Naamkunde. Jaargang 20
(1988)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 133]
| |||||||||||
Opmerkingen over het element -houwer in nederlandse familienamenVergeleken met bijvoorbeeld de nomina agentis op -er en vormen op -man en -maker als appellativische beroepsnamen zijn composita met -houwer als grondwoord bepaald niet frequent en bovendien nauwelijks nog productief. Toch vormen zij een opvallend element onder de beroepsaanduidende soortnamen. De bekendsten zijn wel vleeshouwer, steenhouwer, beenhouwer en klompenhouwer. Voor een deel zijn deze woorden reeds obsoleet en alleen nog bekend in de gedaante van een familienaam. Eén bepaald aspect van deze familienamen op -houwer zal hier worden belicht. Wat het niet bepaald grote aantal van appellativa op -houwer betreft: het retrograde middelnederlandse woordenboek noemt er 14, het retrograde woordenboek van het nederlands heeft welgeteld 11Ga naar voetnoot(1). Over het algemeen is de betekenis van een compositum met -houwer doorzichtig, al kan ons hier en daar een ongewone klankvorm parten spelen, bijvoorbeeld mnl. berthouwer bij mnl. bert, bart, bort, ‘plank, lat, bord’. Ook kan ons soms onze kennis van het gehele betekenisveld van een soortnaam in de steek laten (een mnl. boomhouwer is een ‘maker van een sadelboom’, van een ‘romp van de zadel’) en tenslotte komt het ook voor dat de algehele context van het beroep in kwestie voor ons vrijwel duister is. Zo stamt de term schiethouwer uit de mijnbouw als benaming voor een ‘arbeider die gangen en schachten maakt met behulp van springstoffen’. In dit geval maken we dus tevens kennis met een woordvorming op -houwer die niet iemand omschrijft die met iets houwt (bijlhouwer), of houwende iets maakt of bewerkt (beeldhouwer), of aan een gereedschap refereert waarmee men houwt (scheepshouwerGa naar voetnoot(2)), maar met een precisering van de in oorsprong uiteraard bij ‘houwen’ behorende maar later relatief veelomvattende beroepsaanduiding houwer, zonder dat dit eindresultaat nog veel met ‘houwen’ van doen heeft. | |||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||
Naast dit soort mogelijke problemen op het gebied van de lexicale betekenis kan ook een in wezen fonetisch verschijnsel voor zekere verwarring zorgen. Zo vindt men in het middelnederlands naast de al genoemde boomhouwer die dus geen bomen kapt maar zadelbomen maakt ook een boomhouwer die eigenlijk een boomhouder blijkt te zijn, namelijk havenmeester en uit dien hoofde verantwoordelijk voor de de havenmond versperrende boomstammen. Een boomhouder is bij Stallaert overigens een ‘tolboomhouder’Ga naar voetnoot(3). Het gaat hier fonetisch dus om de ons allen bekende syncope van -d- na -ou- en voor een volgende -e- en het ontstaan van een overgangsklank -w-Ga naar voetnoot(4), een verschijnsel waarvan men de invloed binnen onze groep van namen en woorden niet moet onderschatten, temeer waar hierbij natuurlijk ook nog secundaire motivatie een rol kan gaan spelen. Zie bijvoorbeeld a. 1597 als bijnaam van een ‘pachter’ de vorm Lanthouwer te LeuvenGa naar voetnoot(5), in onze tijd de familienamen Stee- en Stehouwer, ontstaan uit stedehouder ‘plaatsbekleder’ en vooral de van zeker drie spellingsvarianten vergezelde hedendaagse familienaam Duinhouwer - de varianten zijn Duijn-, Duyn- en Deunhouwer -, behorende bij het appellatief duinhouder, ook wel duinmeier of -heerder, d.i. de pachter van en/of opzichter over een deel van een duingebiedGa naar voetnoot(6). De hier kort met enkele voorbeelden opgeworpen vragen omtrent het appellativische en propriale grondwoord -houwer zijn doorgaans wel bekend en met behulp van woordenboeken en andere naslagwerken ook relatief gemakkelijk te beantwoorden; in elk geval zijn ze van intern-nederlandse aard. Het element -houwer kan in nederlandse familienamen echter ook resultaat zijn van namen in contact, voortgekomen dus uit immigratie en integratie . Daarmee is hier wel méér bedoeld dan alleen de gehele of partiële ‘vertaling’ van duitstalige familienamen op -hauer zoals kennelijk in de nederlandse familienamen Holshauer, Schopenhouer of Walthouwer. Men dient bij de analyse van dit soort namen ook rekening te houden met de mogelijkheid van nederlands | |||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||
