Naamkunde. Jaargang 20
(1988)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 178]
| |
Namen in Vlaamse SoldatenbrievenIn 1977 verscheen aan de hand van dr. Jan van Bakel, met medewerking van drs. Piet C. Rolf, bij Orion te Brugge een lijvig boek Vlaamse Soldatenbrieven uit de Napoleontische Tijd. Deze verzameling Westvlaamse soldatenbrieven is in verschillende opzichten belangrijk. Het is een ware goudmijn voor de kennis van het Westvlaams tussen de jaren 1799-1813; een volledig, via de computer tot stand gekomen register maakt de woordenschat van de brieven integraal toegankelijk. Ook voor de geschiedenis van die tijd is het een belangrijk document. Wie belangstelling koestert voor de lokale Westvlaamse geschiedenis, laat dit boek niet ongekocht, laat staan ongelezen. Uit de verantwoording der uitgave blijkt duidelijk hoe goed Van Bakel zich heeft ingeleefd in, heeft meegeleefd met de eenvoudige Westvlaamse jongens wier brieven hij uitgeeft en zakelijk en taalkundig toelicht, brieven die, zoals hij schrijft, ‘het voedsel vormen voor iets dat voortvreet, het plaveisel voor iets dat voortrolt’. In zijn inleiding schrijft hij, dat men op bescheiden schaal de lezer de hand heeft gereikt met aantekeningen. Dat is al te bescheiden gezegd, want elke brief is van een behoorlijk aantal toelichtingen voorzien. Wat volgt, zijn slechts enkele naamkundige kanttekeningen van een belangstellende lezer, een bescheiden aanvulling bij een rijkelijk geboden commentaar. | |
FamilienamenFamilienamen vinden wij in de Soldatenbrieven op twee manieren gespeld, meestal op de traditionele Vlaamse manier: Pieter de Kam (br. 271), Bernardus van hecke (br. 270), frans van Egroo (br. 229), een enkele keer volgens de tegenwoordige Belgische manier: rogier De Smet (br. 259), Jean Bapte De Wind (br. 263). In de ‘Lijst van persoonsnamen’ worden de de- en de van-namen op zijn Belgisch onder De en Van geordend. Soms vindt men de-namen aaneengeschreven zoals loewij desmet (br. 247), maar de zoon schrijft zijn eigen naam als francois de smet, met als gevolg dat vader en zoon in de index op verschillende plaatsen terechtkomen. | |
[pagina 179]
| |
De geadresseerde van br. 206 heet anselmus van o(na)cken, wat wel als van onacker gelezen zal moeten worden. Of jacobus boton (br. 153) moet zijn Berton, kan men betwijfelen; ik houd het op Bouton, een naam die in Vlaanderen niet onbekend is. Vermoedelijk is i.p.v. (frans) Raquelbond (br. 89) Raquelbout te lezen. Kan pijllijser (br. 42) soms Pelisier zijn? In br. 143 wordt schelen (vermes) opgevat als een voornaam, i.p.v. als een bijnaam schelen (Vermeesch). In br. 49 wordt slapink verklaard als ‘slaapkameraad?’; ik vraag mij af of het geen eigennaam is; wvl. slaping betekent anders ‘beddegoed’. | |
