden. Er kan echter geen twijfel rijzen of, volgens zijne opvatting, zou zij bestaan uit radicale flaminganten van beide gezindheden, die volgens de gekende formule, vergetende wat hen verdeelt, alleen zouden denken aan wat hen vereenigt. Zooals wij de Vlaamschgezinden kennen, zouden geen vijf ten honderd der liberale in dit verbond treden. Tijdens de betooging Coremans heeft een zeker aantal vrijzinnigen zich geschaard bij de katholieken om den Antwerpschen afgevaardigde hulde te brengen; in de Vlaamsche Landdagen ziet men er ook enkele verschijnen, maar hun getal zou deerlijk smelten, indien men hun kwame vragen een duurzaam verbond met hunne politieke tegenstanders te | |
[pagina 187]
| |
sluiten. En toch, wij zijn er van overtuigd, zou het altijd nog grooter blijven dan dat der katholieken, die in vollen ernst het verdrag zouden aangaan. Dit laatste zal vreemd klinken. Het zijn immers de katholieken, die sedert lang en luide de liberalen oproepen om met hen een verbond te sluiten op zuiver Vlaamschgezind gebied, die ons, ‘achterhoede,’ den naam van Vlaamschgezinden onwaardig noemen, omdat wij doof voor hunne lokstem blijven. En toch is het zoo. De heer Prayon krijgt geen dozijn overtuigde clericalen van beteekenis bijeen om met hem samen te werken tot het stichten van het gewenschte verbond. Ik ken te Antwerpen een man, die met hem zou meegaan, en wien ook wij achting toedragen; onnoodig zijn naam te verzwijgen, het is de Beucker. Hij wordt zeker nog hooger geschat door zijne partijgenooten dan door de onze; maar ik ben overtuigd, en ieder, die den toestand kent, is het met mij eens, dat de invloed van de Beucker zal dalen in zijne partij en reeds gedaald is naar evenredigheid van de waarborgen van onzijdigheid, die hij aan de liberale Vlamingen gegeven heeft of nog zal geven; dat hij machteloos zou worden, moest hij doen wat de logiek van hem eischt en pogen een Vlaamschgezinden liberaal te doen kiezen in de plaats van een der nu benoemde katholieken. Buiten hem zijn er wellicht nog enkele jongere Antwerpsche mannen te vinden in den Nederduitschen Bond, die tot de nieuwe partij zullen bijtreden; hetzelfde zal zich te Gent en misschien te Brussel voordoen. Maar te denken, dat al die mannen ook zouden medewerken om eene liberale candidatuur te doen lukken, hoe Vlaamschgezind zij ook moge zijn, is louter zelfbegoocheling. Ik wil een enkel feit aanhalen, uit de honderd, die ik zou | |
[pagina 188]
| |
kunnen aanvoeren tot bewijs hoe de onzijdigen over liberale Vlaamschgezinden denken. Het was bij het naderen der provinciale kiezing van 1888; de katholieken onthielden zich; de drie liberale kiesmaatschappijen stelden elk een derde der candidaten Vooraleer de Liberale Vlaamsche Bond de zijne had aangeduid, liep het gerucht dat onder hen zich een drietal gekende Vlaamschgezinden bevonden. De Nijptang, het orgaan der radicalen, bondgenooten van den heer Prayon, sprak over de kiezing, niet om een katholieke lijst aan te bevelen, die niet bestond, noch om de liberale lijst te bestrijden, maar wel om de drie gekende Vlaamschgezinden, die op de liberale lijst voorkwamen, en hen alleen, kwajongensachtig, aan te vallen. Zoo verstaan die onzijdigen de radicale Vlaamschgezindheid. Wat zij denken over iemand, dien de heer Prayon hoopt weldra aan de spits der voorwacht te zien, kan hij lezen in genoemd blad en in het Recht. In dit laatste beveel ik hem zeer bijzonder een feuilleton aan, behelzende een antwoord op mijn eerste artikel Twistpunten en getiteld Wit en Zwart. Hieruit zal hij kunnen leeren hoever zijne bondgenooten het gebracht hebben in het vormen van een gezond oordeel over liberale Vlaamschgezinden, die weigeren met hen te heulen, en in het uitbrengen hunner denkbeelden. Volgens ons moeten de beide partijen Vlaamschgezind worden; volgens de katholieken, de onzijdigen en vele radicalen, staan de liberale partij en de Vlaamschgezindheid tegenover elkander als water en vuur. De liberale partij is le parti de la France, zij moet de handen van de Vlaamsche Beweging af houden. Wanneer een Vlaamschgezinde liberaal is of wordt, verliest hij alle aanspraak op vertrouwbaarheid, hij wordt een paradeflamingant en een verrader. Vroeger door hem bewezen diensten tellen niet meer, nieuwe | |
