Nederlandsch Museum. Derde Reeks. Jaargang 3
(1889)– [tijdschrift] Nederlandsch Museum– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Het electrisch licht voor huiselijk gebruik.Op dit oogenblik, dat men overal de verlichting bij middel der electriciteit langzaam, doch voortdurend veld ziet winnen voor schouwburgen, ijzerenwegstations, openbare gebouwen, groole magazijnen, hotels of koffiehuizen, enz., mag men zich afvragen hoe verre wij er nog van af zijn van ook in den huiselijken kring dit heerlijk licht te zien binnendringen; en of er middel zou bestaan, in afwachting dat de electrische vloeistof, evenals lichtgas en water, onder de inwoners der steden verdeeld worde, om bij middel eener installatie in het klein, die slechts weinige onkosten tot onderhoud vergt, de electrische gloeilamp te kunnen gebruiken. Dadelijk na het uitvinden der gloeilampen en der verdeelbaarheid van het electrisch licht, zelfs vooraleer men de mogelijkheid kon inzien om op groote werkhuizen den electrischen stroom in groote schaal voort te brengen, hebben de electrotechnici het middel bestudeerd om in elke woonst eene kleine inrichting lot stand te brengen, ten einde de verschillende plaatsen van het huis electrisch te kunnen verlichten en aldus alle gevaar van brand te voorkomen, alle verderving der lucht door de producten der verbranding te beletten. | |
[pagina 88]
| |
En nochtans, met spijt moet men vaststellen dat de vooruitgang, die in dit oogpunt is verwezenlijkt, uiterst gering is. Wij zullen eens van nabij zien hoe het komt dat de ontwikkeling van die beperkte toepassing der electrische wetten zoo verre achteruit is tegenover de groote inrichtingen van dien aard. Vooreerst, wat aangaat de groote werkhuizen waar men, bij middel der stoomkracht en van dynamo-electrische toestellen, den electrischen stroom voortbrengt, om dien dan naderhand in boog- of in gloeilampen over te zenden, hier blijft bijna niets meer te verbeteren: het materiëel is nagenoeg volmaakt; en de prijs tot welken men, in die voorwaarden, de electriciteit kan leveren, is veel geringer, voor eene zelfde lichtgevende kracht, dan die van het lichtgas. In de meest ongunstige voorwaarden, is electrisch booglicht zes maal goedkooper dan gaslicht. Het gloeilicht kost iets duurder. Volgens de berekeningen en de proefnemingen van den heer Dumont, ingenieur der Belgische telegrafen, kost een carcel-gazGa naar voetnoot(1) per uur nagenoeg drie centiemen; een carcel-electrique kost in gunstige omstandigheden slechts een halve centiem en in de meest ongunstige voorwaarden twee tot twee en half centiemen. Voor de electrische verlichting in het groot is dus maar weinig meer te volmaken. Doch zoo is het niet voor verlichtingen op kleine schaal: kleine installaties voor huiselijke verlichting kunnen ingericht worden op drie verschillende wijzen: 1o met een dynamo-electrisch toestel en een stoomtuig; 2o met eene dynamo- | |
[pagina 89]
| |
machine en eenen gasmotor of wel een motor met petrool, warme lucht enz; 3o heel eenvoudig met eene electrische batterij, die men dan nog rechtstreeks kan gebruiken ofwel, ten einde een regelmatig debiet te verkrijgen, die men kan aanwenden om gedurende den dag eene batterij accumulatoren te laden, welke dan, des avonds, voor het verlichten gebruikt worden. En vooreerst, wat betreft het gebruik van eene dynamo met stoomtuig, eenieder zal licht begrijpen dat die inrichting voor eene kleine huiselijke verlichting in het geheel niet practisch is: de algemeene onkosten zijn bijna dezelfde als voor eene groote installatie; of, ten minste, zij verminderen niet in evenredigheid der geringe energie die gevergd wordt. Ketel en stoomtuig zijn kostelijk, nemen veel plaats in, en moeten door eenen bijzonderen en schranderen werkman onderhouden en nagezien worden. Eene dergelijke installatie is eene ijdele praal, welke zich enkel eigenaars mogen veroorloven van groote hotels of ruime kasteelen, die geene kosten moeten ontzien en er een bijzonder personeel mede kunnen gelasten. Het gebruik van eenen gasmotor is veel gemakkelijker, want de bezwaren, die men tegenkomt met een stoomtuig, bestaan hier niet, of slechts in geringe mate: hier hoeft geen ketel en het opzicht van het toestel is zeer eenvoudig. Maar daarentegen zijn de kosten van gasverbruik tamelijk groot en die werktuigen kunnen daarenboven maar aangewend worden in de steden, waar er eene gasleiding bestaat. Door menige werktuigkundigen zijn opzoekingen en proefnemingen gedaan, ten einde een eenvoudig toestel te vervaardigen, dat de hoedanigheden en niet de bezwaren der gasmotoren zou aanbieden en die ze met goed gevolg zou kunnen vervangen: tot nu toe is men er niet toe gekomen. | |
[pagina 90]
| |
