Naamkunde. Jaargang 20
(1988)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ontstaan der Nederlands-Franse taalgrens (V).Besluiten we de studie der Romaanse toponiemen die om fonetische redenen van Ingweoonse oorsprong moeten zijnGa naar voetnoot(1)!
7. Pitet, n. van een gehucht te Fallais, voormalige, nu bij Braives (arr. Borgworm) ingelijfde gemeente, op 3½ km ten N.O. van Marneffe: dial. pitè, pétéGa naar voetnoot(2), d.i. [pitę, pįtį]; 1222 (or.) PiteiGa naar voetnoot(3). Wg. putt-innju, bij de romanisering reeds geëvolueerd tot Ingw. pyttinnju, instr.?-loc.Ga naar voetnoot(4) ‘plaats met putten’, collectiefGa naar voetnoot(5) afgeleid van *puti ‘put’ (bij Oe. pytt, Ofri. pett in ~werk ‘putwerk’Ga naar voetnoot(6), Onfrk. puttiGa naar voetnoot(7), Ohd. pfuzzi): in het Germaans werd de beklemtoonde u door de volgende i umgelautGa naar voetnoot(8); in het Romaans werden de y en de i nog ẹ's, zoals de Latijnse ĭ, werd de groep nnj een [n′], die als Waalse eindklank | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wegvielGa naar voetnoot(9), en de ẹ˔ der eerste syllabe een Waalse iGa naar voetnoot(10). De naam werd in de eerste helft der VIe eeuw geromaniseerdGa naar voetnoot(11); hij is Ingweoons wegens de vroegtijdige i-umlaut van u. Verkeerde vertaling van Pousset, n. van een voormalige, nu bij Remicourt (arr. Borgworm) ingelijfde gemeente, op 13½ km ten N.O.: dial. poussètGa naar voetnoot(12), d.i. [pusę]; 1163 (or.) verklaring dat de kerk van Puci (3maal) aan die van Lamine onderworpen isGa naar voetnoot(13); 1225 (k. ± 1460) verklaring dat het kapittel van Saint-Barthélemy, te Luik, zijn tiend te Puchei vrijgekocht heeftGa naar voetnoot(14); ...; 1606 (kaart) PutzGa naar voetnoot(15); ...; 1680 (or.) Remicour, PutschenGa naar voetnoot(16). Opgevat als Rom. *pute-ācum ‘plaats met putten’, toponymisch collectiefGa naar voetnoot(17) van Lat. puteus ‘put’; maar in werkelijkheid ontstaan uit Rom. Puci-ācum (met ū?) ‘hoeve der Puciī’Ga naar voetnoot(18): in het Nederlands werd Owa. *[putsęj] of reeds *[putsę] door verschuiving van de klemtoon op de eerste syllabe en verzwakking van de uitgang geleidelijk tot | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*[puts] verkortGa naar voetnoot(19) en werd hiervan later een verkleinvorm afgeleidGa naar voetnoot(20), omdat de Waalse uitgang met het diminutiefsuffix -et < Rom. -ittum vereenzelvigd werdGa naar voetnoot(21). 8. Haccourt, n. van een voormalige, nu bij Oupeye (arr. Luik) ingelijfde gemeente, op 9 km ten Z.W. van Kanne: dial. hacou, -oûGa naar voetnoot(22); 1067 (onechte oorkonde van ± 1103; or.) Tietbaldus de Hacues [= ~Ga naar voetnoot(23)]Ga naar voetnoot(24); 1111 (or.) pro ecclesia de Hacus... in vico qui dicitur Hacus [= ~Ga naar voetnoot(23)]Ga naar voetnoot(25); 1145 (2 k 1786 van k.) HaccurGa naar voetnoot(26); 1224 (or.) militum de Hacuiz [lees *Hacurz?]Ga naar voetnoot(27); ...; 1241 (or.) Rigaldus de HacurtGa naar voetnoot(28). Wg. haka-hūs, bij de romanisering reeds geëvolueerd tot Ingw. hakhūs of zelfs hakhŭs, ‘huis met een haak (of met haken)’, samengesteld uit *hakō ‘haak’ (bij Oe. haca ‘grendel’, Osa. hako ‘haak’) en *hūs ‘huis’ (bij Oe., Ofri., Osa., Onfrk. en Ohd. hūs): in het Germaans