| |
| |
| |
Lunette van Brabais
De herkomst van een hoge adellijke eregaste bij het slottoernooi in de Ferguut
Willem Kuiper
In de gouden jaren '70 legde de Amsterdamse voetbaluniversiteit Ajax niet alleen oogstrelend spel op de Watergraafmeerse grasmat, er was nóg een bezienswaardigheid: de spelersvrouwen. Als het seizoen ten einde liep en elke wedstrijd een finale was, zaten zij daar gezusterlijk bijeen in het meizonnetje. Wie toen had willen weten hoe je er als jonge, sportieve, zelfbewuste vrouw behoorde uit te zien, hoefde slechts de spelersvrouwen van Ajax te aanschouwen. En dan heb ik het nog niet eens over het aanmoedigend effect dat van dit stralende gezelschap uitging... Wat eerst een volkssport was, beoefend door middenstanders en bekeken door arbeiders, was tot volkskunst verheven. Het voetbalveld was een theater geworden!
Ruim acht eeuwen geleden heeft zich iets vergelijkbaars voorgedaan. De uitvinding van de Franse middeleeuwse (klassieke) roman omstreeks 1135 had de oorlog van een bloedbad - eind goed, alles dood - verheven tot krijgskunst. Waar de helden te Roncesvalles als mannen onder elkaar vochten en stierven, in de Roman de Troyes van Benoît de Sainte Maure speelde alles zich af onder de ogen van de vrouwen en meisjes van Troje. Keurig hiërarchisch geordend lagen de dames hoog op de muren die de stad omgaven, van waaraf zij het strijdtoneel goed konden overzien - wij noemen dat nu skyboxen. Herauten die de wapentekens van de ridders kenden alsook een hele rits sappige anekdoten, voorzagen de dames van deskundig commentaar en beantwoordden vragen. En met de catering zal het ook wel dik in orde geweest zijn.
Deze skybox-scènes vinden we regelmatig terug in de middeleeuwse Arturroman, bijvoorbeeld in de Ferguut, in welke roman het slottoernooi als volgt wordt ingeleid:
| |
| |
Die coninc Artuer heft vernomen
5160[regelnummer]
dat die ridders alle sijn comen.
Sinen standaert so dede hi dragen
te velde. Daer was menech wagen
van vrouwen ende menich scofaut.
Lude riep daer menech yraut:
5165[regelnummer]
‘Ridders, hets tijt. Lacies, lacies!’
Die vrouwen waren blide dies,
want si die ridders gerne sagen.
Die op dat hogeste scafaut lagen,
dat was Genoevere ende Galiene,
5170[regelnummer]
Artuer die coninc ende Philomene,
des coninx wijf van Avalons,
die oude grave van Mascons.
Daer was van Candie Aglentine
ende uute Grieken Alemandine.
5175[regelnummer]
Daer was Sibilie van Rome
ende sgraven wijf van Vendome.
Daer was Lidone uut Al〈manie〉
Ysaude des coninx wijf van Spanie,
Fausette die scone van Tudele.
5180[regelnummer]
Oec was er die Male Pucele
ende Lunette van Brabais.
Dese waren blide ende hadden pais.
| |
| |
Om laatstgenoemde VIP - Lunette van Brabais - is het mij te doen. Wie is zij, en waar komt zij vandaan?