[pagina 189]
| |
diensten evenmin. Als Vlaamschgezinde bestaat hij niet meer; het ware uitzinnig iemand aan te wakkeren voor hem te stemmenGa naar voetnoot(1). Zeker, op den Vlaamschen Landdag waren alle politieke veeten vergeten, omdat de katholieken stonden tegenover een groep mannen, van wie zij op dit oogenblik niets te vreezen hadden; maar er kome eene kiezing en de kaart zou dadelijk keeren. Willen wij een voorbeeld nemen? Kamerleden moeten te Antwerpen benoemd worden. Er zijn zeven candidaten aan te duiden: de katholieken stellen als Vlaamschgezinden Coremans en Delaet, de liberalen Cuperus en Jan Van Rijswijck. Ofwel de Vlaamsche Parnellisten zullen zich verge- | |
[pagina 190]
| |
noegen met deze vier candidaten, of wel zij zullen een volledige lijst verlangen en stellen bijvoorbeeld nog de Beucker, Schoiers en Prayon. In geen van beide veronderstellingen zijn zij bij machte honderd stemmen op hunne uitverkorenen te vereenigen, buiten degene, die dezen door het gros der partijen zouden toegekend worden. Men zal zich niet inbeelden, dat, bijvoorbeeld het Handelsblad, dat zoo hoog oploopt met de Landdagen en zijne kolommen wagewijd openstelt voor de redevoeringen, die daar door liberalen worden gehouden, een woord zou spreken om eene beweging te ondersteunen, die voor doel zou hebben in plaats van twee katholieken, een Jan van Rijswijck en een Cuperus naar de Kamer te zenden. Nooit van zijn leven! Dit blad, evenals l'Escaut, zou alle zijne macht inspannen om die ramp voor zijne partij af te weren; de Nederduitsche Hond zou niet minder stellig hetzelfde doen. Heeft men wel eens uit den mond van Coremans, Delaet of eenig ander man, die politiek, niet in de lucht, maar op den beganen grond voert, een enkel woord hooren spreken om eene partij te stichten, die iemand hunner Antwerpsche kamergenooten zijn zetel zou kunnen ontrooven? Nooit werd zulk een woord uitgebracht of zal het gesproken worden. Liberalen overhalen om in katholieke vergaderingen als sprekers op te treden, de snede van hun liberalism verstompen, hier en daar er één tot hen openlijk of bedektelijk doen overloopen: dit ja, zooveel men wil; een enkele der plaatsen door hen ingenomen voor liberalen inruimen, dit nooit. Het denkbeeld alleen zou die heeren de schouders doen ophalen. Dit alles is nog minder betwistbaar voor Gent, Brussel of eenige andere stad. Dit alles, men verheuge of bedroeve er zich om, staat vast, onwrikbaar, onbetwistbaar vast. Het | |
[pagina 191]
| |
getuigt van eene verbazende lichtzinnigheid bij iemand, die zich op het politiek gebied wil begeven, de oogen voor dit alles te sluiten en liever zijne krachten te verspillen aan het onmogelijke, dan ze te benuttigen om het mogelijke na te jagen. De heer Prayon is echter te helderziende om het bezwaar niet op te merken en hieraan hebben wij zijne vergelijking onzer partij met die der Parnellisten te danken. Die vergelijking gaat mank in de hoofdzaak. Vlaamsch België is geen Ierland, omdat het nationaal gevoel niet bij ons is doorgedrongen als bij de kinderen van het Groene Eiland. Alle Ieren, de Orangisten natuurlijk uitgezonderd, zijn Ierschgezind, zij waren het reeds ten tijde van O'Council en veel vroeger nog. Parnell heeft niets anders gedaan dan een nieuw doelwit, een nieuw programma aan de nationale beweging te geven. Onze taak is niet onze partij te richten, maar wel haar in te richten. Van den dag dat de meerderheid der Vlamingen Vlaamschgezind is, zal de Vlaamsche Beweging ophouden te zijn wat zij