werd de a der middensyllabe gesyncopeerdGa naar voetnoot(29), de lange vocaal van het tweede bestanddeel wellicht reeds verkortGa naar voetnoot(30), en verdween misschien al | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de postconsonantisch geworden hGa naar voetnoot(31); in het Romaans werd de intervocalische kh of kh overgenomen als ccGa naar voetnoot(32), de ū of diens verkorting als de evolutie van Lat. ū - dat in het Luikerwaals [u] geworden is -, en werd de tweede syllabe reeds vroeg gelijkgemaakt aan het tweede bestanddeel der vele plaatsnamen op -court < Lat. cohortem acc. ‘erf’. De naam werd ten vroegste tegen het eind der VIe eeuw geromaniseerdGa naar voetnoot(33); hij is Ingweoons wegens de syncope van de Westgermaanse a der middensyllabe. Verkeerde vertaling van Once, n. van een gehucht te Boirs, voormalige, nu bij Bitsingen (Fr. Bassenge, arr. Luik) ingelijfde gemeente, op 6 km ten N.W.: dial. à once, à-y anceGa naar voetnoot(34); hs. 1247-53: ± 1250 OnchGa naar voetnoot(35); hs. ± 1280-85 (te Fexhe-Slins) pasial d'UncesGa naar voetnoot(36); 1294 vers onche, 1299 (or.) moines doncheGa naar voetnoot(37). Opgevat als Rom. *unc-ia(-) ‘huis met een haak (of met haken)’, afgeleid van Lat. uncus ‘haak’Ga naar voetnoot(38); maar in werkelijkheid ontstaan uit Rom. lyncea(-) ‘(? lynxachtige >) lynx’ (bij Ofr. once ‘lynx’): de y werd reeds in het Vulgairlatijn door u > ọ vervangen, en de l- werd door verwarring met het bepaald lidwoord weggelatenGa naar voetnoot(39).
9. Lizin, n. van een gehucht te Ouffet (arr. Hoei), op 19 km ten N.O. van Jeneffe in Condroz en 12 ten N.O. van Septon: dial. lîzinGa naar voetnoot(40), d.i. [līzę̃]; 1067 (onechte oorkonde, waarschijnlijk van 1084-, wellicht van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1085; or.) Adelardus de Liezen... Adelardi advocati de LiezenGa naar voetnoot(41); ...; 1170 (or.) Albertus de LiesenGa naar voetnoot(42). Wg. lais-inn-, bij de romanisering reeds geëvolueerd tot Ingw. lę̂sinn-, ‘plaats met voren’, collectiefGa naar voetnoot(5) afgeleid van *laisu ‘voor’ (bij Osa. wagan-lêsa en Ohd. wagan-leisa ‘wagenspoor’; uit Idg. *loisā ‘Furche’Ga naar voetnoot(43)): in het Germaans werd de ai tot ę̂ gemonoftongeerdGa naar voetnoot(44); in het Romaans werd de i nog tot ẹ geopend, de intervocalische s nog gesonoriseerd, en de ę̂, hoewel vóór het accent staande, gediftongeerd tot een ięGa naar voetnoot(45), die in het Oudwaals tot [ī] gemonoftongeerd werd. De naam werd in de eerste helft der VIe eeuw geromaniseerdGa naar voetnoot(46); hij is Ingweoons wegens de vroegtijdige monoftongering van Wg. ai. Goede vertaling van Vierset, n. van het hoofddeel van ~-Barse, voormalige, nu bij Modave (arr. Hoei) ingelijfde gemeente, op 12 km ten N.W.: dial. à vièrsètGa naar voetnoot(47), d.i. [a vjęrsę]; 1091 (k. einde XIIIe e.) Airicus de versaihGa naar voetnoot(48); 1160 (or.) UersaizGa naar voetnoot(49); 1179 (or.) VersezGa naar voetnoot(50). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rom. vers-ācum ‘plaats met voren’, toponymisch collectiefGa naar voetnoot(17) van Lat. versus ‘voor’Ga naar voetnoot(51): in het Oudwaals werd de ę˔ vóór gedekte r, hoewel zwak betoond, tot [ię] gediftongeerdGa naar voetnoot(52).