VoornamenUit de brieven blijkt duidelijk dat de voornamen der Vlaamse conscrits, niettegenstaande de annexatie van hun vaderland bij Frankrijk, absoluut niet Frans zijn. De jongens heten niet Henri maar Hendericus (br. 67), niet Pierre maar Petrus (br. 65) of Pieter (br. 66), niet Jean maar Joannus (br. 100) of jan (br. 119), niet Louis maar Loduvicus (br. 80), niet Jacques maar Jacobus (br. 80), niet Michel maar Magiel (br. 66), niet Nicolas maar Niclaes (br. 92), niet Ange maar Engel (br. 93), net zoals de zoon van Michiel de Ruyter. Franse voornamen zijn nog uitzondering, b.v. Lowie (br. 63, 1812) of Louis (br. 129, 1812). Brief 82 is ondertekend door joannes van doucelaere, maar als adres schrijft hij jean van doucelard, precies zoals de Franse oversten zijn naam verhaspelen. Wie Josephus heet, laat zich ten behoeve van het adres Joseph noemen (br. 125) en wie met Leonardus ondertekent, laat op zijn adres Leonard schrijven (br. 157). Wie in 1807 tekent Jean Persin (br. 25), kent uitstekend Frans, zoals blijkt uit het foutloze adres. Het is echter wel geen toeval dat men tegen het eind van het Franse bewind verfranste namen als Dobbels jean (br. 281, 1812) of Pierre Fransois de Clercq (br. 317, 1813) aantreft. Dit is het begin van de verfransing der Vlaamse voornamen, die in het begin van de 20ste eeuw haar hoogtepunt zal bereiken en pas na de Eerste Wereldoorlog, onder invloed van het groeiende Vlaamse zelfbewustzijn, langzamerhand minder zal worden. Het Verenigd Koninkrijk (1814-30) heeft blijkbaar niet kunnen leiden tot een herstel der inheemse namentraditie. Het Belgisch bewind zal er dan de genadeslag aan toebrengen. Het namenweerwerk van de Vlaamse Beweging op dit gebied, dat zich immers niet zo gemakkelijk | |
[pagina 180]
| |
wettelijk laat regelen, zal voorlopig slechts tot enig succes leiden, zij het in toenemende mate. | |
ScheepsnamenEen hybride categorie vormen de namen van schepen waarop de Vlaamse conscrits terechtkwamen die bij de keizerlijke marine werden ingelijfd. Oorlogsschepen werden, evenals andere schepen, soms genoemd naar plaatsen, soms ook naar personen. Henrij broucke uit Eernegem, kanton Gistel, behoort tot de ‘22me equipage de haud bord enbarque a bord du vaisseau le donuwerd en raede en thoulon’ (br. 310, 7 januari 1813). Dat donuwerd een verhaspeling is, is duidelijk, maar waarvan? Een toelichting ontbreekt. Dit is een oorlogsbodem die zijn naam ontleende aan de stad Donauwörth in Beieren aan de DonauGa naar voetnoot(1). Daar behaalde de Franse maarschalk Nicolas Soult in 1805 een overwinning op de Oostenrijkers. Het fregat l'andermaque (br. 160) waar hendericus jacobus kule uit Keiem, kanton Nieuwpoort, bij zijn aankomst op 25 oktober 1810 te Nantes op geplaatst wordt, is natuurlijk de Andromaque, naam van de vrouw van Hector en moeder van Astyanax. In de Ilias is zij het symbool der echtelijke liefde. De naam is in Frankrijk bekend door de tragedie van Racine (1667). | |
PlaatsnamenDe lokalisering van de plaatsnamen in de brieven werd voor een groot gedeelte verzorgd door drs. Piet C. Rolf. Hij is daarbij uitgegaan van een zuiver zakelijk-synchronisch principe. Dit betekent dat het taalkundige en historische aspect van deze namen niet aan bod is gekomen, wat m.i. te betreuren valt. Zo wordt b.v. Majanse (br. 38) en meeJans (br. 190) zuiver zakelijk toegelicht met Mainz. Taalkundig en historisch was een commentaar ‘Mayence, d.i. Mainz’ passender geweest i.v.m. een stad die sinds 1803 deel uitmaakte van Frankrijk. Alle Duitse, Italiaanse, Spaanse of Portugese namen van steden waarmee de Vlaamse conscrits te maken kregen, hoorden zij nu eenmaal op zijn Frans uitspreken, zoals coblank (= Coblence) en colaij (= Cologne) (br. 2), hambourg (br. 50), turin (br. 171), Livourne (br. 201), vijronne | |
