Naamkunde. Jaargang 20
(1988)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
De toponymische elementen licht en zwaar in relatie tot de bodemgesteldheidAls vervolg op een bijdrage over de toponymische elementen zuur en zoetGa naar voetnoot(1), zou ik nu de resultaten willen presenteren van een studie over de elementen licht en zwaar (met regionale varianten als locht, lucht, swier, zwaor, zwoor, zwoer enz.). In de woordenboeken wordt de betekenis van de beide adjectiva in relatie tot de bodemgesteldheid als volgt gedefinieerd: licht ‘door weinige dichtheid gemakkelijk te bewerken’Ga naar voetnoot(2), mnl. licht ‘van weinig waarde’ (de aanhaling betreft land in Berkhout onder Hoorn)Ga naar voetnoot(3), fries lichte grûn ‘lichte grond (zand, veen)’ tegenover swiere grûn, swier lân ‘moeilijk te bewerken grond, land’Ga naar voetnoot(4), gronings licht ‘gemakkelijk te bebouwen’ tegenover swoare grond ‘zware grond, de klei’Ga naar voetnoot(5), markens zwe:rə klá.jXrount (vruchtbaar), volendams swå.jr lajnt, monnikendams swå.r (vet)Ga naar voetnoot(6), overflakkees lucht ‘gemakkelijk te bewerken’, luchte grǒeŋt ‘zavelgrond’ tegenover zwaere grǒeŋt ‘vette kleigrond’Ga naar voetnoot(7), brabants licht(lucht) ‘onvruchtbaar, slecht’ tegenover zwaar ‘vruchtbaar’ (de vindplaatsen overwegend op de zandgronden)Ga naar voetnoot(8), maastrichts liechte grónd ‘door weinige dichtheid gemakkelijk te bewerken’ tegenover zwoere grónd ‘vet’Ga naar voetnoot(9). In Vlaanderen ontmoeten wij licht ‘onvruchtbaar’ (spor.), ‘gemakkelijk te bewerken’ (frekw.), ‘zandachtig’ (frekw.) en ‘rul’ (spor.), tegenover zwaar ‘vruchtbaar’ (zeldz.), ‘moeilijk te bewerken’ (frekw.) en | |
[pagina 115]
| |
‘kleiachtig’ (frekw.)Ga naar voetnoot(10). Daarnaast komt licht en zwaar in Vlaanderen nog voor in kombinatie met diverse substantiva, zoals b.v. halfzware grond ‘leemgrond’, lichte klijte ‘zavel’ enz.Ga naar voetnoot(11). In het Rijnland treffen we aan leicht ‘nicht so sehr humusartig, fett, aber sandig, locker, gut bebaubar’ tegenover schwer: ene schw. Bodem(Grond) ‘fetter, kleienartiger Ackerboden, ergiebig, aber auch schw. zu bearbeiten’Ga naar voetnoot(12), in Engeland light ‘friable, porous, workable’ tegenover heavy ‘that clings or hangs heavily to the spade, feet, wheels, etc., and thus impedes motion or manipulation; soft and tenacious’Ga naar voetnoot(13), lightland ‘cultivated drysoiled uplands as apposed to heavyland, cold stiff clayland arable’Ga naar voetnoot(14), in Zweden lätt, om jord ‘som till stor del består av sand o.d. (o. som således utan svårighet kan bearbetas), sandig, lös, mager’ tegenover styv, tungGa naar voetnoot(15). In de bodemkundige vaklitteratuur hebben licht en zwaar betrekking op een respectievelijk kleiner of groter percentage afslibbare delen, d.w.z. deeltjes met een korrelgrootte kleiner dan 16μ in doorsnede. Zware grond wordt hier omschreven als (kleigrond) ‘zeer veel fijne kleideeltjes bevattende, vaak kompacte grond’ en (zandgrond) ‘weinig grove deeltjes en veel humus bevattende, goed vochthoudende grond’Ga naar voetnoot(16). Voor Nederland kunnen we het hierboven geschetste beeld nog wat verfijnen aan de hand van de resultaten van de in 1941 door het toenmalige Centraal Bureau voor Nederlandsche en Friesche dialecten o.l.v. de Dialecten-commissie der Nederlandsche Akademie van Wetenschappen uitgezonden vragenlijst nr 10 (hierna te noemen A 10). Vraag 4 van deze lijst luidde als volgt: ‘Noemt men het land met verschillende benamingen al naar de samenstelling van den grond en den vochtigheidsgraad er van, naar de grootte, naar de ligging (binnendijksch, | |
[pagina 116]
| |
hoog, laag, enz. (B.v. een weide van veengrond, een hoogliggend stuk bouwland, een waard, een koog, enz.)? Wilt U vooral zeer nauwkeurig omschrijven welke soort land met een bepaalden naam wordt aangeduid?’ Het is niet verbazingwekkend dat deze wat diffuus gestelde vraag door de verschillende informanten op zeer uiteenlopende wijze is geïnterpreteerd. Terwijl sommigen antwoordden met termen als goeie en kwaoie, dreug en nat of begrippen als katteklei, knipgrond, rodoorn etc. gaven anderen definities als akker ‘klein stukje weiland temidden van water’ (opgave voor Nederhorst den Berg) en hof ‘klein stuk bouwgrond van beste kwaliteit’ (Okkenbroek, gem. Diepenveen). Een derde kategorie van informanten noemde voorbeelden van al dan niet met bodemgesteldheid, grootte enz. samenhangende veldnamen. Een vierde groep moest het antwoord op de vraag schuldig blijven omdat hun regio bestond uit een min of meer homogene grondsoort die tot nuancering naar vochtigheid, hoogte e.d. weinig aanleiding gaf. Laatst genoemde informanten stuurden antwoorden als ‘De grond is overal kleigrond; daar praat men eenvoudig niet over’ (opgave voor Leiden), ‘Alles is zand, dus geen verschil wat samenstelling betreft. Ook niet naar de vochtigheidsgraad’ (Oudemirdum), ‘Het is hier allemaal hoge zandgrond en daarom geen onderscheiden namen’ (Kootwijk, gem. Barneveld), ‘Wel hebben tal van stukken land een eigen naam, echter niet naar vochtigheidsgraad, ligging enz.’ (Oldemarkt). Ik laat hieronder een keuze volgen uit de antwoorden uit lijst A 10, gerangschikt van noord naar zuid. Er zijn voor iedere provincie zo mogelijk enkele representatieve antwoorden opgenomenGa naar voetnoot(17). Voor het gebied Achterhoek-Liemers zijn de gegevens aangevuld met materiaal dat is verzameld ten behoeve van het Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten (Wald)Ga naar voetnoot(18). Friesland: lichte en swiere klaai: Wierum; zware grond (klaei lân) en lichte grond (sân lân): Wester-Nijkerk; Groningen: zwoare klaigrond: | |
[pagina 117]
| |
Winsum; lichte klei: Meden; zwaar land en zandgrond: Midwolde; lichte grond (zand of veenig) en klei: Scheemda; Drente: lichte zandgrond (n.a.v. toponiem Zandakker): Westerbork; Overijsel: goor = hoog gelegen zware grond, kamp = hoog gelegen zandgrond: Steenwijkerwold; 't ooge en leege of 't lichte en swoare: Steenwijk (vgl. het ‘zwoare’ = zeer vruchtbare gedeelte waar de bodem veel leem bevat (Steenwijker Courant 26 nov. 1943)); lichte grond, veen en zand: Holten; zwoare grónd = laag, lichte grónd = hoog: Weerselo; Gelderland: zware en lichte klei: Kerkwijk; hoogland is droog en erg zanderig; laagland is vochtig en zwaardere grond, ook zwarter van kleur: Putten; ‘Dat is goeie of beste grond. Ók wod wel ezeg: dat is zwaore grond’, ‘Dat is slechte of lichte grond’: Hengelo (Wald); ‘zwaore (vette) klei = goeie grónd maor gi-j komp der hos nie:t in; goeie zwatte grónd (lichte klei), daor kö'j goe:d óp tuiniere’: Stokkum (Wald); Utrecht: lichte en zware gronden: Lopikerkapel; Noordholland: zweerland, ligdland: Aartswoud, gem. Hoogwoud; Zuidholland: kwaaie grond (slecht) = te vette klei, luchte grond (zavel, klei + zand), zware klei = kwaaie grond: Stad aan het Haringvliet; zware grond = kleigrond, lichte grond is klei-zand of enkel zandgrond (duinzoom): Tinte, Oostvoorne; Zeeland: zwaère en luchte grond, al naar de grond alleen maar uit klei of klei met wat zand bestaat: St. Annaland; luchte grond = zand- of veengrond, zwère of kweeë grond = kleigrond: 's Heer Arendskerke; kweeje hrond = vette klei, minder vette klei is luchte hrond: Driewegen; Noordbrabant: zwọ̄rə grọnt = goed vochthoudende zandgrond, ligtə grọnt = slecht vochthoudende zandgrond: Best; alleen naar de vochtigheidstoestand: hoge of lichte grond; lage of zware (zuren)Ga naar voetnoot(19) grond: Zesgehuchten; een lichte of hoge of zavelblok = kleiblok met zand vermengd, zware blok = vette klei: Fijnaart. Limburg: ik werd in de gelegenheid gesteld nog ongepubliceerd materiaal voor het Woordenboek van de Limburgse dialecten te raadplegen; daarin is ook lijst A 10 verwerktGa naar voetnoot(20). Ik vermeld hier, behalve enkele representatieve antwoorden, ook de plaatsen met dezelfde of een vergelijkbare opgave (+ ...), met uitzondering van die in Belgisch Limburg. Ik presenteer het Limburgse materiaal wat uitgebreider dan dat in de andere provincies omdat, zoals in het volgende nog zal blijken, toponiemen met licht en zwaar vooral in Limburg voorkomen. | |
[pagina 118]
| |
De gegevens zijn geordend volgens de woordenboekrubrieken: Vruchtbare grond: zwòòre: TungelrooiGa naar voetnoot(21); vruchtbare akker: oppe zjwaore: Swalmen; zware grond (goed, vet land, b.v. leem of klei): Wansum; grond die meteen reageert op bemesting: lochte grond: Klimmen; onvruchtbare grond: lichte grònk, ook sjraole grònk: Baarlo; onvruchtbare akker: lichte duuvel: Nunhem, oppe lichte: Swalmen, lichte groṇtj: Halen (+ Velden, Meiel, Neeritter); harde, zware, moeilijk te bewerken grond: zjwoire grond, ook: sjtieve grond: Ulestraten, schwaore: Maasniel (+ Margraten, Ospel, Sittard, Oorsbeek, Hoensbroek, Wiler, Stevensweerd, Ohee en Laak, Steil, Meerselo, Wansum, Meiel, Velden); Grond die bij regen dichtslibt en bij het opdrogen zeer hard wordt: lichte zandgroend, ook: hemelvleug: Leuken; lage, natte zandgrond: lichte: MaasnielGa naar voetnoot(22); (perceel met) droge losse grond zonder kluiten: liechte groond: Oost-Maarland; loXtə bòm: Margraten (+ Ransdaal); zandgrond/lichte grond (van het gemengd bedrijf): oppe lichte = op de zandgrond: Maasbracht; lichte: Maasniel; lichte grondj (= zand): Baaksem (+ Nederweerd, Ottersum, Gennep, Heien, Velden, Vlodrop, Wansum, Halen, Heel, Oost-Maarland, Gronsveld, Ulestraten, Posterholt, Melik, Montfort, Swalmen, Boekoel, Nunhem, Panningen, Weert, Tegelen, Middelaar, voorts hemelvleug = halfzware grond: Heel (vgl. hemelvleuig = grondsoort tussen zand en leem in: Pei); klei, leem, löss/kleigrond, vruchtbare grond langs rivieren, beken en in polders: zwaore grontj of het oeë (= kleigrond): HeelGa naar voetnoot(23); oppe zwoare (= op de klei): Maasbracht, zjwaore: Swalmen, sjwoare gronk: Bleierheide (+ Halen, Vlodrop, Boekoel, Mechelen, Susteren, Maasniel, Panningen, Wiler, afwijkend: lǔchte leim = limburgse klei: Nieuwstad); lichte klei, de uit zand en klei bestaande grondsoort: lichte groond: Wiler, lichte leim: HoensbroekGa naar voetnoot(24); bruine taaie Limburgse klei, vooral langs hellingen: zwoere: Wiler, schwoare klei: Hoensbroek. De dialektgegevens voor Limburg kan ik nog aanvullen met wat historisch materiaal. De hoeven Schöndeln, Tonedenhof en de Hof te Melick, onder Melik in het dal van de Roer gelegen, beschikten aan het eind van de zeventiende eeuw over zwaar land en licht landGa naar voetnoot(25). Aan de | |
[pagina 119]
| |
hand van een uit 1802 daterende kaart van de Tonedenhof kan de ligging van het bij deze hoeve horende lichte en zware land (zowel bouw- als weiland) worden getraceerdGa naar voetnoot(26). Het zware land blijkt zich te bevinden onmiddellijk langs en in de nabijheid van de Roer (jonge rivierklei), het lichte land ligt wat meer landinwaarts (zandgrond en wat verder van de Roer afgelegen oude en jonge rivierklei). Aanvullenderwijze deelde Dr. J. Venner (Rijksarchief in Limburg) mij mee dat in stukken in het archief van de schepenbank Melick en Herkenbosch en in het archief van de Mankamer te Wassenberg sedert de tweede helft van de zeventiende eeuw wordt gesproken over ‘zwaar land en licht land’, of soms over ‘ohland en lichtland’. Het zware of ohland was gelegen in het winterbed van de Roer en de grondbelasting van zware grond was tweemaal hoger dan die van lichte grondGa naar voetnoot(27). Tussen licht en zwaar kon nog een tussenkategorie ‘middel’ gehanteerd worden, vgl. b.v. ‘een stuk zwaar genaamd 't Rond Kamp.. een perceel middelland gelegen omtrent den wegh naar Vlodrop..’ (ca. 1800, betreft goederen onder MelikGa naar voetnoot(28)). Op het titelblad van het Meet- en schatboek 1774 van Swalmen heet het dat ‘den schatt ende groote van een jeder parceel separaet is uijtgereeckent, te weeten het swaer tegens eenen denier swaer brabants par roede het middel twee derden deniers, ende het licht een derden deel deniers..’Ga naar voetnoot(29). Wanneer we de situatie in het hele land overzien kan gezegd worden dat in klei- en gemengde gebieden de oppositie zwaar/licht wordt gebruikt voor het uitdrukken van de tegenstelling klei/zand (sporadisch veen(achtig)) danwel klei met weinig zandbestanddelen/klei met veel zandbestanddelen. Zwaar wordt op de kleigronden niet zelden geassocieerd met ‘(te) vet, moeilijk te bewerken’, vandaar synoniemen als kwaad en stijf. Een oppositie kwaad/licht komt voor op de Zuidhollandse eilanden en in Zeeland; stijf staat naast zwaar in het Limburgse Ulestraten. Alleen in Noordholland ben ik vooral positieve berichten over de hanteerbaarheid van de klei tegengekomenGa naar voetnoot(30). | |
[pagina 120]
| |
Op de zandgronden ontbreken dergelijke reserves inzake de bewerkbaarheid. Zwaar wordt hier positief gewaardeerd: ‘lager, beter vochthoudend, vruchtbaar’ tegenover licht ‘hoger, droger, onvruchtbaar’Ga naar voetnoot(31). Ik heb de indruk dat vragenlijst A 10 naar verhouding minder opgaven van licht, zwaar en andere bodemkwalificerende adjectiva bevat van informanten op de zandgronden dan van die op kleigronden en in gemengde gebieden. De konklusie dat zandgronden blijkbaar weinig aanleiding gaven tot het hanteren van zulke begrippen bleek toch enigszins voorbarig. Zo is een niet onaanzienlijk deel van het materiaal voor het Woordenboek van de Achterhoekse en Liemerse Dialecten afkomstig uit zandige oorden. Daarin zijn de bewuste adjektieven ruim vertegenwoordigd (vraag 4 in A 10 werd door de Achterhoekse informanten veelal beantwoord met adjektiefloze opgaven als (n)es, enk, kamp, goorn, broek enz.). De veengronden spelen in A 10 inzake licht/zwaar slechts een ondergeschikte rol. Gegevens uit andere bronnen geven nog enige aanvullende informatie. In een stuk van de Hoogheemraden van Rijnland (eerste helft 17de eeuw) wordt gezegd dat er in Alkemade ‘behalve verscheijde ligte landen, ook leggende waren diverse hennip en andere teelakkers niet veel minder als hondert morgen uytbrengende. Daervan gants niet, ja qualijk het ongeld komen mogte, ware niet deselve alle jaren door den baggert uyt naast gelegen poelen ende anderen wateren gehaelt en geholpen geworden. Als de voorz. keuren de eijgenaers of de gebruikers van de voorz. ligte landen en akkeren dit baggeren zou ontnemen dan zou het zijn tot nijterlijk bederf, van vele arme luyden..’Ga naar voetnoot(32). In 1735 wordt wederom gekonstateerd dat het onmogelijk is dat de inwoners van Alkemade ‘selfs met harden en suren arbeijd, van hare ligte landen de kost kunnen gewinnen en des gemene | |
