Naamkunde. Jaargang 17
(1985)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |
Het toponiem Schuerwegge en consortenWaar de Antwerpse Lange Gasthuisstraat in de Korte Gasthuisstraat overgaat en de Huidevettersstraat buigend in eerstgenoemde straat uitmondt, lag er vanouds een soort pleintje, dat de naam Driehoek placht te dragenGa naar voetnoot(1). En op de westerkant van de aldaar beginnende Lange Gasthuisstraat stond er, van in de 15de tot in de 19de eeuw, een huis dat de naam Schuurwegge droeg. Aan die huisnaam en de ermee samengaande ‘consorten’, alsook aan de ervan afgeleide familienaam Schuerwegs willen we in deze bijdrage even aandacht schenken. Zoals bij zovele toponiemen het geval is, kan dit artikel niet méér worden dan een poging tot verklaring, een onderzoek naar de verschillende verklaringsmogelijkheden. Gaan we allereerst uit van het materiaal dat we -meestal uit de Antwerpse schepenbrieven- voor de Schuurwegge konden bijeenlezen. Een akte van 11 januari 1493 (n.s.) heeft het over een huidevetterij, gelegen naast ‘thuys geh.den schuerwegge’Ga naar voetnoot(2), een van 1494 vermeldt eveneens het ‘huys geh. den schuerwegge’ aan de DriehoekGa naar voetnoot(3). Luidens een schepenakte van 19 december 1496 zou er vermoedelijk een herbouwing of nieuwbouw kunnen plaatsgevonden hebben: er wordt immers gewag gemaakt van een rente ‘op een nijen huijs geh. den nijeuwen schuerwegge’; gezegd nieuw huis wordt gesitueerd tussen het huis den dansaert en ‘thuijs geh. den ouden schuerwegge’Ga naar voetnoot(4). Is de Dansaard op de hoek van Oudaan en Lange Gasthuisstraat te situerenGa naar voetnoot(5), dan lijkt ons het pand Schuurwegge er onmiddellijk naast te hebben gestaan, en uit twee, met de adjectieven oud en nieuw gedifferentieerde woningen te hebben bestaan. In 1499 komen beide huizen met die twee adjectieven nog tweemaal als den nieuwen schuerwegge en den ouden schuerwegge | |
[pagina 392]
| |
voorGa naar voetnoot(6). Benevens de situering ‘op de Driehoek’, worden de panden ook gelokaliseerd ‘by dyseren wage’Ga naar voetnoot(7). En een laatste keer is er sprake van ‘den nyeuwen schuerwegge’, waar dit pand als regenoot of aanpalend perceel van een ander huis vermeld staat in 1504Ga naar voetnoot(8). Belangrijk is intussen nog een akte d.d. 30 oktober 1499, omdat daarin de beide huizen die de Schuurwegge vormen, wat nauwkeuriger toegelicht en omschreven worden. De adjectieven oud en nieuw hebben er plaats moeten maken voor groot en klein, het gaat om twee huidevetterijen - men denke aan de nabije Huidevettersstraat- en als naburig pand of regenoot wordt voor het eerst het Schuurbrood vermeld. Het excerpt van deze (verkoops)akte luidt ‘twee huysen metten buere, vetterien, houe, borneputte... geh. deen huys den grooten schuerwegge ende dandere den cleynen schuerwegge, gestaen ende gelegen by dyseren wage tusschen de huysinge ende erue toebehoerende Henricke de scrynmakere ex vna, ende thuys geh. nv tschuerbroot... ex altra ...’Ga naar voetnoot(9). Op het Schuurbrood komen we zo dadelijk terug, maar eerst geven we het materiaal van de Schuurwegge verder aan. Zal er in 1515 nog melding worden gemaakt van de twee huizen met huidevetterij ‘geh. den grooten en(de) cleynen schuerwegghe’Ga naar voetnoot(10), dan valt het differentiërend adjectief weer weg in twee