Naamkunde. Jaargang 34
(2002)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
‘Nicht unbedeutende Wanderungen’.
| |
[pagina 258]
| |
Dit keer heb ik de uitgangssituatie omgedraaid. Ik begin met een historisch-demografisch gegeven en stel pas daarna familienaamkundige vragen. Het demografische gegeven is de in de titel geciteerde Hollandgängerei, een in tijd en ruimte tamelijk omvangrijk en goed gedocumenteerd historisch verschijnsel. Achtergrond daarvan is de aantrekkingskracht van de Nederlandse arbeidsmarkt tussen ca. 1600 en ca. 1800.Ga naar voetnoot(3) Voor deze achtergrond beperkt de aandacht zich in het voorliggende geval op de drie noordelijke provincies als, in de terminologie van de demografen, aantrekkingsgebied, en op het aangrenzende Duitsland tussen Eems en Wezer als afstotingsgebied. De getalsmatige omvang van deze meer dan twee eeuwen durende trek van oost naar west mag geenszins worden onderschat. Het waren inderdaad ‘nicht unbedeutende Wanderungen’ zoals in de titel van mijn bijdrage geciteerdGa naar voetnoot(4), ondernomen vanuit de hele ‘ländliche Bevölkerung Nordwestdeutschlands’Ga naar voetnoot(5), zij het per kerspel of regio niet overal even intensief. Ter bepaling van de omvang geven verschillende auteurs steekproefachtig cijfermateriaal of globale schattingen. Zo werkten bijvoorbeeld in 1794 in de Niedergrafschaft Lingen gemiddeld een á twee personen per huisnummer voor korter of langer in NederlandGa naar voetnoot(6), en zelfs in 1810 nog overschreden jaarlijks ruim 20.000 trekarbeiders de Duits-Nederlandse grensGa naar voetnoot(7). Het geheel valt dus onder de noemer trekarbeid, maar zoals overal onder vergelijkbare omstandigheden in heden en verleden, waren er uiteraard ook in dit geval veel blijvers. | |
[pagina 259]
| |
De naamkundige vraag is vervolgens of van dit langdurige en ingewikkelde demografische proces in de familienamenbestanden van de drie noordelijke provincies nog sporen te vinden zijn, en zo ja, welke. Mijn bron zijn de betreffende drie delen van het ‘Nederlands repertorium van familienamen’ met gegevens van 1947.Ga naar voetnoot(8) De vraag is in principe aan het geheel van de drie bestanden gericht, niet alleen aan specifieke herkomstnamen met als protagonisten namen als Oldenburger of Van Kloppenborg. Het grote thematische kader is dus ‘namen in contact’. Om te beginnen moeten wij echter een niet onbelangrijk handicap constateren. In tegenstelling tot vergelijkbare vragen binnen zo'n kader, zoals bijvoorbeeld naar slavische elementen in het Oost-Duitse familienamenbestandGa naar voetnoot(9) of naar de assimilatie van Duitse familienamen in HongarijeGa naar voetnoot(10), is in ons geval van twee contactgebieden sprake met een hoge mate aan overeenstemming wat taal en namen betreft. Deze overeenstemming uit zich met betrekking tot familienamen op verschillende wijze. Allereerst is er een gemeenschappelijk Oudfries verleden van Ost-Friesland, Groningen en Friesland dat geresulteerd heeft in gelijksoortige familienamen op -a, -na, -ma, -inga en -enga en met de anlaut-clusters Tj-, Dj- en Sj- aan weerskanten van de staatsgrens. Verder is er over deze grens heen een dialectaal continuüm (geweest), d.w.z. gemeenschappelijke verschijnselen van lexicale, morfologische en fonologische aard bij volkstalige appellativische dan wel propriale voorstadia van familienamen. Bovendien bestond er ook ten opzichte van de voornamen een omvangrijke grensoverschrijdende voorraad waaruit identieke of op elkaar lijkende familienamen zijn voortgekomen. | |
[pagina 260]
| |