[pagina 121]
| |
lands en buerlasten betalen, sonder deselve landen met baggert uijt de naest gelegen poelen en meeren toe te maken ende te verfrissen’Ga naar voetnoot(33). Met de lichte landen worden hier kennelijk de veengronden bedoeld die van toemaak zijn voorzienGa naar voetnoot(34). Een andere variatie op het thema vinden we bij Jacob Verdam, gemeentesecretaris en veenondernemer in het Utrechtse Mijdrecht, niet ver van Alkemade. Hij schrijft in circa 1808: ‘De landen zijn nergens voor geschikt dan voor de veenderij, daar dezelve te ligt is voor de beweiding van vee; - De ligtheid der veengronden - is dan ook zoo opmerkelijk -, dat veele stukken land in het drijven of zinken de stand van het water volgen; dat het minste rijtuig op de weg dezelve doet schudden en bewegen’Ga naar voetnoot(35). Blijkens de landbouwenquête van 1800, opgesteld door Jan Kops, was er in het district Maartensdijk-Blauwkapel (U.) ‘eenig doch zeer ligt veen’Ga naar voetnoot(36). Licht heeft in al deze gevallen een negatieve lading, net als op de zandgronden. In het Mijdrechtse voorbeeld komt de betekenis het duidelijkst naar voren: ‘los’ (vgl. lichte turf, losse turf, uit het hoogveen gestoken; in tegenstelling tot de vastere zware turfGa naar voetnoot(37)) en dan ook ‘drassig’ (en daardoor ongeschikt voor het weiden van vee door gebrek aan draagkracht). Terwijl de oppositie licht/zwaar ter aanduiding van bepaalde eigenschappen van de grond bepaald niet zeldzaam is, komt zo'n oppositie in de toponymie niet in evenredige mate voor, met uitzondering van de provincie Limburg. Eén van de redenen dat licht en zwaar toponymisch zo weinig optreden in gebieden waar men ze op grond van de bodemgesteldheid en dialektgegevens wel zou verwachten is misschien dat aan de naamgever meer en wellicht beeldender alternatieven ter beschikking stonden om de betreffende bodemeigenschappen tot uitdrukking te brengen. Ik denk hier aan (min of meer) synoniemen als vet, goed, kwaad, wreed, taai enz. en aan adjektiefloze situatiebeschrijvingen als | |
[pagina 122]
| |
Piklap en Pikpot. Daarenboven lijkt het mij niet onaannemelijk dat licht en zwaar in delen van ons land beschouwd kunnen worden als jongere termen die lokaal en regionaal bepaalde uitdrukkingswijzen (die nog voortleven in veldnamen) min of meer hebben verdrongen. De verspreiding van landbouwkundige vaklitteratuur kan hierbij een rol hebben gespeeld. Ook bij de bestudering van lijst A 10 en overige enquêtegegevens moet met enige invloed van de modernere vakterminologie rekening worden gehouden. Een zekere mate van terminologische konkurrentie - in dit geval in Friesland - spreekt ook uit de volgende passage: ‘Klaei en klaei hoecht noch lang net itselde to wêz̧en. As wy boeren en gerniers fûterjen hearre (bytiden) en as wy de oantsjuttingen fan de groun en de lânnammen op 'e Fryske klaei neigeane, dan docht bliken, dat der frijhwat ûnderskie nei grounsoarten to meitsjen is. Yn it algemien fine wy de oantsjutting ‘swiere’ en ‘lichte’ groun neist ‘wreed’ en ‘sêft’ lân. It swiere en wrede is dreech to biarbeidzjen, it lichte en sêfte biarbeidet men mei willeGa naar voetnoot(39) (vgl. ook ‘swiere, stive, wrede grûn’ als vertaling van zware grondGa naar voetnoot(40)). Men vergelijke veldnamen als Wrede hoek: Beetgumermolen (namen zonder bronvermelding uit verz. PJMI), vgl. zachte en wrede grond, d.i. naar 't gemakkelijk of niet gemakkelijk te bewerken: Beetgum (A 10), de Wrede five: Schalsum, gem. Franeker (A 10), Wreede vier: Marrum, de Wreede 4: Anjum, De Sachte en De Wrede: Het Bilt, ‘mooi sacht land’, respectievelijk ‘swaar land, dreeg te bewerken’Ga naar voetnoot(41), Zachte over 't Spoor links: St. Annaparochie, Sjeftfjeld: Nieuwe-Biltzijl, volgens Kalma foutief voor Sêft FjildGa naar voetnoot(42), Piklap: St. Jacobiparochie, met aantekening: land van zware, wrede grondsoort (A 10), Peklap (Piklap): St. Annaparochie, extra zware kleigrond, Slap en Taei: Nijewier, zware kleigrond, voorts in het naburige Groningen de Kwade: Aduard en, enkele percelen verderop in dezelfde plaats, De Zachte 3 (vgl. A 10, opgave voor Kommerzijl (Oldehove): ‘in deze omgeving is alles klei... Een enkele benaming wordt gegeven naar de gesteldheid van den grond, b.v. een perc. met zware klei: de kwade zoo of zoo terwijl wanneer de klei meer zanddeelen bevat, wordt gesproken van: de zachte zoo of zoo’). | |