akten, resp. uit 1510 en 1513. In die van 1510 wordt ‘thuys geh. den scuerwegge’ andermaal als aangrenzend eigendom opgegevenGa naar voetnoot(11), en in die van 1513 wordt een hof, gelegen in de reeds vermelde Oudaan, als grenzend aan ‘der huysse vanden schuerbroode ende schuerweggen eruen’ gelokaliseerdGa naar voetnoot(12). Onze jongste vermelding dateert uit 1836 en luidt ‘Een zeer fraeye wel gedistribueerde en onlangs geheel nieuw opgebouwde groote huyzing, geheeten de kleyne Schuerwegen, eertyds dry huyzen geweest zynde’Ga naar voetnoot(13). Tot zover onze excerpten, waaraan we nog kunnen toevoegen dat onze huisnaam Schuurwegge nog niet vermeld wordt in de bronnen uit 1390- | |
[pagina 393]
| |
1440Ga naar voetnoot(14), wat vanzelfsprekend niet betekent dat het huis zelf nog niet zou bestaan hebben. Inderdaad, tot omstreeks 1357 kan, dank zij een cijns of rente van 2 ‘oude guldene hallinghe’ die op de woning geheven werd door de Antwerpse H.-Geesttafel, de eigenaarslijst opgemaakt worden van het zonder huisnaam vermelde ‘huys ende hof ende datter toebehoort ghestaen in de gasthuysstrate tusschen Zeghere Dansaerde ende Peter den cledermackere’. E. Geudens, aan wie we dit citaat ontlenen en bij wie we de eigenaarslijst kunnen terugvinden, identificeert het eigendom met de Scheurwegge, doch put die huisnaam pas uit een bron van 1627. In zijn tijd (1902) was het aanpalende Schuurbrood nog bekend als de naam van nr. 2 van de Lange GasthuisstraatGa naar voetnoot(15). We menen te mogen onderstellen dat de huisbenaming Schuurwegge in de 2de helft van de 15de eeuw zal in gebruik gekomen zijn. Bij het zoeken naar de betekenis van de huisnaam, hebben we een viertal hypothesen te onderscheiden, die naar waarschijnlijkheidsgraad kunnen gerangschikt worden. Het minst waarschijnlijk lijkt ons de verklaring waarbij zou uitgegaan worden van wegge, ‘weg, verkeersweg, straat’. Dat begrip is in het Middelnederlands immers slechts bekend onder de vormen wech en wegeGa naar voetnoot(16). De Antwerpse huisnaam is dus wel geen synoniem van de Schuurweg, die onder Oosterweel te situeren is en waarvan we de volgende bewijsplaatsen optekenden: 1498, tot outserweele aenden schuerweghGa naar voetnoot(17); 1505-1507, lant gelegen aenden schuerwechGa naar voetnoot(18); 1849, Schuerweg (= wijkbenaming)Ga naar voetnoot(19). Al deze vormen wijzen te Oosterweel duidelijk op een verkeersweg. L. De Wachter heeft een vorm uit 1425, Scoerwech, op het oog, waar hij schrijft: ‘... De mensen van het Oude Land... waar Prims Oosterweel situeert, komen naar onze schor langs de Scoerwech..., die verderop ook wel Schuerwegh heet ...’Ga naar voetnoot(20). En Carnoy noemt een Scheurweg -mede ter | |
[pagina 394]
| |
verklaring van de fn.- een ‘chemin d'accès aux champs’Ga naar voetnoot(21). Schoorweg zou dan als een soort synoniem van schoorgat kunnen beschouwd wordenGa naar voetnoot(22). Terloops zij nog vermeld dat die Oosterweelse weg een roemloos einde gekend heeft, net als Oosterweel zelf; hij werd het slachtoffer van de havenuitbreidingGa naar voetnoot(23). Onze Antwerpse huisnaam hing dus hoogstwaarschijnlijk niet met weg samen, was, in tegenstelling met de Oosterweelse Schuurweg, niet ontstaan in de nabijheid van schuur of scho(o)r, was geen toegangsweg naar de velden en kan evenmin als een migratienaam uit