Zo gezien hebben wij het, de staatsgrens ten spijt, eerder met interne migratie te doen, vergelijkbaar met o.a. de achttiende-eeuwse trek van Overijsselse en Drentse verveners naar het Friese HaskerlandGa naar voetnoot(11), een demografisch feit dat heden met behulp van familienamen ook nauwelijks meer aantoonbaar is. De hiermee geschetste handicap is echter geen reden om onze centrale vraag niet te stellen. Ook een leek ontdekt overal sporen van de trek over de grens, en met name regionaalhistorici en genealogen in de drie noordelijke provicies worden tijdens hun onderzoek regelmatig met deze vraag geconfronteerdGa naar voetnoot(12). In tegenstelling tot deze onderzoekers interesseer ik mij trouwens niet zo zeer voor de individuele immigrant en zijn naamGa naar voetnoot(13), maar voor een collectief. Pas een enigszins omvangrijke verzameling van gelijksoortige sporen in het Noordoost-Nederlandse namenbestand zal een antwoord kunnen geven op onze vraag. Ik beperk mij daarbij tot twee soorten sporen, geografische en structurele. Ik vraag dus waar familienamen met een aantoonbaar Noordwest-Duitse achtergrond in 1947 in Noordoost-Nederland zoal werden geregistreerd, én op welke wijze deze uit het oosten stammende dan wel aan het oosten te relateren namen aan deze kant van de grens al dan niet zijn veranderd. Één van de mogelijkheden om zo'n Noordwest-Duitse achtergrond aan te tonen, bieden die familienamen in Nederland die zonder twijfel of zeer waarschijnlijk uit een Noordwest-Duits toponiem zijn ontstaan: type Kloppenburg. Die mogelijkheid kent echter haar grenzen, want de moeilijkheden beginnen vaak al bij de identificatie van een als voorstadium van een familienaam in aanmerking komende plaats-, gehucht-, boerschap- | |
[pagina 261]
| |
of streeknaam. Het toponiem Cloppenburg/Kloppenburg is in het Duitse taalgebied een solitaire vorm, en ook voor het Nederlandse taalgebied is, voor zover ik weet, geen identieke of nagenoeg identieke vorm aan te wijzen. Daarentegen kunnen zelfs de in dat opzicht eenduidige Nederlandse familienamen Van Aurich, Van Aurick en Van Aurik theoretisch aanspraak maken op twee voorstadia: het Ost-Friese Aurich - en daar ligt zonder twijfel om allerlei redenen de oorsprong van de drie familienamen - én een dubbelganger in Baden-Württemberg. Het Bentheimse toponiem Wilsum moet in deze context concurreren met één keer Wilsum tussen Zwolle en Kampen en twee keer Welsum bij Dalfsen, resp. Olst, waar het om de genese van de vier familienamen Van Welsem, Van Welsum, Van Wilsem en Van Wilsum in de drie noordelijke repertoria gaat. Een even ondoorzichtig verleden hebben de Nederlandse familienamen Van Achterberg en Achterberg. Want er zijn elk twee plaatsen Achterberg aan weerskanten van de Duits-Nederlandse grens (samen vier dus), en ongetwijfeld zullen er ook enkele identieke veld- of boederijnamen zijn. Men kan bij een op een algemene indruk aansturend onderzoek dit soort onzekere kandidaten beter buiten beschouwing laten. Verder bieden familienamen uit voornamen, uit boerderijnamen en uit volkstalige appellativa, zoals hiervoor onder het trefwoord continuüm beschreven, vaak ook geen soelaas. Aan familienamen als Wilts en Poppen, Holtkamp en Neeland, Kramer, Schoon en Woldmer is migratie, als die heeft plaatsgevonden, niet te zien. Daarentegen bevatten familienamen op -man(n) van het type nederzettingsnaam of waternaam plus -man(n) vaak duidelijke tekenen van een Noordwest-Duitse afkomst, al was het maar omdat dit type in Oost-Nederland minder productief is geweest. De betreffende familienamen zijn dan ook meestal reeds aan de andere kant van de grens ontstaan en hier al dan niet onymisch geïntegreerd. Ik geef drie voorbeelden: (1) Bokelman is afgeleid van Bokel, de naam van diverse nederzettingen tussen Eems en Wezer; (2) Hunteman hoort bij Hunte, de naam van een zijrivier van de Wezer; (3) Penterman verwijst naar de plaats Pente in de omgeving van Bramsche. De familienaam is een voor dat gebied typische dubbele afleiding op -er én -man(n). | |