[pagina 123]
| |
Ook een beschrijving van de situatie op Walcheren bevestigt dat licht en zwaar hier worden gezien als standaardtaal tegenover Walcherse varianten: ‘Gronden, die moeilijk bewerkbaar zijn worden “kwaed” genoemd. Dit zijn steeds slibrijke gronden, bij de naam kwaed staat dit echter als zodanig niet op de voorgrond (evenals bij de Nederlandse benaming “lichte en zware grond” werd oorspronkelijk aan de bewerking gedacht en niet aan het slibgehalte)’Ga naar voetnoot(43). Ik bespreek nu de toponiemen met licht en zwaar, met inbegrip van een aantal namen die (waarschijnlijk) niet tot de hier besproken kategorie gerekend mogen worden of die althans voor tweeërlei uitleg vatbaar zijn. Naast licht van bodemgesteldheid hebben we immers nog rekening te houden met licht van kleur en licht ‘niet dicht begroeid’, vgl. ook Rheinisch licht ‘hell, wenig dicht stehend oder bewachsen’Ga naar voetnoot(44), light in Engelse toponiemen als Light moor (‘having the vegetation thinned out’)Ga naar voetnoot(45), Light oaks (‘light-coloured or thinly-growing’)Ga naar voetnoot(46), Light trees (‘thinly growing’)Ga naar voetnoot(47), Lightwoods (‘bright’)Ga naar voetnoot(48) enz. Het element zwaar komt, behalve in Limburg, slechts sporadisch voor. Toponiemen die al op het eerste gezicht niets met het onderwerp bodemgesteldheid te maken hebben behandel ik niet (b.v. Lichte en Donkere Gaard: UtrechtGa naar voetnoot(49). Het toponiem Lichtenberg komt verderop nog apart ter sprake. Friesland: Lichtaard, 945, kop. 12e eeuw Lihdanfurt wordt door Gysseling verklaard als samenstelling met leutha- ‘licht’Ga naar voetnoot(50), waarbij hij waarschijnlijk aan de kleur gedacht heeftGa naar voetnoot(51); Blok daarentegen ziet | |
[pagina 124]
| |
in het eerste element de persoonsnaam LichtaGa naar voetnoot(52). De Lichte, een lager gelegen perceel in Franekeradeel is wel te interpreteren als fries lichte ‘lager gelegen plaats, dal’Ga naar voetnoot(53). Groningen: een opvallend paartje vormen de percelen Lichte en Zware Fort in Loppersum. In eerste instantie ben ik geneigd te denken aan fort < voort ‘oversteekplaats’ als aanpassing aan Oll Fort, naam van een voormalige arbeiderswoning in de onmiddellijke nabijheid (vgl. 't Òl fòrt = onogelike, vervallen woning. In 't bijzonder een arbeidershuisje, nu reeds lange jaren verdwenen, tussen Westeremden en StedumGa naar voetnoot(54). De Lichte Fort en de Zware Fort liggen ter plaatse van een dichtgeslibde tak van de Fivel. De onderscheidende elementen lichte en zware kunnen in een later stadium zijn toegevoegd naar de grondsoort (respectievelijk zware zavel en zware kleiGa naar voetnoot(55)). Drente: Lichtmaten in Borger, mogelijk identiek met 1807 Legt maat, 1840-1865 de Leg(t)maat, de Ligtmaat, de legemaatGa naar voetnoot(56) en met Legtmaat, wei- en hooiland (veen) en Legmaat hoort vermoedelijk niet in dit onderzoek thuis; Lichtveen in Anlo: licht naar de samenstelling van het veen of naar de kleurGa naar voetnoot(57). Overijsel: 1864 Lichthoek in Deventer, achter het KoerhuisGa naar voetnoot(58), van onduidelijke herkomst. Gelderland: 1542 upten lichten horst in Didam, verklaard als ‘met weinig hout begroeide horst’Ga naar voetnoot(59), 1646/47 Lichtenhorst, bouwland in Hummelo, Lichtenhorst in Laren, Lichtenhorst, 1320 de Lichtenhorst | |
[pagina 125]
| |
in BorculoGa naar voetnoot(60), het Lichtenbeld, de Lichtenbelt in BrummenGa naar voetnoot(61): in deze gevallen kan licht zowel op de kleur als op de geringe mate van begroeiing slaan. Onduidelijk is de herkomst van de Lichte(n), grasland in Doornspijk, de Kromme Lichte, weiland in Nunspeet, en de Lichten, weiland in Voorstonden, gem. Brummen: gesubstantiveerd adjektief licht of laag? (vgl. noordwest-Veluws lejX ‘laag’Ga naar voetnoot(62)). Het Lichtveen in Harselo, gem. Bennekom, ca 1772 het Ligte Veen, 1723 de Ligte Veen, 1752-53 het ligt veen, 1758 't Ligte VeenGa naar voetnoot(63) kan worden vergeleken met Lichtveen in Anlo. Uit vergelijking met een - vrij globale - bodemkaart bleek dat de bodem ter plekke van het Lichtveen in Bennekom bestaat uit beekeerdgrond (lemig fijn zand); de aangrenzende