Anders dan de romanistiek kent de medioneerlandistiek geen traditie op het terrein van het inventariseren, indexeren, identificeren en annoteren van literaire eigennamen. Neem een willekeurige negentiende- of twintigste-eeuwse editie van een Oudfranse tekst uit de kast en achterin vindt u naast een Glossaire, waarin de minder gangbare woorden verklaard worden, een Index de Noms Propres c.q. een Index de Noms de Personnes et de Lieux, waarin u kunt opzoeken: wie is wie? en: waar ligt wat? Doe datzelfde met een willekeurige editie van een Middelnederlandse tekst en u vindt zo'n (geannoteerde) index van eigennamen slechts bij zeer hoge uitzondering.Ga naar voetnoot(2) De reden van deze systematische omissie berust deels op de toevallige omstandigheid dat de Société des Anciens Textes Français ooit
tot dit ‘format’ besloot,Ga naar voetnoot(3) en het historische feit dat de overgrote meerderheid van de edities van Middelnederlandse teksten onder invloed van het Middelnederlandsch Woordenboek tot stand is gekomen, en bezorgd werd door taalkundig geschoolde editeurs.Ga naar voetnoot(4) Als gevolg hiervan kan de medioneerlandicus, in tegenstelling tot zijn romanistieke collega, dan ook niet terugvallen op repertoria waarin eigennamen (corpusgebonden) verzameld zijn: de bekendste die van
| |
| |
West voor de Oudfranse Arturromans in verzen en in proza, en dat van Moisan voor de Oudfranse Karelepiek en haar vertalingen.Ga naar voetnoot(5)
Niet dat er nooit plannen in deze richting zijn gemaakt. In september 1902 schreef de Koninklijke Vlaamsche Academie een prijsvraag uit voor Een Onomasticon of Lijst van Persoonsnamen der Middelnederlandsche Letterkunde. Bedenker was niemand minder dan Willem de Vreese. Drie jaar later lezen wij in de Verslagen der Keurraden dat er slechts één inzender was. Onder de kenspreuk Finis coronat opus (Het einde kroont het werk) overhandigde - naar later bleek - de Leuvense hoogleraar C.P.F. Lecoutere in 1904 ca. 35.000 fiches met daarop meer dan 100.000 uitgeschreven vindplaatsen. Was dat even schrikken! Dat het een hoop werk zou zijn, vermoedde De Vreese wel, maar dat het zoveel werk zou zijn... Want, hoewel het materiaal veelbelovend was, volledig was het allerminst. Eenstemmig stelde de Keurraad voor Lecoutere de prijs van zeshonderd franken uit te keren ‘op voorwaarde dat de schrijver zijn werk tot haar volkomen genoegen volledige en volmake.’Ga naar voetnoot(6) Of Lecoutere een serieuze poging gedaan heeft de kroon op het werk te zetten, en of hij zijn geld gekregen heeft, dan wel een gouden gedenkpenning van gelijke waarde, is mij (nog) niet bekend.Ga naar voetnoot(7)
In 1991 werd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen een nieuwe poging gedaan de kat de bel aan te binden. Drie toenmalige aio's (assistenten in opleiding) - inmiddels prof. dr. G.H.M. Claassens, drs. P.A.W. van Heusden en dr. G.H.P. Sonnemans - lanceerden de INGM: de Index
| |
| |
Nominum Generalis Medioneerlandicae.Ga naar voetnoot(8) Het was hun bedoeling met behulp van collega's in den lande een geannoteerde index samen te stellen van alle epische eigennamen - persoonsnamen (antroponiemen) en plaatsnamen (toponiemen) - uit de handschriftenperiode, voor zover beschikbaar in een handelseditie. In een prospectus werd op basis van materiaal dat deel uit zou gaan maken van Claassens' proefschrift een voorbeeld gegeven van wat de redactie voor ogen stond.Ga naar voetnoot(9)
Ook ik, destijds bezitter van een bescheiden digitale database Middelnederlandse eigennamen, behoorde tot de aanvragers van die prospectus. Door mijn promotie-onderzoek naar de Ferguut was ik al geruime tijd op zoek naar de herkomst van de eigennamen uit het vrij bewerkte, tweede stuk van de Ferguut, en ik hoopte door het systematisch excerperen van Middelnederlandse (epische) teksten de literaire horizon van de tweede auteur verder te reconstrueren.Ga naar voetnoot(10)
