De natuurkunde van het geheelal
(1968)–Anoniem Natuurkunde van het geheelal, De– Auteursrechtelijk beschermdEen 13de-eeuws middelnederlands leerdicht
2. BelangOnder ‘belang’ wordt tweeërlei verstaan: de intrinsieke waarde van de tekst en zijn betekenis op cultuurhistorisch gebied. Over de tekst ‘in se’ is het moeilijk een degelijke studie te maken als men niet van het vak is. Wordt een werk als dit uitgegeven door een wetenschaps-historicus, dan gaat die, en dat is normaal, alles concentreren op zijn specialiteit. De filologie legt er het loodje bij neer: zelfs indien bepaalde richtlijnen gevolgd worden om de taalkundige waarde van de uitgave zoveel mogelijk te vrijwaren, dan nog blijft de filoloog sceptisch tegenover het materiaal dat hem voorgelegd wordt; dat is niet alleen zijn recht, maar zelfs zijn plicht. Gaat anderzijds een filoloog hier aan het werk, dan kan hij, waar het op wetenschap aankomt, hoogstens een paar gemeenplaatsen aanhalen. Dus - en dit adagio hoort men sinds jaren in allerlei toonaarden - ‘collaboratie is de enige juiste methode’. Iedereen is het roerend hiermee eens. Maar samenwerking is helaas meestal een utopie. Voorlopig zullen we ons maar moeten tevreden stellen met éérst de filologen hun werk te laten doen, t.w. een betrouwbare | |
[pagina 49]
| |
tekst in het bereik van het belangstellend publiek te brengen, en dán kan de wetenschapsman aan het werk. Liefst niet omgekeerd. Dit alles is natuurlijk, zoals de lezer vermoedt, een uitvoerige verontschuldiging voor het ontbreken van een speciale studie over de wetenschappelijke waarde van de Natuurkunde-inhoud. Ik ben daartoe onbevoegd. Hier en daar wordt wel een bepaald punt besproken, vooral in de ‘Aantekeningen bij de Inhoud’, terloops in de ‘Filologische en Kritische Commentaar’, bij het onderzoek naar de ‘Bronnen’, e.a. Het probleem is des te neteliger, daar we slechts zéér ongeveer het ontstaan van het werk kunnen situëren, en dus moeilijk kunnen uitmaken in hoever de schrijver op de wetenschap van zijn tijd en zijn land vooruit was. Ook is er in de Nederlanden zelf weinig materiaal ter vergelijking.
Er zijn heel wat positieve argumenten die pleiten voor het belang van deze tekst, en de uitgave ervan:
A. Het onderzoek van de geschiedenis der wetenschap staat bij ons nog ongeveer in de kinderschoenen. Af en toe heeft zich wel eens een medicus beziggehouden met het bestuderen en uitgeven van een van onze geneeskundige handschriften; P. Van der Wielen interesseerde zich vooral voor de farmaceutiek, A.J.J. Van de Velde behandelde de natuurwetenschappen en de geneeskunde, alsook F. Sano en G. Schamelhout, en onlangs verscheen van de hand van W. Daems de uitgave van het ‘Boec van Medicinen in Dietsche’ (diss. Leiden), vooral farmaceutisch en botanisch belicht. Maar van een werkelijk systematische studie over de stand der wetenschappen in de Middeleeuwen is weinig sprake. Aan onze universiteiten wordt, - in twintig lesuren en als keuzevak! - de hele geschiedenis van de wetenschap gedoceerd. In Duitsland daarentegen heeft deze specialiteit sinds tientallen jaren zulk een enorm succes, dat het onmogelijk is alle namen te citeren die bekendheid verwierven. De meeste kan men vinden in de Bibliografie, maar ik wijs vooral op Mayerhöfers Lexikon der Geschichte der Naturwissenschaften, met verschillende medewerkers, waarvan tot nu toe 5 afleveringen verschenen (tot en met ‘Daniel von Morley’). De Duitsers zelf hebben trouwens het gebrek aan voldoende belangstelling bij ons | |
[pagina 50]
| |
gemerkt, en enkelen zijn gaan grasduinen in de Middelnederlandse wetenschappelijke literatuur, of betrokken ze bij hun onderzoek: E. Zinner, W. Schuster, K. Sudhoff, en anderen. Er is gelukkig reden om aan te nemen dat de toestand langzaam aan het veranderen is, en dat stilaan de geschiedenis van de wetenschap meer en meer adepten zal vinden bij ons. We moeten hier vooral wijzen op het verdienstelijke werk van G. Sarton, met de door hem uitgegeven tijdschriften Isis en Osiris. Sinds 1959 verschijnt in Antwerpen driemaandelijks een zeer interessant tijdschrift: Scientiarum historia, met in ieder nummer een bibliografie van de geschiedenis der geneeskunde, wiskunde en natuurwetenschappen. De Natuurkunde van het Heelal blijkt in dit verband van het allergrootste belang te zijn, omdat het het enige gespecialiseerde werk is dat tamelijk volledig het wereldbeeld van onze doorsnee Middeleeuwer beschrijft.