10. Tohogne, n. van een voormalige, nu bij Durbuy (arr. Marche-en-Famenne) ingelijfde gemeente, op 5 km ten N.O. van Septon, 12½ ten N.O. van Hotton en 15 ten N.W. van Beffe: dial. tohogneGa naar voetnoot(53), d.i. [tǫhǫn′]; 1130-31 (k. XIIIe e.) TohongesGa naar voetnoot(54); ...; 1336 (or.) Tohoingne (2maal)... TohongneGa naar voetnoot(55). Wg. tãh-unnja, bij de romanisering reeds geëvolueerd tot Ingw. tǫ̃hunnja, acc. ‘taai slijk (of iets dergelijks)’, collectiefGa naar voetnoot(56) afgeleid van *tãhu ‘taai’ (bij Oe. tōh, Ohd. zāhi): in het Germaans werd de vóór h staande ã tot ǫ̃ gevelariseerdGa naar voetnoot(57); in het Romaans evolueerde het suffix klankwettig tot [ǫn′]Ga naar voetnoot(58). De naam werd waarschijnlijk in de tweede helft der Ve of het begin der VIe eeuw geromaniseerdGa naar voetnoot(59); hij is Ingweoons wegens de overgang van Wg. ã tot ǫ̃. Verkeerde vertaling van Lincé, n. van een gehucht te Sprimont (arr. Luik), op 18 km ten N.O.: dial. lincéGa naar voetnoot(60); 1245 (or.) Theoderico de LinceisGa naar voetnoot(61). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opgevat als Rom. *lent-iācum ‘taai slijk (of iets dergelijks)’, toponymisch collectiefGa naar voetnoot(17) van Lat. lentus ‘taai’; maar in werkelijkheid ontstaan uit Rom. Lenti-ācum ‘hoeve der Lentiī’Ga naar voetnoot(62): en˔ is onder de invloed van de volgende, palatale consonant vroegtijdig in gewordenGa naar voetnoot(63).
11. Ozo, n. van een gehucht te Izier, voormalige, nu bij Durbuy (arr. Marche-en-Famenne) ingelijfde gemeente, op 9½ km ten N.O. van Septon, 14 ten N.O. van Hotton en 14½ ten N.O. van Beffe: dial. òzòGa naar voetnoot(64), d.i. [ǫzǫ]; 862 (or.) in pago Condruscio [lees *Condrustio] villam Hosoniam, 862 (onecht?; k. XIIIe e.) in Osonio, 873 (dez. k.) concedimus... Osoniam, 1126 (dez. k.) OsonGa naar voetnoot(65). Wg. ans-unnju of wellicht gelijktijdig-Ingw. ãs-unnju, in elk geval bij de romanisering reeds geëvolueerd tot Ingw. ǫ̃sunnju, instr.?-loc.Ga naar voetnoot(4) ‘plaats met goden’, collectiefGa naar voetnoot(56) afgeleid van Wg. *ans of wellicht gelijktijdig-Ingw. *ãs ‘god’ (uit een van beide Oe. ōs): in het Germaans werd de vóór s staande an of ã een ǫ̃Ga naar voetnoot(66); in het Romaans werden de drie vocalen als ọ's overgenomenGa naar voetnoot(67), werd de intervocalische s nog gesonoriseerd, en werd de groep nnj een [n′], die als Waalse eindklank wegvielGa naar voetnoot(9). De naam werd waarschijnlijk in de tweede helft der Ve of het begin der VIe eeuw geromaniseerdGa naar voetnoot(59); hij is Ingweoons wegens de overgang van Oer- of Westgerm. an vóór s tot ǫ̃. Verkeerde vertaling van Juzaine, n. van een gehucht te Bomal, voormalige, nu eveneens bij Durbuy ingelijfde gemeente, aan de Aisne, die in een diepe vallei loopt, en op 1½ km ten Z.W. van Ozo: dial. djuzainneGa naar voetnoot(68), d.i. [džyzę̃n]; 1315 (k. 1317-22) JuzaineGa naar voetnoot(69). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opgevat als Rom. *deus+āna ‘plaats met goden’, afgeleid van Lat. deus ‘god’Ga naar voetnoot(70); maar in werkelijkheid ontstaan uit Rom. deōs-āna ‘beneden liggende (plaats)’, afgeleid van Lat. deōsum ‘naar beneden toe’ (ouder deorsum ‘hetz.’): de lange vocaal van dit woord werd reeds vroeg gelijkgemaakt aan die van zijn antoniem, Lat. sūsum (ouder sūrsum), en de ū werd ook in de afleiding ingevoerdGa naar voetnoot(71).
12. Gozin, n. van een gehucht te Beauraing (arr. Dinant), op 8½ km ten N.W. van Tanton: dial. gôzinGa naar voetnoot(72); 1128 (k. XIIIe e.) Gozul [Gysseling leest: [*]Gozin?Ga naar voetnoot(73)], WanlinGa naar voetnoot(74); 1178 (or.) GozinGa naar voetnoot(75). Wg. gans-ul--inn- of wellicht gelijktijdig-Ingw. gãs-ul--inn-, in elk geval bij de romanisering reeds geëvolueerd tot Ingw. gǫ̃sulinn- (met stemhebbende s), ‘plaats met gansjes’, collectiefGa naar voetnoot(5) van een diminutiefGa naar voetnoot(76) van Wg. *gans ‘gans’ (bij Ohd. gans) of wellicht gelijktijdig-Ingw. *gãs ‘hetz.’ (uit een van beide Oe. gōs): in het Germaans werd de vóór s staande an of ã een ǫ̃Ga naar voetnoot(66), en de s in stemhebbende omgeving eveneens stemhebbendGa naar voetnoot(77); in het Romaans werden de vocalen der eerste twee syllaben als ọ's en die der derde als i overgenomenGa naar voetnoot(78), verwisselden de stemhebbende s en de l van plaats onder de invloed der evolutie van Lat. gulōsus ‘gulzig’Ga naar voetnoot(79), werd de tweede ọ vóór het accent nog gesyncopeerdGa naar voetnoot(80), en evolueerde de groep ọl vóór consonant klankwettig tot Owa. [ō]Ga naar voetnoot(81). De naam werd in het midden of op het eind der VIe eeuw geromaniseerdGa naar voetnoot(82); hij is Ingweoons wegens de overgang van Oer- of Westgerm. an vóór s tot ǫ̃. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verkeerde vertaling van Oizy, n. van een voormalige, nu bij Bièvre (arr. Dinant) ingelijfde gemeente, op 25½ km ten Z.O.: verklaard in het derde deel van dit opstel, 59-60. Opgevat als Rom. *auc-i++ācum ‘plaats met gansjes’, toponymisch collectiefGa naar voetnoot(17) van een diminutief op -iōGa naar voetnoot(83) van laat Lat. auca ‘gans’Ga naar voetnoot(84).