Oosterweel opgevat worden. Het grondwoord wegge kan echter de datief-locatief van een heel ander mnl. woord zijn, nl. wech-wegh, ‘wand van planken, van vlechtwerk of klei’Ga naar voetnoot(24). Hoewel haast alle bewijsplaatsen eerder de gerekte vorm weech vertonen, heeft toch ook de korte vorm wech bestaanGa naar voetnoot(25), wat o.m. in de Kontichse huisnaam den quaden wech (1557), naast den quayenweech (1594) geattesteerd isGa naar voetnoot(26). In het licht van deze betekenis van weg(ge) zou eventueel kunnen gedacht worden dat de Antwerpse huisbenaming een reminiscentie inhield aan een muur of wand van een ‘schuur’, of aan een geschoorde of gescheurde wand. Op de betekenis van het eerste bestanddeel komen we zo dadelijk terug. Bij een dergelijke interpretatie zou moeten ondersteld worden dat de herinnering aan een vroeger gebouw, resp. aan een bouwvallige muur aan de Gasthuisbeemden, zou teruggaan tot in de tijd vóór de eigenlijke stedelijke lintbebouwing aan de Gasthuisstraat, dus een periode van ca. 150 jaar zou omspannen of overbruggenGa naar voetnoot(27). Tenzij het huis nog op het einde van de 15de eeuw werkelijk een gescheurde of onderschoorde wand zou vertoond hebben, of uit een schuurmuur tot woonhuis zou zijn omgebouwd... | |
[pagina 395]
| |
Steeds nog uitgaande van de betekenis weg(ge), ‘wand, muur’, hebben we ook even gedacht dat onze schuurwegge-schoorwegge synoniem zou kunnen geweest zijn van de Schermure te Tongeren, die daar ‘doorbraak in de (Romeinse) muur’ betekendeGa naar voetnoot(28). In se is dit niet uitgesloten, maar er rijzen dan toch te Antwerpen enkele topografische moeilijkheden op. De enige ‘muur’ die hier in die of in gelijksoortige betekenis zou kunnen in aanmerking komen, is die van de 2de stadsomwalling of 1ste stadsvergroting, die aangelegd werd in de 12de eeuw en langs de Steenhouwersvest, Lombardenvest, Wiegstraat, Katelijnevest enz. verliep. Naast en parallel met die vesten bevond zich - evenwel aan de binnen- of stadszijde - een aarden wal als verdedigingswerkGa naar voetnoot(29). Aan het kruispunt Lombardenvest-Korte Gasthuisstraat moet er wel een opening in de ‘muur’ geweest zijn, want daar dient de zgn. Gasthuissteger gesitueerd, waar men een schuitje kon nemen om de vesten op te varenGa naar voetnoot(30). De onderstelling als zou de scheurweggeschoorwegge een herinnering aan die ‘scheur’ of opening in de wallen ingehouden hebben, is dus wel enigszins te verdedigen. Maar de moeilijkheden bij deze theorie zijn drieërlei. Ten eerste, kan een wegge, een lemen, resp. houten wand, hier als aanduiding van de aarden wal gelden? Ten tweede, is het niet vreemd dat die eventueel naar de opening in de stadswal verwijzende scheurwegge een 150-tal meter, de hele lengte van de Korte Gasthuisstraat, van die toegang of scheur verwijderd zou hebben gelegen? En ten derde, blijft nog het chronologische probleem: de stadsomwalling nr. 2 was in de 12de eeuw aangelegd, en reeds in de 13de door een 3de, die voorbij St.-Joriskerk verliep, vervangenGa naar voetnoot(31). Hoe dan het late opduiken van de huisnaam Schuurwegge verklaren, meer dan een eeuw nadat de historische aanleiding ertoe verdwenen was? Er kan dan alleen maar ondersteld worden dat er een toponiem Schuurwegge aldaar ter plaatse zou bestaan hebben uit de tijd van de 2de omwalling, toponiem dat als tussenschakel zou fungeren en nadien op het huis zou overgaan. Maar van een dergelijke plaatsaanduiding is bij ons weten nooit een spoor ontdekt. | |