is, omdat zij, beschikkende over de meerderheid in alle gekozen lichamen, al hare wenschen zal kunnen verwezenlijken. Parnell kon zijne aanhangers tot eene gemeenschappelijke werkzaamheid overhalen, omdat zijne nationale strekking door zijn volk gedeeld werd. Eene dergelijke groepeering is ten onzent onmogelijk, omdat wij in kleine minderheid zijn in onze eigen gewesten. Elke poging hiertoe beproefd zou onze geringe krachten nog verzwakken door onze onmacht dadelijk te doen uitkomen en wederstand te verwekken bij de twee partijen, die ons nu, uit sympathie met ons streven of uit eigenbelang, niet tegenwerken. De onuitvoerbaarheid van dit programma bewezen zijnde, kan het nog al nutteloos schijnen eene nieuwe partij, die geen | |
[pagina 192]
| |
schijn van levenskracht aanbiedt, of een plan, dat dood geboren is, te bespreken. Indien wij het ernstiger beschouwen dan het dit uit zich zelve verdient, is het omdat er menschen zijn, die, met die zeepbellen op te blazen en aan te gapen, hunnen kostelijken tijd verliezen en hunnen plicht vergeten. Och! indien het slechts gold, de heeren liberalen der Landdagen eens uit liefhebberij eene proef te laten nemen met hun stelsel, wij zouden de zaak niet besprekenswaard achten, omdat de uitslag hen al spoedig tot andere gedachten zou brengen; maar die liefhebberij is eene gevaarlijke, eene schadelijke. De heer Prayon heeft al wel te zeggen, dat hij te verstandig en te beginselvast is om zich door de katholieken te laten verlokken tot daden of gevoelens, die afbreuk zouden kunnen doen aan het liberalism. Hij vergist zich omtrent zich zelven, hij vergist zich nog veel meer omtrent anderen. Niet alleen van het gevaarlijke zijner pogingen in de toekomst mogen wij spreken, maar wij kunnen op het verleden wijzen. De samenspanning heeft reeds hare vruchten gedragen. De verzwakking van het Willemsfonds en van den liberalen Vlaamschen Bond te Brussel, de onverschilligheidvan zoovele jongeren voor de vrijzinnige grondbeginsels, het stichten van oneenigheid onder de liberale Vlaamsche partij: dit alles zijn pluimen, die de radikalen op hunnen hoed mogen steken, dit is hun werk. Niet allen dwalen af, maar sommigen geraken het spoor bijster en dit is nog te veel. Men begint met tegen de liberalen te roepen; men gaat voort met de katholieken te loven en voor de Vlaamschgezinden, die zich onder hen bevinden, te werken; men eindigt, zooals de Antwerpsche meeting, met voor de katholieken zonder onderscheid te stemmen. Men begint met in Flandria te schrijven; men gaat voort in | |
[pagina 193]
| |
het Land onzijdige artikels te plaatsen; men eindigt met te huilen als de wolven in wier bosch men zich bevindt. Men begint met de belangen van het liberalism op het tweede plan te schuiven; men eindigt met ze uit het oog te verliezen. Voor wie zich in de politiek op Parnelliaansche hoogte verheft, mogen die uitslagen gering en niet eens meldenswaardig schijnen; wij, die lager bij den grond blijven, zijn niet onverschillig aan het kleinste verlies door onze partij geleden; wij achten geene wonden of speldeprikken gering, die bloed aan onze partij doen verliezen. Waar is het dat menige Landdagsman er zich weinig zal om bekreunen, dat het liberalism iets verliest bij de samenspanning, als het flamingantism er slechts in gelijke mate bij wint. Maar dit laatste is, eilaas! al evenmin waar. De verliezen, geleden door de liberale Vlaamschgezinde partij, al zijn zij dan niet zoo groot als mijn tegenspreker ze afschildert, zijn verliezen door de Vlaamschgezindheid geleden; zij worden door niets vergoed. De afgescheidenen werpen hunne kracht verloren; zij houden op nuttig te zijn in de vrijzinnige partij en doen haar afbreuk; zij stichten geen nut voor hunne Vlaamschgezinde overtuiging. Met in hunne partij te blijven, met deel te nemen aan den gemeenschappelijken arbeid zou er daarentegen geen zier van hun werk verloren gaan. De mannen van de zoogenaamde achterhoede maken geene de minste aanspraak op onfeilbaarheid; zij schrijven wetten noch evangeliën voor, zij trachten met redenen hunne denkbeelden te verspreiden. Dwalen wij, dan ware het plicht van andersdenkende liberalen bewijsvoering tegenover bewijsvoering te stellen en hunne denkbeelden in de gemeenschappelijke partij te doen doordringen; zich afscheiden van die partij is zich machteloos maken, en krachten, welke wij | |