[pagina 181]
| |
(= Verona) (br. 193), alexanderrien (= Allessandria) (br. 170), tollet (br. 253), Cordoue (br. 262) of Lijsbonne (br. 313). Dat in br. 1 haeken staat en niet Aix-la-Chapelle, is te verklaren uit het feit dat de naam van deze grensstad nu eenmaal, net als die van Parijs, een lange Nederlandse traditie heeft. Maar Luik in br. 88 heet toch maar Liege. In maestrik (br. 68) hoor je de Franse uitspraak. Een conscrit uit Roksem kent in 1811 Brabantse stadjes als Tienen en Sint-Truiden alleen bij hun ‘Franse’ namen tilamont en soutero (br. 124), een ander schrijft in 1812 zelfs sroo (br. 58). Daar staat dan weer tegenover dat voor een soldaat uit Loo een stad uit de oude Spaanse Nederlanden Camerieke (br. 78) heet en niet Cambrai. Maar het onverklaarde, verhaspelde stradbrog (br. 2) berust blijkbaar op de Franse vorm Strasbourg en niet op Straatsburg. Niet strikt synchronisch echter is de commentaar waar men Westvlaamse plaatsnamen niet correct spelt, zoals Diksmuiden (br. 145), Ansegem (br. 70), Elverdingen (br. 229), Ostende (br. 288). Watou wordt verkeerd gespeld als Wattou (br. 207), ook op p. 30 in het register der plaatsen van bestemming, maar goed in br. 130. Dunkerque in het Franse adres van br. 293 wordt in de toelichting, ik zou haast zeggen onvermijdelijk, op zijn Hollands tot Duinkerken, tegen de Vlaamse traditie in. Sommige gemeentenamen werden, blijkens hun cursieve druk, versleten voor persoonsnamen, zoals hoodtrijvee (br. 2), dat in werkelijkheid de woonplaats is van Salo (Charlot?) de rijke. In br. 3 wordt lijchtervelde ook gecursiveerd evenals queren (br. 68) (vergelijk Cueren (br. 54)) en scisile (br. 284). Dat ze als namen van personen zijn opgevat, blijkt ook uit de lijst op p. 631 volg. In werkelijkheid gaat het hier om de namen der gemeenten Outrijve, Lichtervelde, Kuurne en Sijsele bij Brugge. De commentaar blijkt een enkele keer niet geheel op de hoogte met de aardrijkskunde van het oude ‘département de la Lys’. Zo hoort br. 306 voor Zulte, thans provincie West-Vlaanderen, eigenlijk niet in deze collectie van brieven thuis, omdat die plaats toen behoorde tot het ‘département de l'Escaut’. En br. 132 geadresseerd ‘tot peteghem bij oudenaerde dupartement du l'Escaut’ werd hier opgenomen in de veronderstelling dat het een brief zou zijn bestemd voor Pittem in het naburige departement. Zou de vader van jsenius verhest werkelijk vanuit Ingooigem de ‘coppelmenten’ van conscrit pieter koene gaan overbrengen naar ‘St. Dénis’ bij Parijs (br. 18)? Zou hier niet Sint-Denijs bij Outrijve zijn bedoeld? | |
[pagina 182]
| |
‘Petem Canton de lill’ in het adres van br. 199 wordt in een noot vertaald als ‘Canton van Lille’. Soldaat Françiscus Soens weet echter maar al te goed dat zijn dorp, Pittem, niet in het kanton Rijsel ligt. In het handschrift staat blijkbaar niet lill maar till, of zoals dr. Jan van Bakel mij op 19.1.81 schreef, tilt dit is Tielt. Br. 256 gericht tot ‘joseph Brij a albeke’ wordt gelokaliseerd te Harelbeke i.p.v. te Aalbeke, dat eveneens in het arrondissement Kortrijk ligt. De plaats Harelbeke vindt men in de brieven trouwens steeds als Harelbeke (br. 267) of Harlebeken (br. 206). Het