De 12 verklaarde Romaanse toponiemen die om fonetische redenen van Ingweoonse oorsprong moeten zijn, duiden uitsluitend plaatsen aan die in de buurt van een der Ingweoonse bewakingslijnen liggen, zo niet van beide: afgezien van die van Hesdin (nr. 1), in het uiterste W., schommelt hun afstand van de naaste -ahhja- of (-)tūn- plaats tussen 3½ en 12 km, en bedraagt er gemiddeld iets meer dan 7½. Alle zijn vertalingen van naburige toponiemen: 3 (de nrs. 4, 5 en 6) van Keltische, de overige 9 van Romaanse; onder de eerste is er slechts één goede (nr. 6), onder de laatste zijn er 2 (de nrs. 1 en 9). Van de 12 namen ondergingen er 2 (de nrs. 6 en 10) de Ingweoonse evolutie van -ãh- tot ǫ̃h, 4 (de nrs. 2, 4, 11 en 12, alle van het woord ‘gans’ afgeleid behalve nr. 11) die van -ans- tot ǫ̃s, 3 (de nrs. 1, 3 en 7) een vroege en bijgevolg Ingweoonse i-umlaut, onderging er 1 (nr. 9) een vroege en dus Ingweoonse monoftongering van ai tot ę̂, 1 (nr. 5) de Ingweoonse monoftongering van au tot â, en 1 (nr. 8) de Ingweoonse syncope van de a der middensyllabe. (In het eerste deel van dit opstel werd er reeds op de Ingweoonse umlaut van a vóór hhj in ten minste 3 -ahhja-namen gewezen, nl. Boyeffles, Marqueffles en Floreffe; in het tweede, op de Ingweoonse syncope van de a der middensyllabe in Ourton; in het derde, op de Ingweoonse overgang van -ãh- tot ǫ̃h in Hotton.) Alle vermelde evoluties kunnen zowel Oostingweoons - ‘echt-Saksisch’ - als Fries zijnGa naar voetnoot(85). Geromaniseerd werden de 12 namen tussen de tweede helft der Ve en het eind der VIIIe eeuw: 4 ervan (de nrs. 3, 7, 9 en 12) zeker in de VIe en 4 andere (de nrs. 2, 4, 5 en 6) zeker later, waaronder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1 (nr. 4) in de VIIe, 1 (nr. 6) in de VIIe of VIIIe, en 1 (nr. 5) in de VIIIe eeuw: het Ingweoons schijnt het vroegst aan de uiteinden van het bewakingssysteem, het laatst in de omgeving van Namen uitgestorven te zijnGa naar voetnoot(86).
Er blijft een naam te bespreken, waarvan de Ingweoonse oorsprong, hoewel niet zo zeker als die van de vorige 12 toponiemen, ons niettemin waarschijnlijk dunkt: te weten 13. Hanret, n. van een voormalige, nu bij Éghezée (arr. Namen) ingelijfde gemeente, op 4½ km ten Z.W. van Boneffe en 6 ten Z.W. van Meeffe: dial. anrètGa naar voetnoot(87), d.i. [ãrę]; 868-69 (k. [XVIIIe e.Ga naar voetnoot(88)]) HanrecGa naar voetnoot(89); 1015 [onechte oorkonde van ± 1100-25Ga naar voetnoot(90)] (or., 2maal) HanretiumGa naar voetnoot(91); ...; 1078 (k. ± 1460) Hanrel [lees *Hanret?]Ga naar voetnoot(92); 1112 (or.), 1112-34 [juister 1112 of kort daaropGa naar voetnoot(93)] (or.) in HanretioGa naar voetnoot(94); 1125 (k. XIXe e. van het or.) Gilebertus de Haret [C.