[pagina 396]
| |
Zou de verklaring dan niet veeleer dienen gezocht te worden in een heel andere betekenis van wegge? Eventueel in de sfeer van het huidevettersambacht? Allereerst zou kunnen gedacht worden aan een - niet geattesteerd - wigvormig werktuig, zoals die in de huidevetterijleerlooierij werden gebruikt om de huiden af te schrapen of te schuren. Tot de voorbereiding van het looien behoorde nl., na het kalken, ook het ontharen en ontvlezen van de vellenGa naar voetnoot(32). Dat gebeurde in de tijd vóór de invoering van de machines op een toestel dat in het Duits als ‘Gerberbaum’ staat opgetekend; het mes of de beitel waarmee de handeling werd uitgevoerd, het ‘Haareisen’, droeg in het Duits o.m. de naam van scherdegenGa naar voetnoot(33). Kende men daarvoor bij ons een woord als schuur-schoor-scheurwegge? Via een van de betekenissen van wegge, ‘wig, beitel, cuneus’Ga naar voetnoot(34) zou schuurwegge dan alleszins verklaarbaar zijn, en ook het 1ste element van het compositum zou wel geen moeilijkheden opleveren. Bij J. en K. Luiken ziet men de leerbereider aan het werk bij het hier vooropgezette afschuren, afschrapen of ontharenGa naar voetnoot(35). Als we evenwel het gebruikte ‘haarijzer’ bekijken, zien we er een gebogen mes in, maar een wegge of wigvorm is er wel moeilijk in te onderscheiden... Het ontbreken van een werk over de zgn. ‘Vak- en kunstwoorden’ van de huidevetterGa naar voetnoot(36), maakt onze verklaring van schuurwegge via het bedrijf van de huidevetter wel erg hypothetisch. Dat we naar een verklaring in die sfeer zochten, ligt aan het feit dat uit ons materiaal blijkt dat het huis de Schoorwegge aanvankelijk aan een huidevetterij grensde en er, korte tijd nadien, zelf een herbergde. En er is een tweede reden waarom we daar in de buurt van de Huidevettersstraat aan een vakwoord van de huidevetters dachten: thans nog blijkt er in het leerlooiersbedrijf een woord schuurstraat in gebruik te zijn, waarmee de ‘baan’ of het gedeelte van de leerlooierij wordt aangeduid, waar de huiden ‘gestold’ worden. Met een zgn. ‘stolijzer’, dat rond van vorm is, wordt de vezel opgerekt, zodat het leder soepel wordtGa naar voetnoot(37). Al blijkt het | |
[pagina 397]
| |
hier over een andere bewerking dan het ontharen te gaan, toch doet het voortbestaan van een woord schuurstraat ons aan een verband met het kwestieuze schuurwegge denken. Maar wegge had ook nog een andere betekenis, nl. die van ‘wigvormig tarwebrood’Ga naar voetnoot(38), wek, wekbrood, witbrood zonder krenten of rozijnenGa naar voetnoot(39). De aanleiding waardoor we ook aan wegge in deze betekenis denken, ligt in het feit dat in 1499 een huis dat aan de Schuurwegge grensde, met de naam het Schoorbrood of Schuurbrood werd gedoopt. Ter aanvulling bij ons citaat met eerste vermelding van dat Schoorbrood, geven we vooraf de overige bewijsplaatsen van dat ‘regenotende’ huis: 1500, Clause Janssone wonende int schoobrootGa naar voetnoot(40); 1502, huyse metten houe geh. tschuerbrootGa naar voetnoot(41); 1504, Claus Jan Mathysse, weert int schoerbrootGa naar voetnoot(42); 1505 (n.s.), huyse metten houe geh. tschoorbrootGa naar voetnoot(43); 1507, van