niet verklaarde kanton toure (br. 51) is Torhout, waarin Ruddervoorde ligt. In br. 89 had ‘groningen’ in Brugge wel enige toelichting verdiend. In br. 134 is ‘departemend resland’ vermoedelijk te lezen als ‘defland’(re). Br. 218 wordt door Charles Lois castelijn gestuurd aan zijn vader te Dentergem, kanton Meulebeke, ‘arondissement brussel’. Bij dit aardrijkskundige mirakel mist men wel enige commentaar; blijkbaar heeft een Zuidbrabantse medeconscrit het adres geschreven en het Westvlaamse Meulebeke verward met Molenbeek (Meule(n)beek) bij Brussel. Meer dan eens twijfelt de tekstverzorger volkomen ten onrechte aan de deugdelijkheid van zijn verklaring. In br. 94 is holvergem inderdaad Alveringem. Het is niet ‘waarschijnlijk’ maar evident dat de schrijver van br. 8 dezelfde is als die van br. 7, t.w. dezelfde Carolus Martien uit Hondschote in Frans-Vlaanderen, met hetzelfde lief threse boluijt aan wie de ‘compelmmenten’ gedaan moeten worden. Waar de commentator het Westvlaams van br. 65/17 goed begrepen heeft wij hebben een hinde get van al Dat wij soldat zijn = ‘wij hebben slechts een hemd gehad’ enz., kon zijn ‘wellicht’ hier gevoeglijk gemist worden. Andere gevallen waarin echt geen twijfel mogelijk is, zijn: kwegt (br. 56) ‘kweek’, profisor (br. 233) vl. provisoor < fr. provisoire, menst (br. 313/20) ‘binst’. | |
Duitse plaatsnamenOf (h)osbor(c)k (br. 40/5) weer te geven is als Osnabrück, valt te betwijfelen; het gaat m.i. om Augsburg. Dat blijkt uit de context ‘van osbork tot wene kebben wij den kesser veriagt’. Bosbak (br. 9) is niet Mosbach bij Heidelberg, maar buzbag zoals in het adres onder aan de brief staat, d.i. Butzbach, in de Kreis Friedberg in Hessen, 50 km ten westen van Frankfurt am Main. Voor Wijnsback (br. 311) in Pruisen luidt de commentaar ‘onbekende plaats’; in het adres onder aan de | |
[pagina 183]
| |
brief staat Ansback, wat misschien bedoeld is. Is in ‘a landa departement de baere(ijn)’ (br. 48) het laatste woord wel te interpreteren als Beieren? Nu is het wel waar dat Landau, even ten westen van Spiers, in 1814 door Frankrijk aan Beieren moest worden afgestaan, maar Beieren is toch nooit een Frans departement geweest? Baere(ijn) is natuurlijk Bas-Rhin, wat geografisch past bij deze stad uit Rijnland-Palts. In br. 57 is *ouijom de vertphalie niet ‘Westfalen’ maar Royaume de Westphalie. Is meijsborg (br. 12) soms Weissenburg ten zuiden van Nürnberg? Als in br. 161 fiume als toelichting krijgt ‘in het voormalige koninkrijk Illyrië, thans Rijeka’, dan had de commentaar bij Castrien (br. 165) niet horen te luiden ‘Küstriṇ in Polen’ - de Poolse naam is trouwens Kostrzyn - maar ‘Küstrin in het voormalige koninkrijk Pruisen’. Küstrin was toen immers even weinig Pools als het zuidelijker gelegen Frankfurt aan de Oder. In die brief valt geen enkele Poolse taalinvloed te bespeuren, wel Duitse, immers Caroles wittenzale, die in het hospitaal in Küstrin verblijft en voor Smolensk zijn linkerarm verloren heeft, schrijft ‘het fiber ben ik kweijt’. Jacobus Laroie uit Vlamertinge voegt aan zijn brief (58) van 26 juli 1812 een lijst toe van ongeveer zestig plaatsnamen, daarmee de gevolgde marsroute van Brugge naar Koningsbergen reconstruerend. Niet alle namen heeft Piet Rolf