percelen zijn gedeeltelijk moerigGa naar voetnoot(64). Lichtenvoorde maakt de indruk een tegenhanger te zijn van Duistervoorde; er is er één in Voorst (1357 Duester voert, 1381 tot DuesterenvoerdeGa naar voetnoot(65) en één in WeerseloGa naar voetnoot(66), vgl. ook Donkervoort in BarneveldGa naar voetnoot(67). De verklaring ‘makkelijk doorwaadbare plaats’ die ik aantrof in een lokaal gedenkboek kan niet juist zijn. De stap van ‘licht’ naar ‘makkelijk doorwaadbaar’ lijkt me wat te grootGa naar voetnoot(68). Bovendien kan de tegenhanger Duistervoorde niet als ‘moeilijk doorwaadbaar’ verklaard worden. Een terrein ten zuiden van Harderwijk wordt in 1808 beschreven als ‘zeer zwaar zand, den Haspel en Zwaare klep genaamd’Ga naar voetnoot(68a). Utrecht: Lichtenhorst, 1459 tot Licht- | |
[pagina 126]
| |
horst in RenswoudeGa naar voetnoot(69): vgl. Gelderland (de verklaring van Laansma: licht ‘dat uit de wijde hemel de eenzaam gelegen hofstede bestraalde’ is te ver gezochtGa naar voetnoot(70)). Noordholland: 1334 de Liichtcampe, de Lichtcamp, 1427 2 lichtcampen, 1824 Ligtkamp, weiland in Velzerbroek, gem. VelzenGa naar voetnoot(71): licht kan hier op de kleur of de bodemgesteldheid slaan. Het is echter ook mogelijk dat het perceel (een eigendom van de Abdij Egmond) een schenking was ter bekostiging van de kerkverlichtingGa naar voetnoot(71a). Het naamgevingsmotief voor 1830 de Ligtewerve in Hensbroek is onduidelijk, naar de kleur? Zuidholland: Lichtstuk in Krimpen aan de Lek is voorzien van een aantekening van de informant ‘hier staat een lichtpaal voor de schepen in de Nieuwe Maas’ en hoort derhalve niet in ons onderwerp thuis. Noordbrabant: in Ligtveld in Wintelre en 1697 't Swaerland in Wildert en Maarbergen, gem. ZundertGa naar voetnoot(72) kan het eerste element op de bodemgesteldheid slaan. Overigens moet in Brabant ook rekening worden gehouden met Licht (Ligt) als realisering van Leegt ‘laagte’Ga naar voetnoot(73). Kleur of spaarzame begroeiing vormen wel het naamgevingsmotief voor 1804 Lichtendonk in Sint-OedenrodeGa naar voetnoot(74). Helsen & Helsen brengen 1326 Lightendonk in de provincie Antwerpen in verband met lichten, omschreven als ‘plasrijke moerassige gronden, waarop kreupelhout en hazelaars groeiden’ en licht ‘terrein waar leem werd gestoken of ‘gelicht’Ga naar voetnoot(75). Deze koppeling lijkt me minder aannemelijk; het ligt toch meer voor de hand in het eerste element een adjektief te zien. In Rozendaal vond ik 1697 lugteblock en 1651 luchtenveldekenGa naar voetnoot(76). De uitspraak van licht ter plaatse is lochtGa naar voetnoot(77); in Rozendaal komt ook | |
[pagina 127]
| |
Lucht als toponiem voor. Het is dan ook niet zeker dat de beide toponiemen samenstellingen zijn met licht, hoewel dit adjektief goed kombineert met -blok (vgl. hieronder de Luchtenblok in Zierikzee en een lichte of hoge of zavelblok in Fijnaart (A 10). Ook de Valkenswaardse Lochtenakker en Lochtenbocht (identiek met Lochtenberg)Ga naar voetnoot(78) en Lochtenbocht in Liempde zijn niet overtuigend met licht te verbinden. De uitspraak locht voor licht komt overigens in Liempde bij oudere inwoners wel voor, maar het betreft dan gewoonlijk een figuurlijke betekenis van licht (o.a. ‘lichtzinnig’)Ga naar voetnoot(79). Bocht kombineert trouwens niet vaak met een bodemkwalificerend adjektief. Logthoek in Riel is ook een twijfelgeval. Weliswaar is in Alfen en Riel locht bekend als uitspraak van lichtGa naar voetnoot(80), maar een samenstelling met Locht/Logt (frekwent toponiem in Noordbrabant) is even waarschijnlijk. Zeeland: de Luchtenblok in Zierikzee wordt verklaard als perceel op ‘lichte, meestal wel gemakkelijker bewerkbare grond, doch vaak met minder opbrengend vermogen’Ga naar voetnoot(81). LimburgGa naar voetnoot(82): 1779/81 Lichte Velt mit den wintGa naar voetnoot(83), 1843 Lichtveld in Besel, sectie A; 1843 Lichteveld in Buggenum, sectie A; 1842 Ligteveld in Kessel, sectie B; 1771/85 de Lichte DonderbergGa naar voetnoot(84), 1843 Ligten Donderberg, 1771/85 de zware DonderbergGa naar voetnoot(85), 1843 Swaren Donderberg in Maasniel; 1771/85 De Lichte OhéGa naar voetnoot(86), 1941 kad. krt Licht Ohé, 1771/85 de zware ohéGa naar voetnoot(87), 1941 kad. krt zwaar ohé in Maasniel; 1668 lichte VeltGa naar voetnoot(88), 1843 ligte veld, den ligtveld aan de geer in Neer, sectie A en B; 1843 Swaerveld, Swaarveld in Neer, sectie C, mogelijk identiek met het zwaore veldtj in Neer, kleigrond volgens de informant; 1774 De Licht Ohe, 1803-18 swaer en lichte Ohe, bouw- | |
[pagina 128]
| |