In datzelfde jaar 1991 had men op het toenmalige P.J. Meertens-Instituut (KNAW) tijdens een congres te Kiel kennisgemaakt met een vier jaar eerder gelanceerd initiatief van de Duitse naamkundigen Friedhelm Debus en Horst P. Pütz om een Lexikon der literarischen Namen in deutschen Texten des Mittelalters te maken.Ga naar voetnoot(11) Na consultatie van binnen- en
| |
| |
buitenlandse deskundigen werd in het voorjaar van 1992 besloten voor de Middelnederlandse letterkunde een vergelijkbaar project op poten te zetten.Ga naar voetnoot(12)
Overleg tussen de INGM-redactie en het P.J. Meertens-Instituut leidde tot de conclusie dat een dergelijk project niet zonder een Bureau kon. Overeengekomen werd dat het INGM-project zou opgaan in het Naamkundeinitiatief. Het P.J. Meertens-Instituut zou de personele verantwoordelijkheid op zich nemen, apparatuur en handboeken aanschaffen, en zorgdragen voor de realisering van het project, dat uitgebreid werd met de periode van de boekdrukkunst, en dat uiteindelijk Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten gedoopt werd. Met ingang van 1 januari 1993 werd ondergetekende voor één dag per week aangesteld als coördinator en daarnaast werd een drietal zogeheten uurdeclaranten als documentalist in dienst genomen.Ga naar voetnoot(13)
Met de hierboven genoemde repertoria van Moisan en West als voorbeeld werd begonnen aan het systematisch excerperen van de Middelnederlandse epische literatuur. Voor de handschriftenperiode werd uitgegaan van het repertorium van de Nijmeegse codicoloog J.G.M. Kienhorst, voor de gedrukte teksten van de bibliografie die zal verschijnen binnen het door H. Pleij en R.J. Resoort opgezette project Onderzoek naar de aard en omvang van de laat-middeleeuwse volks- en triviaalliteratuur.Ga naar voetnoot(14) Dit om ook de zestiende eeuw, een nog altijd sterk onderbelichte periode uit de geschiedenis van de Nederlandse letterkunde, in het project te betrekken. Gekozen werd voor een ruime terminus ad quem: AD 1568, het begin van de Tachtigjarige Oorlog, het einde van de ‘middeleeuwse’ Nederlanden.
Over de praktische problemen die zo'n project met zich meebrengt, zoals het vinden van medewerkers, het ontwikkelen van een werkroutine, het verkrijgen van negentiende-eeuwse tekstedities (de digitalisering van de medio- | |
| |
neerlandistiek stond destijds nog in de kinderschoenen) en al wat dies meer zij, wil ik het graag een andere keer met u hebben. Hier en nu zal ik u vertellen welke ontdekkingen wij in de loop van het project deden:
- | De Middelnederlandse letterkunde - in de belletristische zin van het woord: epiek (lyriek en drama) - is zo fragmentarisch bewaard gebleven dat zij niet zonder hulp van buitenaf geïdentificeerd en geannoteerd kan worden op eigennamen. |
- | Die hulp van buitenaf werd op een onverwacht trefzekere wijze geboden door een middeleeuws boek dat mij sedertdien extra dierbaar is geworden, evenals zijn ongrijpbare auteur: de Spiegel historiael van Jacob van Merlant. Dit boek en deze auteur boden een zeer betrouwbaar referentiekader. Laat ik het zo formuleren: een ideale Masteropleiding oudere Middelnederlandse letterkunde zou als leerdoel moeten hebben: weten wat Jacob van Merlant wist. Tot AD 1300 is er geen beter houvast dan deze tragische allesweter. Jacobs Spiegel bleek bijvoorbeeld een niet onbelangrijke bron van inspiratie voor de auteur van Heinric en Margriete van Limborch. Sterker nog, je kunt bij wijze van spreken tot op het folium nauwkeurig reconstrueren waar de codex open lag toen het door Heinric op exotische eigennamen ‘geplunderd’ werd om de Saracenen, die in het achtste boek Constantinopel belegeren, van eigennamen te voorzien. |