-G. Roland leest [*]HāretGa naar voetnoot(95)]Ga naar voetnoot(96); 1150 (or.) HanrezGa naar voetnoot(97). Waarschijnlijk Wg. (en wel Fries) haimmarkī, bij de romanisering reeds geëvolueerd tot hamrėtji (wellicht nog met â, en bezwaarlijk reeds met tsj), ‘dorpsmark’ (bij Ofri. hamrekeGa naar voetnoot(98), hammerke enz., eenmaal ook hemmertseGa naar voetnoot(99)), samengesteld uit Wg. *haim ‘woon- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaats’ (bij Oe. hâm, Ofri. hâm, hêm, Osa. hêm, Ohd. heim) > ‘dorp’ (bij Ofri. hâm, hêm) en Wg. *marku ‘grens, mark’ (bij Oe. mearc, Ofri. merke, Osa. en Ohd. marka)Ga naar voetnoot(100): dan werd in het Germaans de ai tot â gemonoftongeerdGa naar voetnoot(101), de a door de volgende ī tot ė umgelautGa naar voetnoot(102), de k vóór ī tot tj gepalataliseerdGa naar voetnoot(103), de eindvocaal verkortGa naar voetnoot(104), de interconsonantische groep ėr na het hoofdaccent omgezetGa naar voetnoot(105) en de â vóór consonantengroep wellicht ook reeds verkortGa naar voetnoot(106), in het Romaans | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
-ėtji aan [ẹt̄sjə] < Lat. -icium gelijkgemaakt en de m door n vervangen, beide onder de invloed van Hannêche, op 7½ km ten Z.O.Ga naar voetnoot(107). De naam werd dan wel in de VIIe of het begin der VIIIe eeuw geromaniseerdGa naar voetnoot(108); is Ingweoons wegens de monoftongering van Wg. ai tot â en de palatalisering van Wg. k vóór ī; meer bepaaldelijk Fries blijkens de verbreiding der reflexen van Wg. *haimmark- op Germaans taalgebiedGa naar voetnoot(109); en bovendien | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zinverwant met Hambraine, n. van een gehucht te Cortil-Wodon, voormalige, nu van Fernelmont (arr. Namen) deel uitmakende gemeente, op 2 km ten Z.O. van Hanret, 4½ ten Z.W. van Meeffe en 5 ten Z.O. van Boneffe: dial. ambrainneGa naar voetnoot(110), d.i. [ãbrę̃n]; 1164-67: ± 1166 villa que vocatur HambreinesGa naar voetnoot(111) = ± 1166 (or.) HambreinesGa naar voetnoot(112). Wg. haimrainǣ dat.-loc. ‘dorpsrand’, samengesteld uit *haim (zie hierboven) en *rain ‘verhoogde grensstrook’ (bij Mnl. en Mhd. rein): in het Romaans werden de ai's nog door a's vervangenGa naar voetnoot(113), ontstond er tussen m en r een overgangs-b, werd de eindvocaal vervangen door de evolutie van Lat. -āsGa naar voetnoot(114), en evolueerde de tweede syllabe klankwettig tot Wa. [brę̃n]. De naam werd in het begin van het Merovingisch tijdperk geromaniseerdGa naar voetnoot(115), en is te beschouwen als een Verkeerde vertaling van Braives, n. van een gemeente (arr. Borgworm), op 13½ km ten N.O. van Hambraine en 15½ ten N.O. van Hanret: verklaard in het eerste deel van dit opstel, 203-04. Opgevat als Kelt. *brog-iā of Rom. *brog-ia ‘plaats van (= bij) de (dorps)grens’, afgeleidGa naar voetnoot(116) van Kelt. *brogā of het ontleende Rom. *broga ‘grens’Ga naar voetnoot(117). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Denkelijk werd Hambraine reeds in de Ve eeuw door Friezen uit Meeffe of Boneffe gesticht, en Hanret een à twee eeuwen later door Friezen uit een der drie genoemde plaatsen, allicht uit Hambraine.
In het zesde deel van dit opstel zullen we de vele tientallen plaatsnamen der Romaanse Nederlanden opsommen die om lexicologische redenen van Ingweoonse oorsprong zouden kunnen zijn, de nabij de Ingweoonse bewakingslijnen voorkomende toponiemen verklaren die van de namen van Ingweoonse stammen zijn afgeleid, en ten slotte het ontstaan en de ontwikkeling onzer taalgrensverklaring schetsen.
Brussel. J. Devleeschouwer,
Onderzoeksleider van het N.F.W.O. |
|