kunnen identificeren, rosstende en calos tussen Wesel en Munster b.v. niet. Volgens dr. Hans-Georg Maak (Göttingen), aan wie ik verschillende identificaties van Pruisische namen in de route dank, is rosstende Dorsten (Lippe). De malle spelling wordt begrijpelijk, als men bedenkt dat Dorsten door de Fransen als Dorsten'ne zal zijn uitgesproken. Maar wat is dan Calos?Ga naar voetnoot(2) Met paessene tussen Hannover en ‘brunsewijk’ - van deze stad kent de soldaat de Nederlandse naam, niet de Duitse waarvan de commentaar zich bedient - ‘kann nur Peine gemeint sein’. Na ‘Berlien hoogstat van prussen’ blijven onverklaard: ‘Unkeberg, bamberg, alkarede filer naagegen’. Het eerste is Müncheberg in Bran- | |
[pagina 184]
| |
denburg; bamberg oostelijk van kisterie (door de commentaar met Küstrin geïdentificeerd) kan slechts Landsberg aan de Warthe zijn. Alkarede is Altkarbe en in filer ‘dürfte Filehne stecken’. Naagegen is blijkbaar ndl. na en hd. gegen, m.a.w. Filehne bij Stegalitz. Na Stieglitz komt de briefschrijver in het Poolstalige gebied van de oude provincie Posen, waarvan de kleinere plaatsen blijkbaar alleen maar Poolse namen hadden. ‘Groeno, gommer hoest grabosse jorsis’ blijven onverklaard. Nakel heeft Jacobus Laroie op zijn Duits of op zijn Frans gehoord en niet op zijn Pools zoals de commentator. Na brambeg = Bromberg volgen onverklaard ‘galits, torens, koelem’. Het eerste is Calisch, het tweede Thorn (Pools Torun); koelem is Kulm in het vroegere West-Pruisen. Het daarop volgende morgenvader lijkt een probeersel voor het direct daarop volgende mariewader = Marienweder. Vergelijk tevoren voor Berlijn de doubletten spandorij spandar voor Spandau. Vrauwenborg wordt verklaard als Frombork, wat taalhistorisch niet past in deze tekst. Beter was geweest Frauenburg, wat Jacobus Laroie en, naar ik vermoed, ook Copernicus, die er ‘Domherr’ was, gehoord hebben als naam van deze plaats aan het Frisches Haff. Na Frauenburg blijven bren en gagebeij ongeïdentificeerd. Het daarop volgende branborg zou, volgens de commentaar Braunsberg (Pools Braniewo) zijn, maar dat is niet juist. Volgens dr. Maak gaat het om Brandenburg bij Koningsbergen. De briefschrijver maakt niet steeds duidelijk onderscheid tussen -berg en -borg (hd. -burg). Maar wat is tenslotte geldebier voor Koningsbergen? | |
Franse plaatsnamenDat in br. 126 ‘pas du caley a la sente’ zou betekenen ‘Pas de Calais aan de Seine’, behoort tot de geografische onmogelijkheden. Maar wat is ‘a la sente’? Boulogne-sur-Mer ligt immers aan de monding van de Liane. Zolang men uitgaat van een geografische naam is het raadsel onoplosbaar. Prof. Charles Muller (Straatsburg) had direkt door wat er aan de hand was. De conscrit is in het kamp ‘à la Santé’, d.w.z. ‘soit: “au service de Santé”, soit (douteux) à l'endroit où on isolait les contagieux, qui s'est appelé “la quarantaine”, mais aussi, dans les ports de mer, “la Santé”’ (4 mei 1988). Op 7 juni 1808 noemt petrus de smet uit St.-Baafs-Vijve (br. 32) als adres ‘in den depo a, maijense het partement de montonnerre’. Op 9 september 1809 geeft Jan babtiste De Witte als adres op ‘30 resement 4 batlion 2 Companie | |
[pagina 185]
| |
