Naamkunde. Jaargang 20
(1988)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||||||
Het toponiem Testenhoek te Maldegem - KleitIn Memoriam Willem Pée (1904-1986) Jarenlang ben ik geïntrigeerd en zelfs gefascineerd door de officieuze benaming van de wijk waar ik geboren ben: den Testenhoek (uitspr. ['taesn̩uk])Ga naar voetnoot(1). Logischerwijze segmenteerde ik dat toponiem in tes(t)en en hoek. Het element -hoek was dan vrij goed te verklaren omdat de Testenhoek inderdaad nogal perifeer ligt ten opzichte van het centrum (ter plaatse: 't dorp, uitspr. [tɛ˔rp]) van Kleit (I 154a). Maar wat kon dan wel die test(e) zijn? In het Kleits zijn mij twee betekenissen van dat woord bekend: (a) boterpot (arch.), (b) houten of aarden schotel waarin duivenliefhebbers hun duiven laten broedenGa naar voetnoot(2). Op geen enkele manier echter kon ik een redelijk motief bedenken voor de verbinding van dit woord teste met hoek tot het Kleitse toponiem Testenhoek. Bovendien was er een tweede, fonologisch probleem: als we in het eerste deel met het meervoud van teste te maken hadden, dan zou de uitspraak [taestn̩] moeten luiden en niet [taesn̩] (hetgeen nochtans in de werkelijkheid voorkomt). Al enige tijd had ik Testenhoek als een van de vele onoplosbare etymologische mysteries geklasseerd, tot ik onlangs het bijzonder interessante artikel van Leys (1956) over ‘Sporen van vocaalbreking en stembandocclusief in de Zuidnederlandse naamkunde’ herlas. Daarin behandelt Leys o.a. de ‘breking’ van Wvla, -[ut] (< wgm. ǎl/ǒl + d/t) tot -[ukt], die in de huidige dialekten beperkt is tot de noordoostelijke uithoek van West-Vlaanderen (zie Pée, 1943) maar volgens ouder toponymisch materiaal wellicht ooit een algemeen Westvlaams fenomeen is geweestGa naar voetnoot(3). Uit De Flou (1914-38) citeert Leys o.a. volgende voorbeelden: | |||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||
Revelerend voor mij en voor het hier behandelde toponiem was echter nootGa naar voetnoot(7) op p. 48 van Leys' artikel: ‘Toponiemen zoals houck te cnolle, houc de bake, hoekteland, enz. (alle bij De Flou) laat ik hier buiten beschouwing, daar het voorlopig niet uitgemaakt is, of zij op hout dan wel op hoek teruggaan’. Deze noot bracht me nl. tot de hypothese dat (cf. de hierboven vermelde alternantie [ukt] / [ut]) in West-Vlaanderen achter heel wat -hoek-toponiemen een oorspronkelijke benaming met -hout = -bos schuil kan gaan. Vooral in de periode toen hout vervangen werd door het jongere bosGa naar voetnoot(5), was verwarring van -[ukt] (= -hout) met -[uk] (= -hoek) helemaal niet uitgesloten, zeker niet in toponiemen voor enigszins afgelegen plaatsen. In het toponymisch materiaal van De Flou is de aflossing van -hout door -hoek ten andere aantoonbaar: cf. skerphouct (1331, Blankenberge) scerphouck naast scerphout (1594, ibidem) Hypotheses hebben vaak een associërend effekt en zo kwam ik op het idee dat achter het Kleitse toponiem Testenhoek wel eens een oudere benaming met -hout = -bos verborgen kon zitten. Een elementaire fonologische voorwaarde is dan wel dat hout in het Kleits ooit [ukt] uitgesproken werd. Vandaag de dag wordt Wgm. ǎl/ǒl + t er weliswaar als [ɑ˔i] gerealiseerdGa naar voetnoot(6), maar dat kan een vrij recente veroostvlaamsing zijn. Immers, in het algemeen is het Kleits als een overgangsdialekt (Wvla./Ovla.) te karakteriseren en vooral de fonologische struktuur suggereert een Westvlaamse onderbouw met een Oostvlaams super- | |||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||
straatGa naar voetnoot(7). Ruimtelijk is die [ukt]- uitspraak trouwens ook nu nog niet ver teruggetreden, want ze is nog heel gewoon in de plaatsen die in het westen aan Kleit palen: Donk (I 154b), Oedelem (I 153)Ga naar voetnoot(8) en Oostveld (I 183a), een gehucht van Oedelem. Zelfs op Kleits grondgebied, met name aan de (zuid)westelijke periferie (wijk Burkel)Ga naar voetnoot(9), troffen we nog enkele gezinnen aan (die sociaal helemaal op Oostveld afgestemd zijn) waar [ukt] ook nu nog de normale realisatie is van wgm. ǎl/ǒl + t (zie Taeldeman, 1966: 182). In het licht van dat alles is het verre van onwaarschijnlijk dat ook het eigenlijke Kleit ooit de Wvla. [ukt]-uitspraak gekend heeft en (cf. de hypothese hierboven) dat achter Testenhoek een oud -hout- toponiem schuilgaat. Te beantwoorden blijft dan nog de vraag wat het eerste deel Testen- (uitspraak. [taesn̩]) kan betekenen. Overwegend dat veel -hout (= bos)- toponiemen als eerste deel de naam van een boomsoort bevatten (cf. Eekhout, Boekhoute), ben ik op het idee gekomen dat Tes(t)en- door metanalyse (na de ‘volksetymologische’ aanpassing -hout → -hoek) teruggaat op 't (= het) + esken (= essen), m.a.w. Tes(t)enhoek < 't essenhout. Klankgeografisch en -historisch is die opvatting ook verdedigbaar. In het R.N.D.-materiaal (cf. dorsen, nr. 138) komen aan de (westelijke) periferie van Kleit volgende realisaties van intervokalische -*sk- voor: [sʔ] (b.v. in Oostkerke, H 13), [st]Ga naar voetnoot(10) (o.a. in Moerkerke, I 152 en Sijsele, H 41), [sX ̘] (o.a. in Assebroek, H 40) en [s] (o.a. in Oedelem, I 153 en ook in Kleit zelf). Kaart 1 hangt een precies beeld op van de realisatie van intervokalische -sk- in dǒ(r)sen. Het gezegde ‘aus dem räumlichen Nebeneinander ein zeitliches Nacheinander’ indachtig, kunnen we die vormen als volgt in een ontwikkelingsschema onderbrengen: | |||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||
KAART 1: Wgm. -sk- in: dorsen (R.N.D. 138)
s - sX / s? st In Kleit is dan het finale stadium met [s] bereikt, vandaar de uitspraak ['taesn̩uk], maar in de officieuze schrijftaalvorm Testenhoek is nog een ouder uitspraakstadium (nl. met [st]) blijven voortleven. Wij menen uit dit alles de volgende konklusies te mogen trekken:
| |||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||
Ten slotte nog een anekdotisch toemaatje voor wie nog in het toeval zou geloven: tot z'n 24e levensjaar woonde schrijver dezes in ‘den Testenhoek’ nr. 22 te Maldegem-Kleit en verhuisde toen naar... het Essenhout nr. 22 te Kapellen (Antw.).
Gent. J. Taeldeman
Bevoegdverklaard navorser N.F.W.O. | |||||||||||||
Bibliografie
|
|