eenen huyse... geh. tschuerbrootGa naar voetnoot(44) 1513, aen Claus int schoorbroot erueGa naar voetnoot(45); 1836, eene extra groote schoone en welgelegene koetshuyzing gen. SchuerbroodGa naar voetnoot(46). Deze huisnaam of herbergbenaming Schoorbrood-Schuurbrood, die een taai bestaan van vier eeuwen blijkt gekend te hebben en al even oud te zijn geworden als zijn ‘pendant’, de Schuurwegge, is klaarblijkelijk geïnspireerd op die schuurwegge; het is immers een bekend verschijnsel in de toponymie en vooral dan op het gebied dat men schertsend de ‘uithangbordologie’ heeft genoemd, dat één naam tot een tweede of zelfs tot een hele reeks kon inspireren. Zo kon een Hemel of Hemelrijk een Hel of Vagevuur doen ontstaan, een Wildeman kon aanleiding worden tot een Wild WijfGa naar voetnoot(47). En op dezelfde manier kon een Schuurwegge een Schuurbrood doen ontstaan, omdat de naamgevers van het tweede, iets jongere huis, óf het woord wegge nog in zijn juiste (?) betekenis van ‘wigvormig tarwebrood’ verstonden, of het volksetymologisch aldus begrepen en er als het ware spelenderwijs een tegenhanger, bij wijze van variant op vormden. Die tegenhanger werd dan het schoorbrood. | |
[pagina 398]
| |
Dat wegge in het Antwerpse een gebruikelijk woord was, kan aangetoond door een huisnaam de Boterwegge, die we er ontmoeten anno 1512Ga naar voetnoot(48), en door een appellatief dat voorkomt in een pachtcontract van een Mortselse hoeve uit 1468. In dat contract staat bij de betalingen in natura ook een ‘eersamen boterwegge’ van 22 pond vermeldGa naar voetnoot(49). Bij dat Schoorbrood werd het 1ste element van Schoorwegge gewoon overgenomen, en met brood bleef men in de sfeer van wegge. Intussen rest nog altijd de vraag, wat het 1ste element van schoorwegge, resp. schoorbrood dan wel betekend kan hebben en welke zin aan de beide samenstellingen uiteindelijk dient gegeven. Volgens het woordenboek kunnen scoren-sceuren als synoniemen beschouwd worden in het mnl. en hebben ze de grondbetekenis van ‘scheuren, door trekken in stukken scheuren’. De verbaalsubstantieven score-scuere betekenen ‘barst, spleet, breuk, splitsing’Ga naar voetnoot(50). De composita zouden dan als ‘gescheurd (tarwe)brood’, ‘brood met een scheur’, eventueel als slecht gebakken brood, waarvan de korst een scheur vertoonde, als een misbaksel, kunnen geïnterpreteerd worden. Hing er zo'n gescheurd brood aan die huizen uit, of stond er een op de gevel afgebeeld? Naar onze moderne normen van smaak en publiciteit was het dan alleszins een zonderling uithangbord. We hadden er veeleer wegge, schoonbrood, witbrood (blanpain) enz. verwacht, bakkerijprodukten waarop men fier kon zijn en waarmee niet zelden de bakker zelf werd aangeduidGa naar voetnoot(51). Was het een volkshumoristische huisbenaming? Met scheur als 1ste element bestonden er intussen nog wel andere uithangborden of huisnamen: we denken aan de Scheurkapruin en de Scheurkous. De Scheurkapruin is reeds geattesteerd bij de huisnamen uit de late 15de eeuw, o.m. in 1495, als ‘huys geh.den schuercaproen’Ga naar voetnoot(52); in 1503-1511 ontmoeten we den schoercapruyn en in 1510 den schuercapruynGa naar voetnoot(53). Deze woningen worden beurtelings in de Borch en in de Steenhouwersvest te Antwerpen gesitueerd. Men lette op de ook hier afwisselende spelling schuer en schoer. Was er hier een gescheurde kap of | |
