Bibracte: Beverstad?
Een twintigtal kilometers ten westen van de Franse stad Autun verheft zich op de grens van de departementen Nièvre en Saône-et-Loire de ruim 820m hoge Mont Beuvray, een van de hoogste toppen van het Morvan-massief, die 2000 jaar geleden de Gallische stad Bibracte, oppidum van de Eduërs (Aedui), droeg. De moeilijk in te nemen, met wallen versterkte stad, werd door Caesar gespaard. De Eduërs waren immers trouwe bondgenoten van Rome, wat niet wegneemt dat Vercingetorix te Bibracte de gewapende weerstand tegen de Romeinse bezetter had georganiseerd. De stad, hoofdzakelijk bewoond door ambachtslieden, diende ook als wijkplaats voor de bewoners van het omliggende land in tijden van gevaar en oorlog. Bibracte ontvolkte grotendeels na de stichting van Augustodunum (Autun) ten tijde van keizer Augustus in het ruime dal van de Arroux, bijrivier van de Loire.
Volgens de traditionele, reeds in de 19de eeuw bedachte etymologie is de plaatsnaam Bibracte afgeleid van een hypothetisch Gallisch woord *bibros (of bebros), Gallische naam van de bever, een toen nog vrij algemeen dier. Beverbont en bevergeil (castoreum: sterk riekende, door de bever uitgescheiden en sinds oeroude tijden als krampstillend middel gebruikte olie) werden aan de Romeinen verkocht, met het gevolg dat de Latijnse naam fiber (normale weergade van ons bever) in de Romeinse volkstaal in onbruik geraakte en door het woord biber, ontleend aan het Gallisch (bibros), werd verdrongen.
De naam Bibracte zou aldus Beverstad betekenen, herinnerend aan een plaats waar ooit bevers woonden en bevers werden gevangen.
Ter gelegenheid van een natuurwetenschappelijk onderzoek, enkele jaren geleden verricht in de Morvan, heb ik de archeologische plaats Bibracte bezocht. Dat bezoek heeft mijn twijfel aangaande de etymologie Bibracte = Beverstad gestaafd. De berg, een oude vulkaan, is dicht bebost. Op de top, een ontbost plateau van enkele hektaren, werden de ruïnes van het oude Gallische oppidum in de 19de eeuw blootgelegd door de Franse archeoloog Bulliot. De blootgelegde resten werden daarna opnieuw toegedekt en liggen sindsdien te wachten op nieuw, minder verwoestend onderzoek. De toen opgegraven voorwerpen worden gedeeltelijk bewaard in het Rollin-Museum te Autun.