- | Maar zelfs allesweter Jacob geeft niet altijd antwoord op de twee hamvragen: wie is wie? en: waar ligt wat? De praktijk leerde ons snel dat het onbegonnen werk is de Middelnederlandse epiek te indexeren - en zo interpreteerden wij onze opdracht - te identificeren en te annoteren zonder daarbij de Oudfranse, Latijnse, of anderstalige bronteksten te betrekken. Eigenlijk zou elke editie van een Middelnederlandse tekst tweetalig moeten zijn: brontekst - Middelnederlands. Zonder editie van de brontekst ben je een toerist zonder plattegrond in een vreemde stad. |
- | Het systematisch toetsen van de bewaard gebleven Middelnederlandse epische teksten met de anderstalige bronteksten leerde:
1) | dat er een groot verschil bestaat tussen de Middelnederlandse Karelepiek en Arturroman. De Arturroman is completer overgeleverd en tamelijk getrouw vertaald. De veel meer fragmen- |
|
| |
| |
|
| tarisch overgeleverde Middelnederlandse Karelteksten verhouden zich onvoorspelbaar grillig tot de Oudfranse ‘originelen’. |
2) | dat de Middelnederlandse vertaling/bewerking zelden of nooit aansluit bij de standaardeditie van de anderstalige brontekst. Teksten als de Historie van Troyen en de Parthonopeus van Bloys vertonen soms curieuze varianten, en in eerste en zelfs tweede instantie ben je geneigd de kopiist c.q. de kopiisten daarvan de schuld te geven. Welnu, het is inderdaad waar dat er geen woord zo vatbaar voor corruptie is als een eigennaam, maar als van zo'n anderstalige brontekst de standaardeditie voorzien is van een deugdelijk variantenapparaat, dan blijkt dat de Middelnederlandse vertaler bijna altijd de beschikking heeft gehad over een perifeer handschrift, omdat veel verminkingen al plaatsvonden in de anderstalige tekstoverlevering.Ga naar voetnoot(15) |
|
- | Middelnederlandse auteurs/vertalers verzonnen hun eigennamen niet, maar namen ze over uit hun brontekst of uit een andere tekst die zij kenden. Er zijn nauwelijks oorspronkelijke Middelnederlandse literaire eigennamen! Nagenoeg alle namen gaan - verbasterd of niet - terug op bestaande, bijna altijd Franse of Latijnse eigennamen. |
- | Wanneer een Middelnederlandse auteur om eigennamen verlegen zat dan werd het grabbelton-model gebruikt:
a) | gebruik een naam buiten zijn context, |
b) | ontkoppel doopnaam en toenaam, |
c) | neem vooral een handvol. |
|
- | Typische voorbeelden van het grabbelton-model zijn de auteur van de Abele Spelen Esmoreit van Cecilien, Gloriant van Bruijswyck en Lanseloet van Denemerken, en de auteur van de Middelnederlandse vertaling/bewerking van het Oudfranse chanson de geste Jourdain de Blayes. Eerstgenoemde heeft zich vooral laten inspireren door de kruisvaartroman Baudouin de Sebourc, een gegeven dat door de literatuurgeschiedenis zorgvuldig veronachtzaamd werd om de
|
| |
| |
| originaliteit van de spelen niet in gevaar te brengen. De vertaler/bewerker van Jourdain de Blayes plaatste ons aanvankelijk voor raadsels: 90% van de eigennamen in het Oudfranse origineel ontbreken in de Middelnederlandse versie, en omgekeerd: 90% van de eigennamen in het Middelnederlands ontbreken in het Oudfranse origineel. Onze doorbraak was een paard dat luistert naar de bijzondere naam Marcepein. Dat paard en UvA-collega Jelle Koopmans wezen ons de weg naar Galien li Restoré, een tekst uit het kielzog van het Lorreinen-complex. Het bleek dat niet alleen de naam van het paard uit deze tekst geplukt was. Opeens waren veel meer namen duidelijk! |
Maar hoe zit het nu met die Lunette van Brabais, want daar zou het toch over gaan? Haar naam en komaf bleven in nevelen gehuld. Brabais was onidentificeerbaar. Zij werd een naald in een hooiberg. Zij werd - in het jargon van nu - een uitdaging. Hoe goed, vroegen wij ons af, is ons Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten als wij niet eens weten wie Lunette van Brabais is?!