landGa naar voetnoot(89), 1843 de Lichte Ohé, 1774 Swaere OheGa naar voetnoot(90), 1843 de Zwaar ohé, swaar ohé in Swalmen; de Lichte, hoog en droog in de Roerstreek, zonder nadere lokaliseringGa naar voetnoot(91); Lochtveld in Slenaken is een twijfelgeval. De plaatselijke uitspraak van licht ontbreekt me. Bovendien komt in Limburg, evenals in Noordbrabant, op verschillende plaatsen het toponiem Locht voor dat in een samenstelling soms moeilijk van locht = licht te onderscheiden is. De Limburgse licht/zwaar-toponiemen concentreren zich op opvallende wijze in de Roerstreek, een gebied met een wisselende bodemgesteldheid. Deze concentratie nodigde uit tot nader onderzoek van de betreffende toponiemen in relatie tot de grondsoorten waarop zij voorkomen. Ik heb daarvoor zo veel mogelijk gebruik gemaakt van StibokarapportenGa naar voetnoot(93) en de daarbij behorende bodemkaarten schaal 1 : 10.000. Voor de plaatsen waarover zo'n rapport niet is opgemaakt gebruikte ik de bodemkaart van Nederland, blad 58 west: Roermond, schaal 1 : 50.000. De resultaten waren als volgt: Lichte veld in Besel: zandgrond (enkeerd- en vaaggrond), Lichte veld in Buggenum: zandgrond en/of radebrikgrondGa naar voetnoot(94), Lichte veld in Kessel: zandgrond (enkeerdgrond)Ga naar voetnoot(95), Lichte Ohé in Maasniel: rivierklei (lichte zavel), Zware Ohé in Maasniel: rivierklei (lichte zavel), Lichte Donderberg: Maasniel: zandgrond (podzolgrond, lemig fijn zand), Zware Donderberg: Maasniel: oude kleibrikgrond (fijnzandige lichte zavel), Lichte veld in Neer: zandgrond (enkeerdgrond, lemig fijn zand), Zwaarveld in Neer: oude kleibrikgrond (fijnzandige lichte zavel) (het ongelokaliseerde zwaore veldtje in Neer bestaat volgens mededeling van de informant uit kleigrond), Lichte Ohé in Swalmen: zandgrond (vaaggrond, matig fijne enigszins lemige grond) en een kleiner deel jonge rivierklei, Zware Ohé | |
[pagina 129]
| |
in Swalmen: jonge rivierklei en een kleiner deel zandgrond (vaaggrond), Zwaarveld in Swalmen: oude kleibrikgrond (zware zavel). De toponiemen met zwaar komen, zo blijkt, vooral voor op klei en kleibrikgrond, die met licht hoofdzakelijk op de diverse zandgronden. Naast deze uitkomst kunnen de dialektopgaven voor dezelfde plaatsen (voor zover beschikbaar) worden gesteld: zware (kleigrond, vruchtbare grond langs rivieren enz.), tegenover lichte (zandgrond): Maasniel, voorts oppe zjwaore (vruchtbare akker), de zjwoa.re (kleigrond, vruchtbare grond enz.) tegenover oppe lichte (onvruchtbare akker), oppe lichte (zandgrond): Swalmen. Zwaar ‘uit klei bestaande, vruchtbaar’ staat hier tegenover licht ‘uit zand bestaande, onvruchtbaar’. Zwaar ‘hard, moeilijk te bewerken’ en licht ‘rul, los’ is hier minder van toepassing. Deze betekenisvarianten leven, te oordelen naar het Limburgs woordenboekmateriaal, nauwelijks in de Roerstreek (één opgave voor Maasniel: zwaar ‘moeilijk te bewerken’ is een uitzondering). Het zou interessant zijn geweest ook een blik te werpen op de kwalifikatietabellen die zijn opgemaakt in verband met de inrichting van de Oorspronkelijke Aanwijzende Tafels van het kadaster, omdat deze tabellen omschrijvingen van de in een bepaalde plaats voorkomende bodemtypen bevatten. Helaas bleken ze bij navraag niet aanwezig op het kadasterkantoor in Roermond en evenmin in het Rijksarchief in Limburg te Maastricht. Tweemaal treedt het paar Lichte en Zware Ohé op (o(ë) en varianten ‘land langs water’Ga naar voetnoot(96)). Oë komt veelvuldig in Limburg voor als benaming voor zowel bouw- als graslandGa naar voetnoot(97), vgl. ook in het Rheinland Au(e) (Oie, Öge, Öde) ‘Land am oder im Wasser; niedrig gelegene fette Wiese; Insel, Halbinsel, Uferland’Ga naar voetnoot(98). Oë wordt gewoonlijk geassocieerd met vruchtbare grond langs waterloop. Uit de paarvorming blijkt dat ook relatief minder goede percelen de naam Oë konden dragen. Blijkens de in 1774 door de landmeter J.J. Smabers opgemaakte kaarten (behorend bij het Meet- en Schatboek uit datzelfde jaar) werd de Lichte Ohé, vlak langs de Maas, geschat op 96 morgens, 85 roeden, 98 voeten licht land (het zuidelijk gedeelte = zandgrond), 66-135-75 middel en slechts een heel klein hoekje (grenzend aan de Maas, uitloper van de op zwaar getaxeerde beemden aan de noordzijde) op zwaar: | |
[pagina 130]
| |