[pagina 194]
| |
weten te schatten, zonder eenig nut voor de gemeenschappelijke zaak doen verloren gaan. Wij herinneren aan de leus van onzen tegenspreker. ‘Laat ons door alle wettige middelen onzen invloed in den schoot der liberale partij vermeerderen, totdat wij onmisbaar zullen worden en bijgevolg onze voorwaarden kunnen stellen.’ Een man of een groep vermeerdert zijnen invloed in den schoot eener partij door haar diensten te bewijzen; zijn aanzien en invloed zullen groeien in gelijke mate als die diensten. Om ons in de liberale partij onmisbaar te maken, moeten wij haar van wezenlijk nut zijn, en het ware zeer verkeerd, indien wij ons gingen inbeelden, dat, om onzen persoon of om onze leus alleen, liberalen of katholieken zich genoopt zullen voelen ons toe te geven. Wij moeten niet enkel propaganda maken voor Vlaamschgezindheid, maar ook voor liberalism: dit is onze plicht tegenover onze eigen overtuiging en tegenover onze partij. Nu vragen wij of men diensten bewijst aan de liberale partij met hare tekortkomingen bij elke of buiten alle gelegenheid op zijn breedste uit te meten en op zijn zwartste te schilderen, liever dan haar die onder het oog te brengen in haren eigen schoot; of het haar diensten bewijzen is met de clericalen samen te spannen en anderen pogen over te halen om hetzelfde te doen en in die samenspanning luid uit te bazuinen wat men van de tegenpartij voor goeds weet en beleefdheidshalve te verzwijgen wat men in haar te laken vindt; van door woord en daad te doen uitkomen dat liberalism en clericalism belangen van ondergeschikten aard zijn. Zeker wie al dit kwaad van de eene en al dit goed van de andere partij denkt, heeft het volle recht het te zeggen, maar dit voor diensten aan de liberale partij willen doen doorgaan is toch al te onnoozel, en, | |
[pagina 195]
| |
indien boontje om zijn loontje komt, zouden mannen, die zoo handelen, heel wat anders dan wederdiensten van die partij mogen verwachten. Tusschen al de gewaagde stellingen, welke de heer Prayon met zijn gewoon talent verdedigt, is die, welke wij komen te bespreken, wel de radicaalste en paradoxaalste van alle. Wij vatten onze taak, binnen en buiten onze partij, anders op. De katholieken bestrijden wij als partij, maar wij zijn gedwongen rekening te houden van het feit van haar bestaan, en eens dal zij bestaat, zien wij oneindig liever dat zij Vlaamschgezind dan dat zij Franschgezind is. Waar wij kunnen bijdragen om hare aanhangers tot de verdediging onzer taalrechten aan te sporen, achten wij het plicht het te doen; waar het mogelijk is hen in die verdediging de hand te leenen, doen wij het even gaarne, zonder ons te laten afschrikken door de dolzinnige aanvallen, die onzijdigen of katholieke flaminganten tegen ons zouden richten. Maar de liberale parlij is de onze, die hoeven wij te steunen, die moeten wij overtuigen van ons goed recht, in Vlaanderen vooral, in het Walenland eveneens. Wij moeten even trouwe liberalen als Vlaamschgezinden zijn. En vraag niet wie van beiden
Ons hart het meest bemint:
het opsporen van dien graad van verkleefdheid is haarkloverij en haast oneerbiedigheid jegens een der twee dierbare overtuigingen. Wij hebben in dit en in ons vorig artikel lang moeten blijven stilstaan bij wederleggingen loochening. Ons schrijven moet er noodzakelijk negatief en pessimistisch door getint worden en echter wilden wij niet dat het dezen indruk naliete, evenmin als dit de tint is onzer overtuiging. Het ware ont- | |