De Ferguut is deels een vertaling, deels een navertelling. Lunette van Brabais is een vondst van de naverteller. De opsomming van toeschouwers verraadt zijn belezenheid c.q. zijn beluisterdheid door het noemen van namen, alsook zijn handelswijze: de grabbelton. Fausette - hier van Tudele (ligt in Spanje) - komt exclusief voor in het Oudfranse chanson de geste Folques de Candie. Volgen we dit spoor dan vinden we nog een handvol eigennamen terug. Maar geen Lunette van Brabais...
Maartje Draak zaliger nagedachtenis heeft zich in het begin van haar wetenschappelijke loopbaan ook met de Ferguut ingelaten en getracht de literaire Arturromanhorizon van de naverteller te reconstrueren. Een van zijn bronnen die zij aanwees, was de ironische, parodiërende Arturroman Mereagis de Portlesguez. Diens boezemvriend, maar tevens rivaal in de liefde, heet Laquis de Lampagrés. Welnu, in de Ferguut wordt in een opsomming een ridder Mereagis genoemd en een paar regels daarna Laquis van Portegale.
Bij het afhechten van de losse eindjes, de nog niet geïdentificeerde eigennamen, heb ik deze vergeten roman gelezen - een cynisch en anti-hoofs verhaal over de liefde in een hoofse setting - en stuitte op Lorete de Brebaz, net als Lunete een chique figurante, wier naam eveneens maar één keer
| |
| |
genoemd wordt. Nader onderzoek leerde dat Raoul de Houdenc, de auteur van deze roman, op dezelfde manier te werk gegaan was als de naverteller van de Ferguut: ook hij had de naam ontleend, en wel aan de Merlijn en de Roman van Lanceloet, waarin ene Carados voorkomt, toegenaamd ‘brief bras’, met de korte armen.Ga naar voetnoot(16) Bij Raoul was dit al afgesleten tot Brebaz, en omdat het op ‘pais’ moest rijmen werd het in de Ferguut ‘Brabais’.Ga naar voetnoot(17)
Lunette is een belangrijk personage uit Yvain ou le Chevalier au Lion, een roman die de naverteller gekend moet hebben. In het Oudfranse origineel draagt Galienes vertrouwelinge geen naam. Of hij bewust Lorete door Lunette vervangen heeft dan wel verkeerd heeft onthouden, durf ik niet te zeggen. Beide opties zijn mogelijk.
1 januari 2003 aanstaande is het tien jaar geleden dat het project Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten van start ging. Klaar zijn we nog (lang) niet, maar het eind komt in zicht. Middeleeuwse kathedralen deden er tientallen jaren over om voltooid te worden, maar men wachtte niet om zo'n kathedraal in gebruik te nemen totdat hij helemaal afgebouwd was. In diezelfde geest zal ik in Neder-L van januari 2003 officieel de website ten doop houden waarop het Repertorium letter voor letter gepubliceerd zal worden.Ga naar voetnoot(18)
|
-
voetnoot(1)
-
Toen koning Artur zag dat alle ridders gearriveerd waren, liet hij zijn vaandel naar het toernooiveld dragen. Er waren daar veel vaste en verrijdbare tribunes, vol met vrouwelijke toeschouwers. Herauten riepen luidkeels: ‘Hoogste tijd, ridders. Maakt uw helmen vast, maakt vast!’
De vrouwen waren blij dat het ging beginnen, want ze keken graag naar de ridders. Op de eretribune zaten: Genevere, Galiëne, koning Artur, koningin Philomena van Avalon, de oude graaf van Mâcon, Aglentine van Gandia, Alemandine van Griekenland, Sibilie van Rome, de gravin van Vendôme, Lidone van Allemagne, koningin Ysaude van Spanje, de beeldschone Fausette van Tudela, de Lelijke Jonkvrouw en Lunette van Brabais. Ze waren blij en tevreden, want ze hadden een prachtig uitzicht!