0-85-47. De Zware Ohé (voor een groot deel rivierklei) werd in zijn geheel op middel getaxeerd (in dit gedeelte van Swalmen liggen verder alleen als middel of zwaar getaxeerde gronden). Toch zal het grootste deel van de Oë's tot de meer vruchtbare gronden gerekend mogen worden vanwege de afzetting van vruchtbaar bezinksel tijdens hoge waterstanden. Vermeldingen als ‘ohland en lichtland’ als variatie op ‘zwaar land en licht land’ wijzen ook in die richting (vgl. ook zwoare grontj of het oeë, kleigrond: Heel). Aansluitend aan het Limburgse materiaal kan ik nog een paar vergelijkbare Belgische toponiemen noemen, namelijk het Lichtveldje in Zonhoven, door Molemans gelijkgesteld met Zavelveld(je), een ‘gangbare benaming voor niet al te best akkerland’ en de Zware Partij in Roeselare (perceel met zware, kleiachtige aarde, gerangschikt in de kategorie vruchtbaarheid van de bodem)Ga naar voetnoot(99). Het toponiem Lichtenberg is tot nu toe buiten beschouwing gebleven. Het is lang niet zeldzaam. Alleen al in Limburg telde ik tien stuks: 1867 De Lichtenberg: HorstGa naar voetnoot(100); Lichtenberg: KerkradeGa naar voetnoot(101); 1843 Lichtenberg: Maasbracht, sectie E; een stuck aen den Lichtenbergh: MelikGa naar voetnoot(102); Lichtenberg, met aantekening ‘ter plaatse geen berg te bekennen’: MunstergeleenGa naar voetnoot(103); Der Leechteberg, verklaard als ‘de witte berg’Ga naar voetnoot(104), 1803-1820 LichtenbergGa naar voetnoot(105): Schaasberg (Heerlen); 1294 Godefridus de Lichtenberg, 1299 Godevert van LichtenborgGa naar voetnoot(106), 1866 LigtenbergGa naar voetnoot(107): St. Pieter, volgens Schrijnemakers een hoogte met ruïne, benoemd naar | |
[pagina 131]
| |
de lichte kleur van het bouwwerkGa naar voetnoot(108); Lichtenberg, Leechteberg, een komplex lichte zandgrond, met tentatieve verklaring leecht ‘niet lommerrijk’: StramprooiGa naar voetnoot(109); 1842 Lichte(n)berg: Ulestraten, sectie B; 1843 ligtenberg: Venlo, sectie I. Buiten Limburg noteerde ik Lichtenbergen (en varianten op -barg, -borg) in Drente (1 ×), Overijsel (7 ×), Gelderland (3 ×), Utrecht (3 ×), Noordbrabant (4 ×). Naast enkele van deze toponiemen staat een Lochten- en/of Luchten-variant (Lochten- en Luchtenbergen trof ik overigens ook aan zonder -i-variant). Een kleiner aantal van deze toponiemen zal letterlijk als ‘lichte berg’ kunnen worden geïnterpreteerd, naar de kleur of de mate van begroeiing (vgl. Lichtenbelt, -donk, -horst). ‘Lichtenberg, gewoonlijk Lichtemich genoemd, heeft misschien zijn naam te danken aan de hoogte, waar zand of witte kiezel aan den dag kwam’, zo suggereert ons een schrijver aan het begin van deze eeuw (n.a.v. de Schaasbergse LichtenbergGa naar voetnoot(110)). Uit deze formulering wordt echter niet duidelijk of de feitelijke omstandigheden inderdaad met deze interpretatie in overeenstemming zijn. Ook Schrijnemakers verklaart de (Limburgse) Lichtenbergen als hoogten, waar lichtgekleurd zand of ander materiaal aan de oppervlakte kwam. Terecht wijst hij een aantal meer romantische interpretaties (Romeins lichtbaken, heidense offerplaats e.d.) van de hand. Schrijnemakers' op zich plausibele verklaring is echter niet op alle gevallen toepasbaar (vgl. b.v. de Lichtenberg in Munstergeleen waar geen hoogte aanwezig is)Ga naar voetnoot(111). Anderen zien in licht (locht, lucht) een bodemkwalificerend adjektief. Zo verklaart Molemans de Lichtenberg in Zonhoven (1632 den lijchtborch, 1634 den lichtenborch, 1640 den luchtenburch, 1791 den lichten bergh) als ‘zavelgrond die gemakkelijk vliegt “opwaait”. Lichtenberg heeft wellicht de betekenis van zavelberg of landduin’Ga naar voetnoot(112). Chr. Buiks denkt bij Lugtenburg, een landgoed in Cauwelaar (Ginneken) (1551 op Lochtenberch, 1598 Luchtenberg, 1796 Ligtenberg) aan licht, Baronies locht ‘slecht, onvruchtbaar’Ga naar voetnoot(113). Een interpretatie vanuit de bodemgesteldheid komt mij echter minder overtuigend voor. Het is in dit verband opmerkelijk dat de Lichtenbergen in Limburg en de hierboven | |
[pagina 132]
| |
besproken licht/zwaar-toponiemen in deze provincie niet in dezelfde plaatsen voorkomen. Het merendeel van de Lichtenbergen bevindt zich zelfs buiten de Roerstreek. Daarbij komt dat vormen met locht of lucht ook voorkomen in gebieden waar deze varianten niet te verklaren lijken uit de plaatselijke uitspraak van licht (vgl. b.v. 1694 de Lochtenberg in Epe met Epens lich ‘licht’Ga naar voetnoot(114)). Alleen al de frekwentie van het toponiem Lichtenberg doet vermoeden dat het hier niet steeds om lokaliteitsbeschrijvende namen kan gaan. In een aanzienlijk aantal gevallen moet er worden gedacht aan een modenaamGa naar voetnoot(115) Lichtenberg/Luchtenberg naar voorbeeld van het Franse Clermont/MonclairGa naar voetnoot(116) of een aan een toponiem ontleende familienaamGa naar voetnoot(117). Ook de omstandigheid dat Lichtenberg veel vaker optreedt als huisnaam dan als veldnaam is een indikatie in die richting.
Amsterdam Loes H. Maas |
|