Naamkunde. Jaargang 20
(1988)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Nogmaals VuylstekeIn de vorige jaargang van dit tijdschrift publiceerde W. BeeleGa naar voetnoot(1) een bijdrage over De familienaam Vuylsteke, met een verklaring van de naam die afwijkt van de traditionele interpretaties van de Duitse naamkundigen. Brechenmacher, Hagström en SchwarzGa naar voetnoot(2) zien nl. allemaal in Faulstich, Vielstich, Seltenstich bijnamen voor kleermakers. En ook bij BahlowGa naar voetnoot(3) vinden we dezelfde verklaring, die ‘stechen’ als ‘naaien’ interpreteert. De enige Duitse antroponymist die al aan een andere verklaring gedacht had, is BachGa naar voetnoot(4). Hij noemt in de 14de eeuw in Tirol een slager met de naam Chuonrad Seltenstich. Bijgevolg verklaart hij Faulstich en Seltenstich als toenamen voor slagers, maar hij voegt eraan toe dat ook kleermakers en schoenmakers voor deze naam in aanmerking komen. Nu blijft Beele in zekere zin eigenlijk bij de verklaring ‘naaien’, maar dan wel in de dubbelzinnig-seksuele zin van ‘neuken’. Dat deze betekenis goed mogelijk is voor een familienaam, toont hij aan met de 14de-eeuwse Picardische familienaam Foupau ‘neuk weinig’ en de Middelvlaamse toenaam Nodenay/NodinnayGa naar voetnoot(5) ‘die node naait, neukt’Ga naar voetnoot(6). Intussen kan ik nog een paar andere voorbeelden geven, die nog duidelijker deze betekenis adstrueren. Het zijn nl. zinwoorden die met het werkwoord beginnen: 1418 Jhan Naynoede, KortrijkGa naar voetnoot(7); 1446 Jan Nayenoode, DiksmuideGa naar voetnoot(8). Nu wijs ik deze verklaring van BeeleGa naar voetnoot(1) niet af, ze is inderdaad goed mogelijk. Maar hij heeft m.i. niet kunnen aantonen dat het werkwoord | |
[pagina 162]
| |
steken in het Middelnederlands al die dubbelzinnige betekenis had. Terwijl naaien in de zin van neuken ons uit het Middelnederlands wel bekend is, kennen we geen enkel voorbeeld van een Middelnederlands steken in die ‘obscene’ betekenis. De voorbeelden uit het WNT zijn meestal 17de-eeuws, op zijn vroegst 16de-eeuws (C. Everaert). Nu komt Wuilsteke al in 1280 in Ieper voor, Faulstich (Vuilstig) al in 1263 in Keulen. Ik geef toe dat dit negatieve argument geen afdoend bewijs is, maar Beele zijn betoog was overtuigender geweest, had hij Mnl. voorbeelden kunnen geven van steken ‘neuken’. Op het ogenblik dat de bovengenoemde bijdrageGa naar voetnoot(1) verscheen, had ik zelf toevallig al geruime tijd een bijdrage persklaar over ‘De familienaam Vuylsteke’, bestemd voor De LeiegouwGa naar voetnoot(9). Ook ik nam nl. geen vrede meer met de verklaring ‘luie kleermaker’. Ik ga evenwel liever uit van de meer voor de hand liggende betekenis van steken in het Middelnederlands: ‘steken, een steek toebrengen, wonden, treffen, doden, stoten, duwen’. En ik kom tot deze conclusie, omdat de Duitse familienaam Seltenstich toch duidelijk de tegenhanger is van onze familienaam SeldenslachGa naar voetnoot(10), waarvan ik hier een paar oude voorbeelden laat volgen: 1492 Gheert Selleslach = 1515 Gheert Seldeslach, KontichGa naar voetnoot(11); 1585 Willem Seldeslach = 1586 Willem Selleslach, Aartselaar; 1614 Anthonis SeldenslachGa naar voetnoot(12). RoelandtsGa naar voetnoot(13) ziet voor die naam twee mogelijke verklaringen, nl. die van BachGa naar voetnoot(4) ‘slager die zelden slacht’ en als ironische bijnaam ‘voor een loshandig persoon’, letterlijk ‘iemand die zelden slaat’. Nu geef ik de voorkeur aan deze laatste verklaring ‘die zelden slaat, die zelden steekt, die weinig met messen omgaat’, al dan niet ironisch bedoeld. Vanwege het parallellisme Vuylsteke - Faulstich en Seldenslagh - Seltenstich en vanwege de bijna identieke betekenis van Faulstich = (±) Seltenstich tegenover (het tegendeel) Vielstich, kan ik in stich - steke niets anders zien dan een vorm van het werkwoord steken, stechen ‘steken, een steek toebrengen’. | |
[pagina 163]
| |
Het zijn m.i. namen voor vechtersbazen, die - al naar gelang - traag, zelden of makkelijk naar het mes of de dolk grijpen. En we weten hoe makkelijk in vroegere tijden in de kroeg of op straat naar het mes gegrepen werd. Deze betekenis van steken/stechen blijkt trouwens ook uit de Duitse familienaam Stech(e)messer, die BrechenmacherGa naar voetnoot(14) als ‘Messer zum Stechen’ (steekmes) verklaart en waarvan hij in 1574 een vb. noemt in Neurenberg: Endres Stechmesser. Daarnaast vermeldt hij de Nederduitse vorm Steck(e)metz, Steckemest, die hij dan verklaart als ‘Träger dieser Waffe’ (iemand die een mes bij zich draagt). Hier geeft hij ook een oud Hamburgs voorbeeld: 1252 Ludekinus Stekemes. Ook BahlowGa naar voetnoot(3) 466 vermeldt deze naam, maar interpreteert hem als beroepsbijnaam voor de maker van steekmessen, de messensmid (Messerschmidt). Maar het is toch zonneklaar dat Stechmesser/Steckemest (Mnd. Stekemes) eveneens een zinwoord is voor een ‘Messerstecher’, d.w.z. een messetrekker, iemand die vaak aan steekpartijen deelneemt. Ik meen dat de naam Stekemes duidelijk de betekenis ‘een steek toebrengen’ van steke in Vuylsteke adstrueert. Terloops en tot slot wil ik hier bij de naamvarianten die Beele al vermeldde, nl. Vuylsteke, Vulsteke, Vuylsteek en Vuylsteker, ook nog enkele minder bekende (nu nog voorkomende) varianten vermelden: Vuylstecke, Vuijlsteke, Wulsteke, Wulstecke, Wuylsteke, Vuyrsteker en Wylsteker.
Brugge. F. Debrabandere |
|