En nochtans schijnt het dat een Fransch werktuigmaker er in geslaagd is het oplossen der moeilijkheid eenen gewichtigen stap te doen ondergaan, door het uitvinden van een heel eigenaardig stoomtuig, waarbij de ketel slechts de grootte heeft van een gewonen kachel; en, voor een groot aantal paardenkracht, maar iets meer dan een honderdtal kilogrammen weegt. Die ketel is zeer zonderling samengesteld: het water gaat er dadelijk tot damp in over en nooit is er een overschot van vocht voorhanden. Men verbeelde zich eene platte buis, die schroefvormig is omgedraaid en boven het vuur is geplaatst. Het water komt er in bij een der uiteinden, terwijl de stoom langs het andere uiteinde ontwijkt: gevaar van ontploffing bestaat dus in den regel niet. De stoom werkt op eenen bijzonderen motor; en, om den gang van het werktuig te regelen, heeft men slechts op de voedingspomp te werken: sluit men het water af, dan houdt de werking van het toestel dadelijk op. Stellig is het dat, wanneer men een eenvoudig mecanisch toestel zal gevonden hebben dat geene bezwaren oplevert, dat gemakkelijk te behandelen is en goedkoop kan in werking gebracht worden, men zich nog al licht de onkosten voor den aankoop van eene dynamoelectrische machine zal getroosten en dat de kleine installaties voor electrische verlichting dan veel kans zullen hebben overal ingevoerd te worden. Een woord nu over de electrische batterijen. Geene andere dan zeer sterke batterijen kunnen tot de electrische verlichting gebruikt worden. De klassieke keten van Bunsen voldoet aan deze voorwaarde, en zou standvastig genoeg zijn om voor een klein aantal uren licht te geven; maar ze is veel te lastig om te behandelen: men zou ze wel alle dagen heel en al moeten zuiveren, de producten vernieuwen en ze dan weder ineenzetten en in werking brengen; daar valt dus niet op te denken. | |
[pagina 91]
| |
Veel meer practisch is de batterij met chroomzuurzout, door Poggendorf uitgevonden, en in deze laatste tijden door de electriekers veel verbeterd. De gemakkelijkste vorm is die met een enkel vocht, namelijk eene oplossing van solferzuur en dubbel chroomzuurpotassium of sodium; maar de type met twee vochten, namelijk eene oplossing van chroomzuurzout in het buitenste vat en verdund solferzuur in het poreus vat, is verkieslijk voor den duur en de bestendigheid der batterij. In elk geval echter is het onontbeerlijk dat de batterij à dèversement weze, opdat de vochten zich gedurig zouden ververschen en er eene bestendige beweging en toevoer van lucht in de oplossing van chroomzuurzout plaats grijpe; anders ware het niet mogelijk eenen electrischen stroom te verkrijgen, die bestendig genoeg zou zijn om gedurende een zestal uren onafgebroken te verlichten. Het toestel wordt dan ingericht op zulke wijze dat het versche mengsel uit een reservoir in het eerste element langzaam vloeit en zich vervolgens naar al de andere overzet. Het uit het laatste element vloeiende vocht wordt in een ander vat opgevangen en kan soms nog eens of ook wel tweemaal gebruikt worden. Wanneer de batterij niet moet werken, hoeft men slechts de kraan van den eerste reservoir te sluiten en de strook zink van elk element uit het vocht te heffen. In het comptoir d'escompte te Parijs heeft men nog al geruimen tijd gebruik gemaakt van eene chroomzoutbatterij van 60 groepen, elk van 48 elementen, die 50 booglampen en 100 gloeilampen in werking brachten. Doch, de grootste hinderpaal tot het aanwenden van eene electrische keten tot de verlichting bestaat in de overgroote kosten. Volgens opzoekingen en berekeningen, die nu onlangs zijn gedaan door eenen electrieker van Parijs, den heer Reynier, kost een Carcel-uur, met eene bichromaat- | |
[pagina 92]
| |
batterij, minstens 18 centimen, dus zes maal meer dan gaslicht en zes en dertig maal meer dan het licht door eene dynamo-machine voortgebracht. Het gebrek aan bestendigheid der sterke batterijen kan vermeden worden als men ze doet werken op eene batterij accumulatoren: het licht, door deze laatste toestellen gegeven, is veel standvastiger dan wanneer men de gloeilampen rechtstreeks met de primaire keten verbindt. Maar dit is enkel de moeilijkheid verplaatsen: de aankoop der accumulatoren is kostelijk en de verlichting zelve wordt duurder, vermits men slechts een gedeelte der energie van de primaire keten kan benuttigen. Men ziet dus dat er voor het oogenblik niet op te denken valt eene electrische batterij tot de verlichting voor huiselijk gebruik aan te wenden. Buiten eene algemeene verdeeling der electriciteit, zal het verlichten onzer woonsten bij middel van gloeilampen alleen mogelijk zijn wanneer men eene keten zal uitgevonden hebben, die sterk, bestendig, gemakkelijk te behandelen is, geene kostelijke producten tot haar onderhoud vergt en deze niet verbruikt wanneer de stoom niet gesloten is. Geene van de tot nu bestaande elementen voldoet op eens aan al die vereischten. De verwezenlijking van dit desideratum zou zich zelfs nog al lang kunnen doen wachten, ten ware de thermo-electrische zuilen, waarin de warmte rechtstreeks in electriciteit wordt omgezet, op eens eene merkelijke verbetering ondergingen: voor alsnu kunnen die hoogst interessante toestellen slechts gebruikt worden voor zeer kleine toepassingen, waar zij, uit reden hunner eenvoudigheid en bestendigheid, alsook om de weinige onkosten die zij voor hunne werking vergen, menigvuldige diensten bewijzen. Edw. Verschaffelt. |
|