-houwer uit duits -auer, waarbij dit laatste deel van een substantivische -er-afleiding is van een nederzettingsnaam op -au zoals bijvoorbeeld in de bewonersnaam en gelijkluidende familienaam Hanau-er. Bij een zo voltrokken onymische integratie zou dan tevens, althans wat de zogenaamde actuele of oppervlaktebetekenis van de nederlandse naam betreft, een wisseling van familienaam-categorie optreden, namelijk de verandering van een duitse ‘herkomstnaam’ in, ogenschijnlijk, een nederlandse ‘beroepsnaam’. Het hiermee aangeduide onymische procédé viel mij als mogelijkheid enkele jaren geleden op bij de analyse van de familienamen van SchiermonnikoogGa naar voetnoot(7), en wel in verband met de voor de geschiedenis van dat eiland zo belangrijke naam Stachouwer en de in het Nederlands Repertorium van Familienamen geregistreerde varianten Stachhouwer en Staghouwer. De vader van Johan Stachouwer die in 1640 het eiland kocht was zeepzieder in Amsterdam, de grootvader oefende hetzelfde beroep uit in Deventer, waar omstreeks die tijd mogelijkerwijs nog meer mensen Stachouwer heetten, mensen die deels uit Kampen afkomstig warenGa naar voetnoot(8). De zeepziederij biedt zover ik kan zien geen motief voor deze achternaam, maar op zoek naar een appellativische beroepsaanduiding zou men hem als Stac-houwer kunnen lezen en in verbinding brengen met mnl. stake, staec e.v. ‘stok, paal, boom’ etc. en in het nederrijns zelfs ‘gevangenis’ (-houwer in het laatste geval dan uit -houder). Deze composita zijn echter niet geattesteerd en men zou bij stake ‘stok’ etc. allicht ook eerder *stakenhouwer verwachten, zoals nederduits Stâkenhauer a. 1447 in het LüneburgseGa naar voetnoot(9). De aangeduide woordvorming is echter zeker niet uitgesloten. Nu is een andere, dus concurrerende genese van Stachouwer naar mijn mening tenminste zo overtuigend, maar deze hypothese veronderstelt een immigratie van een voorouder van onze Stachouwers uit gebieden ten oosten van de Elbe en vervolgens de onymische integratie | |||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||
hier van een der ginds vrij frequente achternamen op -er- uit nederzettingsnamen op -a, -au of -owGa naar voetnoot(10). Een toponiem dat hierbij uitstekend past is Stachau, pools Stachow in Oppersilezië. Deze gang van zaken is genealogisch overigens evenmin te bewijzen als de zojuist besproken andere genese, maar geeft ons de mogelijkheid enkele, deels onverklaarbare, nederlandse familienamen op -houwer (ook) in een ander licht te bezien:
| |||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||
Verder zijn er onder de nederlandse familienamen met -houwer nog enkele waarin het op zich eenduidige ontstaan uit nederlands houwer/houder een zwakke concurrentie door duits auer/ower ondervindt, én een paar waarvan de verklaring vanuit het nederlands voorlopig even speculatief is als vanuit een bepaalde groep van duitstalige toponiemen:
| |||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||
A. Huizinga heeft het zich, dit tot besluit, misschien wat al te gemakkelijk gemaakt door in zijn boek achter nagenoeg elke familienaam op -houwer een vraagteken voor ‘geen verklaring’ te zettenGa naar voetnoot(18) want van vele van hen (die hier niet allemaal genoemd zijn) vindt men de oorspronkelijke betekenis toch wel in de gangbare woordenboeken. Anderzijds heeft deze korte bijdrage over één bepaald aspect van de -houwer-namen duidelijk kunnen maken dat achter deze ogenschijnlijk simpele vormen heel wat schuil kan gaan, want wat dacht u van Bloedhouwer of Latijnhouwers?
Groningen R.A. Ebeling |
|