[pagina 262]
| |
Daarnaast signaleren familienamen op -lage in de drie noordelijke provincies - eenvoudig opspoorbaar dankzij de drie provinciale retrograde namenregistersGa naar voetnoot(14) - doorgaans een Noordwest-Duits verleden. Terwijl het toponymische element lage met zijn specifieke betekenis in Nederland zo goed als onbekend is gebleven, kan het in een deel van Noordwest-Duitsland opvallend vaak in plaats-, veld- en boerderijnamen worden aangetroffenGa naar voetnoot(15), met als bijkomende omstandigheid eveneens vele van deze toponiemen afgeleide familienamen. Ik geef ook hier drie voorbeelden: (1) de in Groningen en Drenthe frequente familienaam Bentlage stoelt op het toponiem Bentlage, de naam van twee plaatsen in de omgeving van Rheine, resp. Quakenbrück; (2) Engelage, een vooral in Groningen frequente familienaam, is afkomstig van de identieke naam van een gehucht in de omgeving van Lübbecke; (3) Wielage, familienaam in Drenthe, is afgeleid van Wielage, de naam van een erf of gehucht onder Höckel, Kreis Bersenbrück.Ga naar voetnoot(16) | |
[pagina 263]
| |
Er komen voor een onderzoek als het onderhavige dus in hoofdzaak familienamen in de drie noordelijke provincies in aanmerking die zonder twijfel, zonder concurrentie aan Noordwest-Duitse toponiemen te koppelen zijn. Met andere woorden familienamen als die op -lage (althans een meerderheid daarvan), als Van Aurich, Van Embden, Van Geuns, Van Hinte, Van Koldam, Van Lengen, allemaal afgeleid van dito plaats- of gebiedsnamen op het Ost-Friese schiereiland, verder familienamen als Van Beesten (bij Beesten in de buurt van Salzbergen), Bieneman(n) (bij Biene ten noorden van Lingen), Van Borssum (bij Borssum binnen Emden of Borsum in de omgeving van Papenburg), Brandligt (bij Brandlecht in het Bentheimse), Kimm (bij Kirchkimmen dan wel Steinkimmen ten westen van Delmenhorst), of Van Tuinen (bij Thuine, ten zuidwesten van Lengerich).Ga naar voetnoot(17) O.a. het frequente gebruik van de prepositie van doet vermoeden, dat veel van deze familienamen pas in Nederland hun definitieve vorm hebben gekregen. De bestanden van de drie noordelijke provincies bevatten ten tijde van de volkstelling van 1947 enkele honderden van dit soort aan het Duitse Wezer-Eems-gebied te relateren familienamen; soms zeer frequente familienamen, soms door slechts een enkele naamdrager vertegenwoordigd.Ga naar voetnoot(18) De geografische distributie van deze naamdragers tezamen - het eerste gedeelte van onze tweeledige centrale vraag - vertoont een duidelijk en interpreteerbaar patroon, in elk geval niet het diffuse beeld dat men zou verwachten als men zich de complexiteit van een historischdemografisch proces voor ogen houdt waarvan de eerste tekenen al voor 1600 zijn aan te wijzen en waarvan wij namengeografische sporen hopen te vinden in 1947. | |
[pagina 264]
| |