B. Wat de wetenschaps-mens in zijn onderzoek met minachting als ‘bijgeloof’ terzijde zal schuiven, heeft niettemin een eigen waarde (Zie ook in de ‘Aantekeningen bij de Inhoud’). Wat Fr. Boll schreef i.v.m. de Griekse astrologie blijft ook hier van toepassing: ‘Das allein schon müsste uns zwingen, uns mit ihrer Geschichte und ihrem System zu befassen; denn es ist klar, dass eine Weltauffassung von solchem Einfluss und solcher Dauer nicht ignoriert werden kann, ohne dass uns für unzählige Gedankengänge, für eine Fülle von literarischen- und monumentalen Ueberlieferungen der Schlüssel fehlen müsste. So wird das Studium dieses Weltbildes, das Religion und Wissenschaft als ihr missgestaltet [sic] Zwitterkind zwischen sich gehegt haben, zur unabweisbaren Notwendigkeit’ (Vom Weltbild der griechischen Astrologen, in: Süddeutsche Monatshefte 7 (1910), 524). We hebben het recht niet de Middeleeuwer om zijn bijgeloof te misprijzen: hij sloot in zijn opvattingen aan bij het prestige van de overleveringen der klassieke oudheid. Door hun opmerkingsgave en zeer precieze, ingewikkelde berekeningen hadden de ouden de grootste bewondering afgedwongen, en men geloofde onvoorwaardelijk alles wat ze verkondigden, ook het wetenschappelijk minder soliede, dat trouwens vaak apocrief was. De astrologie maakt zulk een belangrijk integrerend deel uit van de levensopvatting van de Middeleeuwer, dat het onmogelijk is met dit aspect geen rekening te houden: | |
[pagina 51]
| |
‘Grosseteste accepts astronomy and astrology as the supreme science and says in his treatise on the liberal arts that natural philosophy needs its aid more than that of the others. There is scarcely any operation whether of nature or of men, such as the planting of vegetables, or transmutation of minerals or cure of diseases, which can dispense with astronomical assistance. For inferior nature does not act except as celestial virtue moves and directs it’ (Thorndike, History II, 445). Niet alleen Robert Grosseteste, maar al de anderen (op een enkele uitzondering na), al de ‘groten’, de toonaangevenden, de onbetwistbare autoriteiten hielden er dezelfde mening op na. ‘After such an exhibition as this of what a commonplace and matter-of-course affair astrological theory was in the 13th century, how impossible it is to have the least sympathy with those specialists in medieval learning who would have the work of Daniel of Morley shunned like the pest because of its astrological doctrine, or account for Bacon's imprisonment in 1278 by his astrological doctrine, or deny that Albertus Magnus could have written the Speculum Astronomiae with its astrological doctrine’ (Thorndike, o.c. II, 419). Deze mening van één van de beste kenners der Middeleeuwse wetenschappelijke teksten, is ook van toepassing op de misprijzende beschouwingen die over de Natuurkunde in omloop werden gebracht. Velen hadden in hun oordeel, om zeer bekrompen redenen, slechts kennelijk één doel voor ogen: het hele werk definitief als kolder de doek om te doen. Om dit doel te bereiken, gewagen ze met geen woord van de wetenschappelijke waarde, en halen onveranderlijk als enig citaat de verzen 709 en volgende (over de luchtgeesten) uit de doos. Ik denk o.m. aan J. De Vries (Proeve I, 12); J. Stecher (Histoire, p. 124); J. Van Mierlo (Beknopte geschiedenis, p. 114), die echter een totaal tegenovergestelde mening te kennen geeft in zijn Letterkunde van de Middeleeuwen (I, p. 331); J. Van Vloten (Schets, p. 9; Beknopte Geschiedenis, p. 134); P.G. Witsen Geysbeek (Biographisch, anthologisch en critisch Wdb., p. 374), e.a. Bovendien is zelfs dit bijgelovige van belang voor de wetenschap. Het kan niet bondiger en krachtiger gezegd worden dan in dit citaat: ‘An der Wiege der modernen Astronomie steht die Astrologie, an der der Chemie die Alchimie’ (A. Hauber, Planetenkinderbilder und Sternbilder, p. 238). | |
