| |
| |
| |
| |
Hoofdstuk III
Onderzoek van de rijmen
Behalve voor de bizondere, in de Taal van de oorspronkelijke tekst, die van de Hss. of de Filologische Commentaar reeds besproken gevallen, volgt thans een synopsis van de rijmen in hs. Ups, die vermoedelijk niet zoveel verschillen van de originele. Al de resultaten van dit onderzoek lijken misschien niet even belangrijk: m.i. zijn ze echter de moeite waard als ze alleen maar een vroegere hypothese kracht bijzetten of een elders getrokken conclusie bevestigen.
| |
Algemeen
De verzen rijmen paarsgewijze; zelden hebben we een vierrijm:
793 sien: ghescien: ontsien: mettien.
Woordherhalingen (‘rührende’ rijmen), zelfs met verschillende betekenis, komen slechts éénmaal voor:
1633 teerst: eerst.
Toch is het rijmrepertorium tamelijk beperkt en vinden we geregeld dezelfde paren terug:
soe: toe; al: sal; wet: bet; voert: woert; hoert: woert; dicke: sticke; heuet: leuet; hevet: ghevet; gaet: staet; enz... Dit pleit niet voor de vindingrijkheid van de dichter, die zich eerder naar een eens en voor goed vastgesteld rijmschema schijnt te richten.
De rijmen zijn mannelijk en vrouwelijk (staand en slepend) in ongeveer dezelfde verhouding.
| |
Dialectische kenmerken
Dit wordt in het kort een herhaling van wat reeds in het hoofdstuk over de taal van het oorspronkelijke werk gezegd werd.
| |
| |
De dichter gebruikte ontrondingen: dinne: inne (1787, 1803); dicke: sticke (1284, 1367, 1390, 1398, 1813, 1871). Hierdoor kwamen verschillende niet-ontrondende copiisten in moeilijkheden.
De tekst is ontstaan in een -cht-gebied, wat we reeds wisten, maar door de rijmen bewezen wordt: cracht: macht (1289), enz...
De 1 en 3 sing. van sullen was sal: ic sal: al, ghetal (33, 457, 681, 807, 973, 1167, 1205, 1670); hi sal: al (241, 1161).
Als dubbelvormen hebben we: nu eens bat (: omdat, 1171), dan weer bet (: met, 797; wet, 1219); wel, wale en wele, naargelang van de eisen van het rijm: wel (: el, 373, 425, 1307, 1704, 1807; fel, 829); wele (: vele, 1039); wale (: stale, 659; scale, 1105; tale, 1577).
Afwisselend worden de oudere en de jongere vormen mee en meer(e) gebruikt, de eerste in Ups vaak gemoderniseerd ten koste van het rijm.
Het suffiks -lîke komt slechts tweemaal als -lēke voor; in de 22 andere gevallen rijmt het op aertrike.
| |
Accent
De eigennamen schijnen in het rijm een bij-accent te krijgen:
1423 | beda: d'na |
575 | tholomeus: dus |
enz...
Verder:
999 | cirkel: wel |
1001 | tekijn: sijn |
1005 | tekine: sine |
1409 | weke: waerlike |
1427 | endeleke: weke |
1833 | lentijn: sijn |
Hieruit mogen we echter niet besluiten dat in het Mnl. de klemtoon op de rijmende lettergreep viel, maar eerder dat het metrum zelfs ten koste van het bestaande accent doorgevoerd werd.
| |
ô en ō
Meestal zijn de rijmen zuiver:
| |
| |
ō: ō | |
voert: woert | 25, 301, 959, 1399. |
ghenomen: comen | 341 |
voren: verloren | 1025 (N.B. voren heeft blijkbaar steeds ō.) |
voert: moert | 1185 |
gheboren: voren | 1329 |
scole: dole | 1365 |
gode: ghebode | 1405 |
voert: poert | 1607 |
wonen: connen | 1647 |
bouen: ouen | 1747 |
holen: scolen | 1761 |
besloten: roten | 1849 |
noert: woert | 1883 |
ô: ô | |
groot: root | 677 |
groet: doot | 711, 1363 |
roec: oec | 857 |
Aan de andere kant rijmt ôr- soms op ōr-, iets dat vaker voorkomt en vermoedelijk te wijten is aan kleurwijziging o.i.v. r:
horen: verloren | 27 |
voren: horen | 753, 757, 1715 |
voert: hoert | 1145 |
voert: ghehoert | 237, 1191, 1179 |
woert: behoert | 1147 |
woert: hoert | 1327 |
woert: ghehoert | 1693 |
horen: gheboren | 1297, 1351 |
Het rijmpaar coemt: noemt, dat tweemaal gevonden wordt (733 en 1879), en waar we normaal ô (oe): ō hebben, kán echter zuiver zijn. De Ndl. oe gaat weliswaar terug op Germ. ô, maar kon in Vlaanderen en Holland een ō-waarde hebben: zie V.L. II, 77c2 en 85b. Bovendien zal hier wel oorspronkelijk ŏ bedoeld zijn, en stond er: comt: nomt.
