Naamkunde. Jaargang 17
(1985)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Iets over de woordenschat van een vijftiende-eeuws Dusseldorps Glossarium (F8)De verwantschap tussen de tweetalige, Latijn-Dietse woordenboekjes uit Cuyck en Dusseldorp, respectievelijk met de signaturen Hs. 15 St.-Agathaklooster en F8 (fol. 1-112) Heinrich Heine Institut, heb ik in 1975 in mijn proefschriftGa naar voetnoot(1), voor de macrostructuur quantitatief kunnen vaststellen op 59.45%. Ook de microstructuur van beide vertoont een interessante verwantschap. Wat evenwel van beide handschriften niet of nauwelijks vastgesteld is, is de regionale kleur van de taal van de Dietse vertalingen. Hs. 15, ook bekend als Pandecta, viel de eer te beurt door Willem de Vreese gedetermineerd te worden, maar met betrekking tot de couleur locale van het handschrift uit het boekenbezit van het voormalige klooster Frenswegen, gelegen tussen Oldenzaal en Nordhorn, kwam hij niet verder dan van een aantal orthografische verschijnselen te constateren dat ze ‘op de uiterste grens van het Nederlandsch taalgebied (lagen)’. Van handschrift F8 uit de voormalige Koninklijke Bibliotheek van Dusseldorp, weten wij aangaande de volkstaal nog minder. Het is niet mijn bedoeling in het bestek van deze bijdrage de lokalisering van beide teksten tot een oplossing te brengen. Wel wil ik hier, waar Pandecta en Hs. F8 zo'n grote overeenkomst vertonen in Latijnse macro- en microstructuur, gegevens aandragen om op basis daarvan de vraag te kunnen beantwoorden of die overeenkomsten ook zo opvallend zijn voor de volkstaal van beide. Daarnaast wil ik een eerste aanzet geven om wat meer over de taal van de sympathieke scribent van F8 te achterhalen die wij nu alleen maar heel menselijk kennen door zijn verzuchting aan de voet van fol. 89v: ‘Ego dormio sed cor meum vigilat’. Ik beperk mij tot een selectie uit de woordenschat en laat zeer bewust de vergelijking van de orthografische varianten buiten beschouwing. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
materiaal van het Corpus-GysselingGa naar voetnoot(2), aangevuld met een aantal teksten uit streken die in dat Corpus bescheiden vertegenwoordigd zijn, zal in 1985 immers resulteren in een geautomatiseerd bestand dat tot een Dialectatlas van het dertiende-eeuws niet-literaire MiddelnederlandsGa naar voetnoot(3) wordt getransformeerd. Iedere uitspraak gedaan over geografische variaties zou, nu die Atlas zo dicht binnen bereik is, prematuur, onvolledig en mogelijk zelfs speculatief zijn. Anders ligt dat met betrekking tot de woordenschat. Ondanks de rijkdom van het materiaal van het Corpus-Gysseling is de woordenschat ervan ‘beperkt’ tot de ambtelijke taal en een relatief klein aantal literaire teksten. Om die reden dienen wij de traditionele werkwijzen bij het lokaliseren van teksten op basis van de woordenschat in praktijk te blijven brengenGa naar voetnoot(4). PioniersGa naar voetnoot(5) op het terrein van het onderzoek naar de middeleeuwse lexicografie hebben aangetoond hoe Latijnse namen voor realia, flora en fauna door compilatoren van woordenboekjes voorzien werden van de benamingen uit hun eigen dialect. Uit genoemde categorieën maakte ik de volgende selectie:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De conclusies die hier met voorzichtigheid getrokken lijken te kunnen worden, zijn: 1. Ook qua Dietse woordenschat is er een zeer grote overeenkomst tussen F8 en Hs. 15. Buiten de hierboven gegeven trefwoorden wordt dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook nog onderstreept door het complex wo(e)-woorden. In de Pandecta noteerde ik o.a. qualis woe danich, qualitas woegedanicheit, quantus woegroet, quantuslibet woedane wijs, quantocius woedrade, quantum woe vele, quantuscumque woe groet, quomodolibet wodane wijs, quot wo vele, quotus womanichste, quotennis wo alt, quousque wo lange; in F8 vinden wij quantus wogroet, quantuslibet wodaneweys, quantocius wodrade, quantuscumque wogrot, quomodolibet wo dan wijs, quot wouele, quotus womanigheste, quotennis wo olt, quousque wolanghe. Wo is de oude vorm van de stedelijke kanselarijen in Kleef, Gelre, Wezel en MeursGa naar voetnoot(6). De Saksische gebieden van Oost-Nederland hebben woe (MNW IX, 2733 e.v.). Er zijn evenwel ook duidelijke verschillenGa naar voetnoot(7) i.v. agna (193), graculus (237), hedera (238-239), juuencus (240-241), postica, sus en talpa (265-266). Bij agna kiest de Pandecta voor een zuidoostelijke variant; bij graculus is er onzekerheid en wordt gekozen voor de naam van de krekel; bij hedera geniet de Vlaamse, Hollandse en Brabantse vorm de voorkeur; s.v. juuencus is de zuidoostelijke variant gekozen; s.v. postica treffen wij de naam aan die wij in de moderne dialecten in kaart gebracht zien ten westen van de lijn Almelo-Emmerik (vgl. TON 12); bij sus noteerde ik voor de Pandecta zoghe, de variant, die Kiliaan opgeeft voor het Brabants en die op de hedendaagse kaart voorkomt ten zuiden van de lijn Oldenburg-Nordhorn-Almelo-Deventer-Harderwijk (TON 21) en s.v. talpa is er voorkeur voor een Rijnlandse, wellicht ook zuidoostelijke variant (TON 24). Hieruit zou men mogen concluderen dat de Pandecta onmiskenbaar relaties heeft met een zuidelijke vocabula-traditie. 2. De woordenschat van zowel F8 als Pandecta behoort tot die van de noordoostelijke dialecten van ons taalgebied. Dit wordt aannemelijk gemaakt door etic (193), heusprinck (205-207), sipel (215-216), amme (251-252), vorsch (257-258 en TON 17), holendoren (201-205 en DWA 3, 1954). Deze bevindingen kunnen nog meer toegespitst worden door de volgende varianten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hs. F8 heeft, ondanks de vele overeenkomsten met de oostelijke Pandecta, ook herkenbare wortels in een Duitse vocabula-traditie. Ik wijs hier op talpa wandworp dat blijkens TON 24 voorkomt ten oosten van de lijn Tecklenburg-Münster en Bochum-Münster. 3. De varianten ewe (193), marcloef (237:238) en enerdore (niet bij Kiliaan) uit F8 wijzen op onmiskenbare bindingen met een gebied dat omsloten wordt door de lijn Almelo-Nordhorn-Bentheim-Ahaus-Bocholt-Almelo. Drosle en warte, die in beide handschriften voorkomen, tonen in elk geval aan dat er sterke relaties zijn met een Nederrijnse en Westfaalse traditie, welke onderwerp van verder onderzoek dienen te zijn. 4. Voor een zo goed mogelijk oordeel over alle aspecten van dit in vele opzichten rijke tweetalige woordenboekje, F8, is meer onderzoek nodig dan ik hier heb verricht. Hs. F8, waarvan de woordenschat overdadig op een Oostmiddelnederlands taallandschap wijst, verdient het in zijn geheel bestudeerd te worden voor de reconstructie van de geschiedenis van de Middelnederlandse lexicografie.
Leiden, december 1983 P.G.J. van Sterkenburg |
|