[pagina 52]
| |
C. De Natuurkunde is, na de grote klassieke encyclopedieën uit de 13e eeuw met een overvloed aan wetenschap, maar bondig en droog van stijl, de allereerste overgangsvorm naar een eeuwenlange traditie, die zelfs in de twintigste eeuw nog voortleeft: de ‘Volksalmanak’. Hierin komt van meet af aan een kalender voor, liefst een eeuwigdurende, met allerlei inlichtingen over de heiligenfeesten, de veranderlijke feestdagen, de stand van zon en maan het hele jaar door, hun eventuele eclipsen, allerlei astrologische raadgevingen en horoscopen, de invloed van de planeten, meteorologische voorspellingen en verklaringen, gezondheidsregels, enz... Het is overbodig uit te weiden over het succes van deze volksliteratuur. Toen Napoleon aan Jean-Marie Nisard vroeg wat het volk las, beantwoordde deze de vraag met zijn bekende werk ‘Les Livres populaires’, waarin hij beweert dat de almanak, na de Bijbel, het oudste en meest gelezen boek is. We vinden er de weergave in van een typische mentaliteit, een geestesstroming, een beschaving, een levensopvatting die ons des te meer interesseren moet, daar ze die van onze voorouders is, en haar stempel op het volk heeft gedrukt, zodat we zelfs nu nog sporen ervan terugvinden in folklore, volksgeloof en -traditie. In het Nederlandse taalgebied hebben wij door de eeuwen heen een zeer rijke oogst opgedaan aan almanakken, die vooral onmiddellijk na de uitvinding van de boekdrukkunst voor een ruime verspreiding in aanmerking kwamenGa naar voetnoot1. Ik vermeld hier slechts de Scaepherders Kalengier, de Bredaesche Almanac van Jan van Vliet, De vermeerderde wijse Jaer-beschrijver, Dat Groote Planeten Boeck, enz... Geen enkele almanak kan het in ouderdom halen bij de Natuurkunde, al weten wij dat er vermoedelijk vroegere bestaan hebben: C.R. Hermans geeft een (18e-eeuwse?) copie uit van een almanak uit 1252 (Geschiedkundig Mengelwerk over de Provincie Noord-Brabant II, 116-121). Het is allerminst de bedoeling te beweren dat de Natuurkunde een oorspronkelijk werk is; we zullen integendeel verder zien dat | |
[pagina 53]
| |
de dichter louter gecompileerd heeft, zoals bijna alle didactische schrijvers in die tijd. Verschillende verzen vinden we, min of meer woordelijk, in andere werken terug, o.a. bij Maerlant, Boendale, en anderen. Maar terwijl daar die problemen meestal slechts toevallig ter sprake komen, of in een ander verband ingelast worden, is er in de Natuurkunde een selectie gemaakt, met uitsluiting van ieder allegorisch of episch element. En het is juist deze vrijwillige beperking van de stof, samen met de manier waarop ze behandeld werd, die van de Natuurkunde de voorloper van de zo populaire volksalmanak maakt. Zelfs indien oorspronkelijk de kalender met de computus er niet in thuishoorden, dan is dat nóg een argument: we hebben dan nl. het bewijs dat de interpolator(s) dit als een gebrek voelde(n) in wat blijkbaar als een ‘almanak’ werd beschouwd (alhoewel het woord toen nog niet gebruikt werd). Bij het ontbreken van oudere testimonia is de Natuurkunde van het Heelal het uitgangspunt van een zeer belangrijke vorm van onze volksliteratuur, en dus tevens een aspect van onze beschavingsgeschiedenis.