Ter illustratie is hierbij een deel van een eerder gepubliceerde kaartGa naar voetnoot(19) afgedrukt met als onderwerp de geografische distributie van de dragers van de hiervoor besproken familienamen uit toponiemen op -lage (men leze 005 als 0,005% van een gemeentelijke bevolking, 648 als 0,648% enzovoort). In de kaart zijn dus bij lange na niet alle als zodanig geïdentificeerde familienamen met een Noordwest-Duitse achtergrond verwerkt, maar haar patroon geeft toch een zekere indicatie. Zo te zien hebben de immigranten en hun nakomelingen zich niet met van oost naar west geleidelijk afnemende frequentie gelijkmatig over de drie provincies verspreid, maar kwamen zij uiteindelijk vooral in bepaalde, een samenhang vormende delen ervan terecht: in de grensstreek Westerwolde (migratie op korte afstand), in de regio van de vroegere Gronings-Drentse veenontginningen (lange tijd immigratiegebied bij uitstek)Ga naar voetnoot(20), alsmede in het centrum en het noordoosten van de provincie Groningen (allicht als resultaat van de economische aantrekkingskracht van de Stad en Delfzijl). De grote ‘leegte’ op het westelijke, het Friese gedeelte van de kaart (met inbegrip van delen van Groningen en Drenthe) is daarnaast des te opvallender. Terwijl in de loop van de tijd massa's arbeiders Eems, Linde en Tjonger overgestoken zijn om in Friesland te maaien en te oogsten, werden er in 1947 nauwelijks nazaten van deze mensen in die provincie geregistreerd, althans nauwelijks namen die daar op wijzen. In de agrarische gebieden van Friesland, en trouwens ook delen van Drenthe en Groningen, is voor hen kennelijk wel werk geweest, maar niet permanent. | |
[pagina 265]
| |
[pagina 266]
| |
Het tweede gedeelte van de tweeledige centrale vraag betreft bepaalde sporen die op de ‘Noordwest-Duitse’ familienamen zelf kunnen worden aangetroffen. Bekende begrippen in dit verband zijn namentransfer, assimilatie, onymische adaptatie, leennamen en dergelijke: dit alles ter beantwoording van de vraag wat er met namen, die binnen een andere taal gaan functioneren, al dan niet gebeurt. Met sommige gebeurt er niets: deels omdat zij zo recent zijn geïmporteerd dat voor een verandering van de naam, hoe weinig ingrijpend ook, een officiële procedure nodig zou zijn geweestGa naar voetnoot(21); deels ook omdat kennelijk nooit de behoefte of de noodzaak heeft bestaan, adapterend in te grijpenGa naar voetnoot(22). Soms spoort de naam van een nieuwkomer in zijn geheel of in onderdelen zodanig met het Nederlandse lexicon - ik heb daar inleidend uitvoerig op gewezen -, dat de naam niet als vreemd wordt ervaren, assimilatie dan overbodig is. De familienamen Emmelkamp, Stadlander en Windhorst zijn drie voorbeeldenGa naar voetnoot(23). Weliswaar is emmel in tegenstelling tot kamp, stad, land, wind en horst geen bestaand Nederlands appellatief, maar kan in die taal zonder op te vallen existeren (zoals ook het inheemse toponiem Emmeloord leert). In vele andere gevallen is er daarentegen wel adapterend ingegrepen, soms heel oppervlakkig, soms zwaar. ‘Veel van deze adaptaties’, merkt F. Debrabandere terecht op, ‘zijn achteraf wel te begrijpen, maar zelden te voorzien, omdat zij niet te beregelen zijn. Toch onttrekken ze zich niet helemaal aan regels en is er in veel gevallen toch een systeem te ontdekken.’Ga naar voetnoot(24) Ik geef hieronder enkele voorbeelden. | |
[pagina 267]
| |
Achteraf niet te begrijpen, althans niet langs zuiver taalkundige weg, is een algehele vertaling als die van Kuhlemann in KuilmanGa naar voetnoot(25) of van Wustmann in WoestmanGa naar voetnoot(26). Laatstgenoemd voorbeeld kan echter ook als een geval van adaptatie door spelling (zie verderop) geïnterpreteerd worden. Nergens overigens is de familienaamkunde zo afhankelijk van het werk van derden, in casu genealogen en historici, als op dit terrein.Ga naar voetnoot(27) De eenvoudigste integratieve ingreep is uiteraard de Nederlandse uitspraak bij ongewijzigde spelling. Ik wijs bijvoorbeeld op de uitspraak van de -u-, -g-, -s- en -z- in familienamen als Oldenburg, Sandberg, Bentlage en Zuhorn, en op de articulatie van de omgeving van de -m- en de -l- in Homfeld, van de -st- en de -lder-segmenten in Steinfelder of van de -an- en -ol-clusters in Mansholt. | |