Ferguut of de Ridder met het Witte Schild. Vertaling: Willem Kuiper. Amsterdam 2002. Griffioen. De kritische editie is gebaseerd op: Willem Kuiper. Die riddere metten witten scilde. Oorsprong, overlevering en auteurschap van de Middelnederlandse Ferguut, gevolgd door een diplomatische editie en een diplomatisch glossarium. Amsterdam 1989.
-
voetnoot(2)
- Zo'n witte raaf is: Ferguut. Uitgegeven met inleiding en aantekeningen door E. Rombauts, N. de Paepe en M.J.M. de Haan. Culemborg 1976. Voorbeeldig in hun inventarisatie en annotatie zijn de in het Utrechtse Lancelot-project verschenen delen: Lantsloot vander Haghedochte. Fragmenten van een Middelnederlandse bewerking van de Lancelot en prose. Uitgegeven met inleiding en commentaar door W.P. Gerritsen. Amsterdam enz. 1987; en de deel-edities Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en Prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie, Pars 2 door B. Besamusca, Assen enz. 1991, Pars 3 door F. Brandsma, Assen enz. 1992 en Pars 4 door A. Postma, Hilversum 1998. Oudere edities met een index zonder annotatie zijn: G. Kalff, Middelnederlandsche epische fragmenten, met aanteekeningen. Groningen 1886 (reprint Arnhem 1967), p. 293-297 en Floris ende Blancefloer van Diederic van Assenede. Uitgegeven door P. Leendertz jr. Leiden 1912, p. 143.
-
voetnoot(3)
- Een ander vast onderdeel in een Oudfranse teksteditie dat node gemist wordt in nagenoeg elke editie van een Middelnederlandse tekst is een Analyse du poème: een samenvatting van de tekst.
-
voetnoot(4)
- Hierover: G. Karsten, 100 jaar Nederlandse philologie: M. de Vries en zijn school. Leiden 1949; H. Slings, Toekomst voor de Middeleeuwen. Middelnederlandse literatuur in het voortgezet onderwijs. Amsterdam 2000, p. 15-82.
-
voetnoot(5)
- G.D. West, An index of proper names in French Arthurian verse romances 1150-1300. Toronto 1969; G.D. West, An index of proper names in French Arthurian prose romances. Toronto 1978; A. Moisan, Répertoire des noms propres de personnes et de lieux cités dans les chansons de geste françaises et les oeuvres étrangières dérivées. 5 Vol. Genève 1986. Oudere repertoria zijn: E. Langlois, Table des noms propres de toute nature compris dans les chansons de geste imprimées. 1904 (reprint 1971) en L.F. Flûtre. Table des noms propres avec tout leurs variantes figurant dans les romans du Moyen Age, écrits en français ou en provençal et actuellement publiés ou analysés. Poitiers 1962.
-
voetnoot(6)
-
VMVA (1905) Januari, p. 188-203; 351-352; 373. Het citaat op p. 201.
-
voetnoot(7)
- Uit de manier waarop het bovenstaande vermeld staat in Onoma 1 (1950), p. 21 maak ik op dat er niets met het materiaal gebeurd is. Navraag in Leuven heeft evenmin iets opgeleverd. De fiches zijn zoek of verloren gegaan.
Dat De Vreese en Lecoutere elkaar ten tijde van de prijsvraag al kenden, maak ik op uit deel VIII van de serie Nederlandsche Volksboeken: Een schoon historie van Turias ende Floreta verscheen, uitgegeven door C. Lecoutere en W.L. de Vreese. Leiden 1904.
-
voetnoot(8)
- Redactie INGM, ‘Namenindex Middelnederlandse Letterkunde’, in: Dokumentaal 20 (1991), p. 51-52.
-
voetnoot(9)
-
Index Nominum Generalis Medioneerlandicae. Prospectus. Nijmegen 1991; G.H.M. Claassens, De Middelnederlandse kruisvaartromans. Amsterdam 1993, diss. KU Nijmegen, p. 431-439.