D. Wat eveneens de Natuurkunde-tekst zo waardevol maakt, is zijn enorme verspreiding, in de tijd en in de ruimte. We kunnen niet loochenen dat dit werk een geweldige populariteit heeft gehad, als we zien dat er thans tien handschriften van bekend zijn, om niet te spreken van de nog niet ontdekte. Voor hoeveel Middelnederlandse teksten kunnen we bogen op zulk een aantal afschriften? Tien codices in 1968: met welk getal moeten we vermenigvuldigen om tot een approximatief aantal copieën in de Middeleeuwen te komen? De uitkomst van de som zal wel indrukwekkend zijn, nu we te weten komen wat er zoal allemaal met onze handschriften door de eeuwen heen gebeurde. We mogen bovendien niet uit het oog verliezen dat de oorspronkelijke tekst Oostvlaams was, dat er geen enkele zuiver-Vlaamse copie is overgebleven, dat we anderzijds in Brabant, Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland en Limburg afschriften vinden. Welk een verspreiding, welk een succes! En niet alleen in de ruimte, ook in de tijd blijft de tekst belang inboezemen. De autograaf dateert vermoedelijk uit het einde der 13e eeuw; de jongste bekende afschriften zijn uit de tweede helft van de 15e eeuw! Dus ongeveer twee eeuwen populariteit, die er waarschijnlijk alleen maar het leven bij inboette door | |
[pagina 54]
| |
de boekdrukkunst. Deze bracht soortgelijke, maar ‘gemoderniseerde’, meer astrologische werken op de markt. Een boek dat over ons hele spraakgebied verspreid was, en twee eeuwen lang stand hield, voorzag in een behoefte en heeft onbetwistbaar een zeer grote invloed gehad.
E. En, last, but not least, moet ook nog gewezen worden op het filologische belang van de Natuurkunde. Dit kan hier zeer beknopt gebeuren; voor verdere details wordt verwezen naar de Filologische en Kritische Commentaar. Niet alleen bevat de tekst talrijke unieke varianten van reeds bekende woorden, maar ook verschillende hapaxen. Verdam heeft trouwens in het Mnl. W. ruimschoots gebruik gemaakt van het materiaal door Clarisse uitgegeven. Ook als dialect-geografisch materiaal is de waarde ervan niet te onderschatten: we hebben hier tien afschriften van eenzelfde tekst; verschillende zijn gelocaliseerd en gedateerd, en vormen dus een goede basis voor een vergelijkende synchronische en zelfs diachronische studie.
F. Wat nu ten slotte de literaire waarde betreft, het spreekt vanzelf dat dit gedicht geen meesterwerk is. Maar vooraleer hierop verder in te gaan, dient even gewezen te worden op een eeuwenoud misverstand dat nog steeds niet uit de weg geruimd is: wat heeft tot nu toe de meeste critici bezield om deze verzen naar esthetische maatstaven te beoordelen? Het komt toch in niemands hoofd op bv. economisch proza te meten naar de stijl van een romanschrijver! Hoe is het mogelijk niet opstandig te worden als vooringenomenheid, kwade trouw en eenzijdigheid iemand zó doen overdrijven: ‘[...] des traducteurs par douzaines [...]; des rimeurs de chroniques, les plus plats des hommes, [...] des faiseurs et des faiseuses de poèmes didactiques qui compilent des vers sur l'éducation des faucons, sur les armoiries, sur la chimie; des rédacteurs de moralités qui inventent pour la 100e fois le même songe, et se font enseigner par la déesse Sapience l'histoire universelle. Ces gens ne songent qu'à transcrire, à compiler, à abréger, à mettre en manuels, en mémentos rimés l'encyclopédie de leur temps’ (Taine, Hist. litt. angl. I, 227). Over de Natuurkunde werden de meest uiteenlopende oordelen geveld: sommigen vinden de stijl los en krachtig, licht en duidelijk | |
[pagina 55]
| |
(Bilderdijk, Verslag, 80, 93), anderen kennen het niet de minste waarde toe (zelfs wetenschappelijk!). Het spreekt toch vanzelf dat we hier geen literatuur hebben, net zo min als in de didactische werken van Maerlant, Boendale, en anderen. Dan heeft ten slotte de Natuurkunde op Maerlant nog dit voor: zijn onbetwistbare wetenschappelijke kwaliteit. Neen, de Natuurkunde is géén poëzie; het is in verzen geschreven omdat dat nu eenmaal traditie was; alleen over de techniek die hierbij te pas kwam kan geoordeeld worden. De schrijver heeft nooit de bedoeling gehad een kunstwerk te maken. Het heeft dus geen zin over de literaire waarde van deze tekst te spreken: hij heeft er geen, maar dit mag niet als een verwijt worden beschouwd. De technische en stilistische kwaliteiten horen op een ander plan thuis, en worden zonder esthetische appreciatie in Deel IV besproken. |
|