Er blijft dan 1 geval van rijm ô: ō over: clouen (subst.): ghelouen 1749.
| |
| |
Hierbij valt op te merken dat clouen als ww. ô heeft; stond er dan in de oorspronkelijke tekst een infinitief, iets als: El soudet die erde diepe clouen? De eensluidende handschriften sluiten deze hypothese echter zo goed als uit.
De dichter is dus wel zéér zuinig omgesprongen met ô: ō-rijmen.
| |
ê en ē
Zoals te verwachten van een dichter die, naar we zagen, nauwgezet schijnt te werken, zijn ook hier de rijmen zorgvuldig gesorteerd: ē rijmt op ē en ê op ê:
ē: ē | |
mede: sede | 15 |
leeft: heeft | 19 |
planeten: weten | 283, 415, 541 |
stede: mede | 329, 357, 443, 449, 965, 977, 1275, 1825 |
sede: screde | 539 |
cometen: weten | 609 |
neder: weder (adv.) | 673, 855, 1733, 1785 |
breket: steket | 741, 825 |
gheeft: heeft | 745, 983, 1115, 1177, 1359, 1377, 1449, 1499, 1517, 1583, 1595 |
desen: wesen | 811, 1245, 1373 |
weder (subst.): neder | 815, 949 |
reghen: gheleghen | 833 |
stede: dede | 875, 1523 |
cleuet: gheuet | 931 |
vele: wele | 1039 |
ghenesen: wesen | 1251 |
deghen: versleghen | 1347 |
sneuen: tleuen | 1387 |
seghet: leghet | 1661 |
beeft: heeft | 1781 |
verteren: verweren | 1819 |
leden: steden | 205 |
bescreuen: gheuen | 243 |
| |
| |
Het suffix -hede heeft kennelijk ē, blijkens de rijmen:
hoechede: mede | 417, 461, 231 |
wachede: stede | 933, 1599, 199, 215 |
gestadicheden: seden | 1099 |
outheden: leden | 193 |
Met heten is er iets aan de hand, wat we sinds lang weten: cf. Franck is Ts. 14 (1895) en VL II, 59 Aant. Daar het vaak rijmt op weten, vermoedt men dat de ê misschien wel tot ē kon verschuiven; Franck heeft zelfs een hypothetisch * hitan, * gahitan gereconstrueerd:
planeten: heten 21, 311
ê: ê | |
twee: mee(r) | 295, 915, 1459, 1745, 175 |
meer: eer | 345, 1337 |
lere (subst.): mere | 467 |
ic mene: neghene | 517 |
gheheel: deel | 547, 557, 1481 |
ghene: clene | 571, 579, 595 |
ghemene: clene | 615 |
heet (= warm): bereet | 647, 943, 1175, 1195, 1257, 1719 |
steen: een | 655, 1671, 1755 |
tween: een | 661 |
breet: weet | 691 |
keren: leren | 731, 1383 |
scede: lede (subst.) | 769 |
ontwee: wee | 781 |
bereet: weet | 799 |
mee(r): snee | 863, 871 |
zee: mee(r) | 957 |
heet (= warm): leet | 1069, 1187 |
gheet (= geit): weet | 1131 |
beesten: meesten | 1179 |
heet (= warm): weet | 1203, 1211, 1225 |
leren: heren | 1249 |
verseerde: meerde | 1279 |
ontleert: keert | 1305 |
bekeerde: leerde | 1579 |
| |
| |
keert: ghemeert | 1395 |
teerst: eerst | 1633 |
meest: gheest | 1695 |
zweet: ghereet | 1757 |
Ogenschijnlijk twee problemen:
- | tempēēste: mêeste (629, 1800), maar in Franse woorden (zoals tempeest, kasteel, beest, e.a.) is de ē in de dialecten verschoven naar ê, zodat het rijm ten slotte tóch zuiver is; |
- | loudegheer: meer (963): aangezien we de etymologie van het eerste woord niet kenne, kan de e kwalitatief niet bepaald worden. Afgaande echter op de zorg van de dichter, wat de ê- en ē-rijmen betreft, mogen we wel veronderstellen dat loudegheer een ê had. |
| |
â en ā
Deze zijn blijkbaar in 's dichters streektaal samengevallen. Ik meen dat het overtollig is lange reeksen rijmen te doen volgen; enkele vbb. van â: ā volstaan:
altemale: wale | 289 |
iaer: waer | 353, 1341, 167 |
graet: verstaet | 411 |
affricaen: verstaen | 423, 1689 |
enz... | |
| |
e: en
Dergelijke rijmen, die bij uitstek in het Vlaamse gebied voorkomen, zijn in Ups. niet al te talrijk. Het kan niet uitgemaakt worden wie daarvoor verantwoordelijk is: de schrijver of de copiist, want niets in het rijm is gewilliger voor paragoge of apocope vatbaar dan n.