[pagina 268]
| |
Vrij eenvoudig te herkennen zijn de adapterende modificaties van het schriftbeeld volgens Nederlands gebruik zoals in Boerhave uit Burhave (nl. -oe-: dt. -u-), in Van Ulsen uit Uelsen (nl. -u-: dt. -ü-/-ue-), in Van Geuns uit Gödens (nl. -eu-: dt. -ö-), in Rijne uit Rheine (nl. -ij-: dt. -ei-), in Waalde uit Wahlde (nl. -aa-: dt. -ah-, dus lange -a-), in Van Breemen uit Bremen (nl. -ee-: dt. positioneel lange -e-), in Voorwalt uit Vorwald (nl. -oo-: dt. lange -o-), in Van Ulzen uit Uelsen (nl. -z-: dt. -s-), in Van Smeden uit Schmede (anlautend nl. sm-: dt. schm-, een geval van spelling én uitspraak), in WakkerGa naar voetnoot(28) uit Wacker (nl. -kk-: dt. -ck-), in Homveld uit Homfeld (nl. -v-: dt. -f-, allicht ook een geval van vertaling van een deel van de oorspronkelijke naam, zie verderop), ten slotte in Kral uit Krall (nl. enkele versus dt. dubbele auslautende consonant). De typisch nl. -ij-spelling daarentegen in Bijmolt uit Bimolten, Van Wijlen uit Wielen en Wijlage uit Wielage is zonder twijfel niet de adequate weergave van de oorspronkelijke uitspraak, maar de latere ambtelijke ‘vertaling’ van een als dialectaal beschouwde [i]-klank. Vormen als Bathoren uit Bathorn en Uffelen uit Uffeln zijn kennelijk het gevolg van articulatorische moeilijkheden met de clusters -rn en -ln, zoals Molag uit Moorlage zeker het resultaat is van de zwakke positie van de -r- na vocaal in het toponymische voorstadium van de familienaam. Hebben deze veranderingen zich echter steeds aan deze kant van de grens voltrokken? Zijn het, met andere woorden, eenduidige indicaties voor adaptatie? Bij Tuntelder uit Tuntel is die indicatie er wel, want de -d- na -l- en voor -r- kan alleen op Nederlandse bodem zijn ontstaan. Anders dan bij een algehele vertaling is de vertaling van delen van een naam vaak wel traceerbaar. Twee voorbeelden: -hoorn in plaats van -horn in de familienaam Scheerhoorn uit het Bentheimse toponiem Scheerhorn, en -beek in plaats van -beck in de familienaam Bregenbeek uit het Eemslandse toponiem BregenbeckGa naar voetnoot(29). Van de morfosyntactische veranderingen die algemeen bij de overgang van voorstadium naar familienaam kunnen optreden, hebben sommige tevens een adapterende functie. Hierboven werd reeds op de | |
[pagina 269]
| |
tegelijk adapterende én familienaamvormende rol van de prepositie van gewezen. Lexeemsubstitutie als adapterend middel is kennelijk van toepassing geweest in Rottinghausen > Rottinghuis, dat wil zeggen: vervanging van een vreemd en bovendien primair toponymisch naamdeel door een Nederlands en bovendien juist in Noordost-Nederlandse familienamen nadrukkelijk aanwezig lexeem. Een op hetzelfde doel, adaptatie, gerichte verkorting van een voorstadium kan worden vermoed achter de ontwikkeling Dinklage > Dinkla, het creëren dus van een quasi-Friese familienaam op -a. Op te merken is hierbij wel dat dergelijke -a-namen, zij het veel minder intensief, ook in delen van Ost-Friesland inheems zijn, dat een intern-Duitse ontwikkeling -lage > -la dus mogelijk lijkt, dan echter niet meer onder de vlag van ‘namen in contact’. Duidelijk daarentegen - een laatste voorbeeld in verband met deel twee van onze centrale vraag - is de genese van de familienaam Uffelaar: afgeleid met behulp van het eenduidig Nederlandse derivatiemorfeem -aar van het Noordwest-Duitse toponiem Uffeln (dan wel van een reeds aangepaste tussenvorm Uffelen). |
|