[pagina 196]
| |
zenuwend zich bij afkeuring en critiek te bepalen; wat wij noodig hebben is warm geloof in ons goed recht en frisschen strijdlust om het te bekomen. En noch het een noch het ander ontbreken in onze rangen. Alleen wenschen wij er bij, dat die gloed en die beradenheid worden aangewend om nuttige en practische uitslagen te bekomen. Sedert de Vlaamsche Beweging bestaat, is er geen middel gevonden, dat beterdoel treft en dichter onder elks bereik ligt, dan propaganda te maken bij middel van maatschappijen, die onze Vlaamschgezinde liberale denbeelden verspreiden en waarvan het Willemsfonds nog immer de machtigste en eerbiedwaardigste is; bij middel van de drukpers, den hefboom die de moderne wereld in beweging brengt; bij middel van de liberale Vlaamsche bonden, de kringen, die op zuiver politiek gebied onze belangen verdedigen. Wat moet de weg zijn door de liberale Vlaamsche bonden gevolgd? Hun ledental en hunnen werkkring uitbreiden, hunne zelfstandigheid versterken, meer macht, en zooveel mogelijk eene overwegende macht in het liberale kamp in onze gewesten verwerven, eene macht, die hen zou toelaten niet langer te vragen, maar wel eischen te stellen. En hier mag nogmaals het voorbeeld van Antwerpen worden aangehaald. Sedert jaren bezit daar de liberale Vlaamsche Bond het recht een derde der candidaten voor elke kiezing aan te duiden. Waartoe, zou men zeggen, kan het dienen dien kring nog te versterken, daar hij reeds een behoorlijke hoeveelheid macht bezit? Ziehier waarom. Jaren lang heeft het geduurd eer de bond van zijn recht het beste gebruik maakte, omdat de elementen waaruit hij bestond van te lauwe Vlaamschgezindheid waren. De toestand is gekeerd; dat hij onverbeterlijk is geworden, zullen wij nog niet beweren. Daarom is het noodig, dat, wie liberaal is | |
[pagina 197]
| |
en krachtdadig wil optreden voor ons taalrecht, de vastberaden Vlaamschgezinde elementen in zijnen schoot kome versterken en vermeerderen. Wat Antwerpen bezit, moeten de andere steden bij middel van hunne liberale Vlaamsche Bonden bekomen; overal moeten zij het recht eischen hunne eigene vertegenwoordigers zonder inmenging van vreemde invloeden aan te duiden en de evenredigheid dier vertegenwoordigers zooveel mogelijk te vergrooten. Zoo zullen de Vlamingen zich rechtstreeks doen gelden in alle verkozen lichamen, zoo zullen zij, propaganda makende voor vrijzinnige en Vlaamschgezinde denkbeelden, hun invloed doen groeien en hunne overtuiging doen deelen door hunne liberale partijgenooten. Wij weten hel, dit alles is zeer weinig revolutionnair en. Parnelliaansch, maar het is het mogelijke en het nuttige. Ik voeg er bij dat het het moeilijke is. Niets gemakkelijker dan op meetings en Landdagen gloeiende redevoeringen te houden en doortastende programma's ten gehoore te brengen; doch voor onze denkbeelden den onverschillige en den vijandige te winnen in kalme beraadslaging, waar het ‘op punt van zaken’ aankomt, kan minder glorierijk zijn, maar is zeker meer verdienstelijk. In elk geval zou het een nuttiger bezigheid zijn dan ons aan het schiften te stellen van onze partijgangers in voor- en in achterhoede en de ongeduldigsten der schaar mede te tronen naar eene poging, die op niets anders uitloopen kan dan op verspilling van tijd en kracht, op verzwakking van het liberalism en op versterking der tegenpartij. De heer Prayon eindigt zijn artikel met te vragen wat wij op liberaal Vlaamschgezind gebied gewonnen hebben gedurende de laatste jaren; hij antwoordt: Niets; op de vraag, wat wij verloren hebben, luidt zijn antwoord: Veel. | |
[pagina 198]
| |