departement Du monteniere’ (br. 42). Beide opgaven houden ongetwijfeld verband met elkaar. Mont-Tonnerre is de naam van een berg in de Palts, de Donnersberg. Mijn vriend prof. Charles Muller (Straatsburg) schreef mij hierover (10 okt. 1984): ‘Le département de Mont-Tonnerre a existé de 1798 à 1814; il avait pour chef-lieu Mayence, et pour préfet Jeanbon Saint-André, qui y mourut en 1813 et dont la tombe est toujours entretenue, à notre époque, par la municipalité de cette ville’. | |
Engelse plaatsnamenDeze worden in de brieven slechts aangetroffen in verband met krijgsgevangen Westvlamingen van de keizerlijke vloot. In brief 213 leest men: ‘(ik) ben in De reviere van zitthem gaerreveert in het preson genoemd de Zandwijts in ingelland’. Zitthem wordt niet toegelicht, maar Zandwijts krijgt de volgende commentaar mee: ‘Sandwich, Kent of Sandwith, Cumberland’. Dat alleen de eerste gissing juist is, had men op grond van Zitthem kunnen weten. Reviere is in de commentaar verklaard als ‘gebied, district’, maar dat is geen Westvlaams. ‘De reviere van zitthem’ is de rivier van Chatham, een naam die, naar ik dacht, toch een zekere klank heeft in de Nederlandse zeegeschiedenis, t.w. de rivier de Medway. Zandwijk is Sandwich, een van de ‘Cinque Ports’, bekend als toevluchtsoord van Vlaamse hervormden in de 16de eeuw. Zo was Jacob Celosse, de factor der Vlaamse Kamer ‘De Orangie Lelie’ te Leiden, aldaar overleden in 1631, geboren te Sandwich. Zijn vader, Hermes Celosse, was ouderling van de ‘Disper(s)ed Community of Ronsen’. Zijn moeder was ‘Nup-kercx’Ga naar voetnoot(3). In de Leydsch-Vlaemsch Orangien Lely-hof (U.B. Leiden 1497 C 16) p. 171 staat het volgende lofdicht van Marten Beheyt op Jacob Hermes Celosse Soon 6 sprockel 1631: ‘Uyt Ronsche Barony door 't Vaderlick ghestam
Sijn Moeder mede Vlaems
Nup-Kercx soo vroom als rijck,
Wiert hij lijfs-eerste Vrucht in 't Engels Sandewijck’ (ao 1632).
| |
[pagina 186]
| |
Italiaanse plaatsnamenTravallijato (br. 172) is Travagliato in de provincie Brescia. Soldaat Carrolus peiren schrijft dat hij bijna dood is geweest ‘in de battaillie tot versaillie in itaillien’. Versaillie is, zoals in de commentaar te lezen valt, Vercelli, maar hiermee is de vorm versaillie niet verklaard. De soldaat heeft natuurlijk de Franse naam Verceil gehoord. St volo (br. 182) ‘dans la venise’ is mogelijk, indien bedoeld is ‘in de stad Venetië’, San Polo (= San Paolo), met een beroemde kerk, klooster en marktplein. Is seijsta (br. 182) soms Sesto Calende, ten zuiden van het Lago Maggiore? Maar Professor dr. R. Busa (Gallarate) schrijft me (3 febr. 1986) dat er op zijn minst acht Sesto's zijn. | |
Spaanse plaatsnamenBr. 249 is gedagtekend 5 december 1808 uit Ragon, volgens de commentaar ‘misschien Zaragoza’. Dit is niet erg waarschijnlijk, aangezien men in de brief leest: ‘wij Liggen nu gecampeert vier uren van Sarago in de Stad rangon’. Dit laatste is de stad Alagón (op zijn Frans opgevat als à Lagon) op de rechteroever van de Ebro. Br. 276 is gezonden uit Storga, een plaats die, volgens de commentaar, onvindbaar is; dit Storga is Astorga (op zijn Frans: à Storga), ten westen van Leon. Met Avila in br. 283 is stellig geen Spaanse provincie bedoeld, zoals de commentaar beweert, maar de stad Avila ten westen van Madrid.
Warmond, 1988. F. de Tollenaere |
|