-
voetnoot(10)
- W. Kuiper, Die riddere metten witten scilde, p. 9-10. Een eerdere studie naar de belezenheid c.q. beluisterdheid van de ‘tweede auteur’ verscheen van de hand van mevr. A.M.E. Draak, ‘The second part of the Dutch Ferguut and its French sources’, in: Neophilologus 19 (1934), p. 107-111. Omdat de Ferguut een Arturroman is, ging haar aandacht vooral, zo niet uitsluitend uit naar Franse Arturromans die de auteur van het navertelde deel gekend moest hebben. Mijn onderzoek richt(te) zich ook op interferentie met de wereld van de Karelepiek en het chanson de geste.
-
voetnoot(11)
- F. Debus und H. Pütz (eds), Namen in deutschen literarischen Texten des Mittelalters. Vorträge Symposion Kiel, 9.-12.9.1987. Neumünster 1989. Zie ook het ‘Zum Geleit’ in Lenschow hieronder. Het Kieler initiatief heeft inmiddels geleid tot DOLMA: Documenta Onomastica Litteralia Medii Aevi. DOLMA beoogt te publiceren in drie Reihen. In Reihe A zullen de bouwstoffen verschijnen, in Reihe B studies, terwijl het bewerkte materiaal in Reihe C gepubliceerd zal worden. Inmiddels verschenen in Reihe B: S. Lenchow, Die Funktion und Verwendung der Propria in der mittelhochdeutschen Dietrich-Epik. Hildesheim u.s.w. 1996; P. Kunitzsch, Reflexe des Orients im Namengut mittelalterlicher europäischer Literatur. Hildesheim u.s.w. 1996.
-
voetnoot(12)
- Notulen afdelingsvergadering Naamkunde P.J. Meertens Instituut, 2 april 1992.
-
voetnoot(13)
- Voor weinig geld werd veel werk - kwalitatief en kwantitatief - verzet door: mevr. drs. H.T. Hendriks (Amsterdam), mevr. drs. M.C.H.P. de Jong (Nijmegen) en mevr. drs. K. Koopmans (Amsterdam).
-
voetnoot(14)
- H. Kienhorst. De handschriften van de Middelnederlandse ridderepiek. Een codicologische beschrijving. 2 delen. Deventer 1988; R.J. Resoort, Bibliografie van verhalende Nederlandse literatuur in druk, 1470-1600. Nog te verschijnen.
-
voetnoot(15)
- Men moet zich dat destijds ook gerealiseerd hebben. Het traditionele beeld dat de tekst zoals die onder de hand van de auteur/vertaler tot stand kwam optimaal was, en door het kopiëren corrumpeerde, is maar ten dele juist. Ook het omgekeerde kwam voor: een kopiist collationeerde zijn exemplaar naar een ‘beter’ handschrift en decorrumpeerde zo zijn afschrift. Voor een stemmatoloog is dit om gek van te worden...
-
voetnoot(16)
-
Cort Arm a) Brief Bras, lett. Korte Arm, toenaam van Caradoc - zie ook Brabais; e) Cort Arm - toenaam van Karodos Cort Arm 〈Cort-aerm〉 Lanceloet: boek II, r. 31952, 32765, 32894; e) Britas - toenaam van Carados Britas; Merlijn: r. 10445.
-
voetnoot(17)
-
Brabais h) verbastering van Briebras, wat weer een verbastering is van Brief Bras, lett. Korte Arm (zie Cort Arm) - de naam lijkt ontleend aan het personage Lorete de Brebaz in
Meraugis de Portlesguez; i) Brabais - stad/land van herkomst van Lunette van Brabais; Ferguut: r. 5181.
-
voetnoot(18)
- Dit is inmiddels gebeurd in Neder-L aflevering 0301b.19: ‘REMLT, Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten, beschikbaar op Internet’. Het Internetadres van Neder-L is: http://www.neder-l.nl/
Het Internetadres van het Repertorium van Eigennamen in Middelnederlandse Literaire Teksten luidt: http://cf.hum.uva.nl/dsp/scriptamanent/remlt/remltindex.htm
|