Wij willen nu in geen overdreven optimism vervallen, maar moeten toch verklaren, dat beide antwoorden den toestand niet naar waarheid schetsen. Ja, het Willemsfonds heeft verloren in ledental, de vereeniging der liberale Vlaamsche Bonden in stevige eendracht, maar beide verliezen werden ons berokkend door de Brusselsche radicalen, aanhangers der samenspanning; niet ons, maar hun is de geleden schade te wijten. Te Brussel en te Schaarbeek, de hoofdzetels van Prayon's aanhangers, is het ledental van het Willemsfonds van 1883 tot 1888 gedaald van 1057 lot 394, In andere steden, Antwerpen, Lier, Oudenaarde, Nieuwpoort is het gestegen. De liberale Vlaamschgezindheid heeft daarbij het lot gedeeld van geheel het liberalism. Er zijn in alle partijen menschen, die het aangenamer en voordeeliger achten het aanzicht naar de opgaande dan wel naar de ondergaande zon te wenden; dit feit en de afbreuk, door de liberalen van Flandria aan de Vlaamschgezinde liberalen gedaan, leggen voldoende onze verzwakking uit. Maar dat die verliezen zoo groot, dat de aanwinsten nietig zouden zijn, is bepaald onjuist. In Antwerpen bezit de Liberale Vlaamsche Bond op dit oogenblik eene macht, die hij nooit te voren heeft gekend. Gansche scharen jonge mannen hebben er zich bij aangesloten, In de laatste dagen werd daar tot de liberale Vlaamsche maatschappijen een oproep gericht om zich met den Bond te verstaan tot gemeenschappelijke werking ten gunste onzer taalrechten. Onmiddellijk meldden zich honderd maatschappijen aan, waarvan, op dit oogenblik, ruim de helft regelmatig vertegenwoordigd zijn in het bestuur van het verbond. Niet alleen meer de candidaten aangeduid door den Liberalen Vlaamschen Bond, maar ook verscheiden gekozenen van de liberale Associatie en van den Geuzenbond in Gemeenteraad en Provincialen raad, als daar | |
[pagina 199]
| |
zijn de heeren Kockx, Groesser, Cauwenbergh, zijn overtuigde Vlaamschgezinden. In Gent heeft eene soortgelijke aaneensluiting van liberale Vlaamsche maatschappijen plaats gehad en heeft daar op ernstige wijze de macht van het Vlaamschgezind liberalism versterkt. De onvergetelijke betoogingen ter eere van Vuylsteke en de Vigne zijn niet enkel eene waardige hulde geweest aan die kloeke strijders, het zijn ook schitterende blijken van levenskracht door onze partij gegeven. In Brugge is voorzeker de liberale Vlaamschgezindheid niet achteruitgegaan en nimmer werd er daar met zoo frisschen moed en degelijke kracht onder ons vaandel gestreden. De liberale Breydelfeesten kunnen het getuigen. De gezamenlijke liberale Vlaamschgezinden hebben de wet van 1883 tot stand gebracht, en, hebben bij die gelegenheid Antwerpen en Brussel zich wat radikaler getoond dan Gent, de eendracht is niet verbroken geworden, het mes is niet op de keel gezet, de overtuiging is, zooals het overal gaat en gaan moet, uit redeneering en warme aansporing geboren. En die wet is en blijft dan toch nog altijd de prachtigste overwinning door de Vlaamschgezinden behaald. De steun der katholieken heeft ons niet ontbroken om haar te doen doorgaan, maar zij werd door liberalen opgevat en doorgedreven. Zij behoorde de wet-de Vigne te heeten, zooals de wet op het Vlaamsch voor de gerechtshoven de wet-Coremans heet; de eerste der twee is oneindig gewichtiger dan de laatste. Is dit een toestand om ons te ontmoedigen en werk waarover wij hoeven te blozen; moeten wij op dit oogenblik wanhopig de oude baan verlaten om ons te begeven op eene, die ons naar het onbekende en waarschijnlijk naar den afgrond voeren zou? Wij gelooven het niet. Evenmin als | |
[pagina 200]
| |
wij er aan denken aanspraak te maken op rust met in ijdel zelfbehagen te wijzen op den volbrachten plicht, vinden wij aanleiding om in arren moede over onze machteloosheid de armen te kruisen. Wij willen met stijgenden moed en groeiende kracht vooruit onder de banier van Klauwaart en Geus, met de zich noemende radikalen, hopen wij; zonder hen, indien zij zich meer aangetrokken gevoelen door hunne nieuwe clericale, dan door hunne oude en natuurlijke liberale bondgenooten. Max. Rooses. |
|