We treffen de volgende e: en-rijmen aan:
tiden: side | 1635 |
manieren: sciere | 903, 1727 |
wile: milen | 701 |
onderlinghe: dinghen | 713 |
nature: vren | 1019 |
dinghen: aertbeuinghe | 1445 |
| |
| |
| |
ei
In enkele gevallen vinden we ei, variant van ê, rijmende op ei < -ěg-:
1) | seyt: waerheit | 623 |
| gheseyt: waerheyt | 803 |
| leyt: waerheyt | 887 |
| waerheyt: seyt | 1873 |
2) | breyt: gheseyt | 1721 |
| leyt: ghereyt | 1741 |
3) | weet: gheseyt | 891 |
Wat de eerste categorie betreft, over de waarde van de suffixklinker kan hier niets gezegd worden.
In de tweede reeks hebben we de - voor Vlaanderen - eigenaardige vormen: breyt en ghereyt. Op het eerste gezicht zouden we gemakkelijkheidshalve kunnen aanvoeren dat deze ten behoeve van het rijm overgenomen werden uit misselike tongen. Toch is dit wellicht te eenvoudig: dergelijke ‘bevreemdende’ vindplaatsen treft men méér aan in Wvl., Gent, en talrijke rijmparen komen voor bij Maerlant: cf. VL II, 59 Aant. Een grondig onderzoek van dit probleem op basis van een vergelijking van verschillende Mnl. teksten (verschillende bronnen) verscheen inmiddels van de hand van A. Van Loey: Over Westmnl. Ê/EI, in: VMVA 1967, 31-85.
Ten derde hebben we weet: gheseyt, waar we maar moeten raden wat bedoeld wordt: weet: gheseet, of weyt: gheseyt. Dit werd uitvoerig besproken in de Filologische Commentaar, p. 624.
| |
ĭ- î - ie - îe
î rijmt steeds op î:
si (conj.): di | 317 |
wile (n): milen | 477 |
viue: wiue | 513 |
mile: ghile | 515 |
bi: wi | 1235 |
enz... | |
| |
| |
behalve soms in de auslaut (520 mie: astronomie, dus î: ie, waarover meer in de Filol. Commentaar, pp. 642-3 en 666-8).
ie: ie | |
hier: vier (= vuur) | 599, 643, 693, 711, 721, 749, 849 |
drien: gescien | 613 |
scieten: lieten | 631 |
dien: vlien | 651 |
ghesien: ghescien | 679, 707 |
enz... | |
De Franse woorden en eigennamen krijgen een î-waarde (cf. V.H. p. 53):
denijs: wijs | 1565 |
latijn: sijn (esse) | 1829 |
Enkele speciale gevallen zijn:
waar we een normaal ie: ie-rijm hebben (voor phisicien: zie V.H. p. 118). Maar wat dan met
sijn (esse): phisicijn | 1247 |
waar een phisicijn met î moet verondersteld worden?
In rijmen als
tekijn: sijn (esse) | 1001 |
tekine: sine (adj.) | 1005 |
lentijn: sijn (sunt) | 1833 |
moet ook aan het suffix een î-waarde toegekend worden.
In
sagittarijs: is | 1123 |
quansijs: is | 1317 |
moet in beide vreemde woorden ij = ĭ gelezen worden; de ij zal wel een spellingsgril zijn: er kon heel goed in de autograaf staan: sagittaris en quansis.
Wat
betreft, zie Filol. Comment., pp. 666-8.
| |
| |
| |
Besluit
Samenvattend mag gezegd worden dat de Natuurkunde- dichter zorgvuldig zijn rijmen uitzocht, de techniek van het dichten meester was, en niet voor het oog, maar voor het oor rijmde. We mogen hem in dit opzicht op één lijn stellen met Jacob van Maerlant, die we evenmin als onze dichter esthetisch willen beoordelen en die algemeen bekend staat als een nauwgezet vakman.
|
|