[pagina 399]
| |
kapmantel uitgestoken? Het woordenboek kent het woord kaproenkapruin in de betekenis van ‘hoofddeksel, muts, kap, die tevens hals en schouder konden bedekken, ouderwetse mantel’ enz.Ga naar voetnoot(54). Maar andermaal lijkt ons die gescheurde kap of mantel een erg eigenaardig uithangteken, tenzij het om een afbeelding van de gescheurde of verdeelde mantel van Sint-Martinus zou gaanGa naar voetnoot(55). Voor de Scheurkous hebben we slechts één voorbeeld: te Lier bestond er een huis of bakkerij van die naam, gestaan aan het Kluizeplein nrs. 13-14; de attestering ervan is niet gedateerdGa naar voetnoot(56). Wel komt de naam nog als toponiem te Rijsbergen voor, maar daar gaat het blijkbaar om een veldnaamGa naar voetnoot(57), zodat het voorbeeld er niet relevant is. De Lierse Scheurkous blijft als huisnaam ook erg enigmatisch. Zomin als de Scheurkapruin helpt hij ons vooruit bij de verklaring van onze Scoorwegge-Schoorbrood. Toch pogen we nog even verder te peilen naar mogelijke betekenissen van onze beide huisnamen. Lijkt ons immers een ‘gescheurd’ brood wel erg zonderling, en kennen we ook geen broodsoort die in het verleden met die benaming werd aangeduid, dan blijft er nog de mogelijkheid dat het om een ‘Satzname’ ging. Naar het model van Breckpot, ‘hij die potten breekt’, Quistwater, ‘hij die water verkwist’ of Bytebier, ‘hij die het bier bijt’ of ‘voortdurend aan het bier zit te leppen’Ga naar voetnoot(58), zou er dan een zinwoord Scheurwegge-Schoorbrood bestaan kunnen hebben, waarmee hij werd aangeduid ‘die het (wit)brood scheurt, verdeelt, aan stukken trekt’. Stond er zo'n personage op het huis, resp. de aan elkaar grenzende huizen afgebeeld? Zag hij er uit als een veelvraat, die gulzig aan zijn brood at? Was het een allusie op een primitieve bewoner of eigenaar? Het is duidelijk dat we met de laatstgenoemde hypothese in feite bij de toenamen zijn beland, en meteen kunnen we aansluiten bij de familienamen die van de huisnaam Schuerwegge kunnen zijn afgeleid. Schuerweghs, Scheurwechs, Schuerwege en dgl. zijn vrij frequente fn. ten | |
[pagina 400]
| |
onzent. Ene Elza Scoerwegge uit 1369 schijnt de eerst vermelde naamdraagster te zijn; zij komt te Brussel voorGa naar voetnoot(59). In 1380 is Amelricus Scoerwegghe eigenaar van een molen te KortenbergGa naar voetnoot(60) en ene Heinric Scoerwegge treedt in 1389 als getuige te Vorst (Forest) opGa naar voetnoot(61). Voor de 14de-15de eeuw vermeldt het obituarium op de dekenij te Zaventem nog Petrus Scoerwegge en Ioannes dictus ScoerweggeGa naar voetnoot(60). Te Geel is er in 1449 een scoer weghs eeusel geattesteerdGa naar voetnoot(62). Te Antwerpen ontmoeten we een familie Schuerwegge in 1486Ga naar voetnoot(63) en tussen 1498 en 1514 duiken er leden van een geslacht Schuerwegge op in de Rupelstreek, te Reet, te Kontich enz.Ga naar voetnoot(64). De variante Schuerwegen lijkt ons een jongere reïnterpretatie van het niet meer begrepen weg (ge), tenzij ze uitzonderlijk op een echte Schuurweg van het Oosterweelse type zou teruggaanGa naar voetnoot(65). Het zou vermetel zijn voor alle Schuerwegge's de oorsprong te Antwerpen te willen zoeken. De Brusselse naamdragers verschijnen trouwens al vóór het bestaan van de Antwerpse huisnaam, zodat hun toenaam waarschijnlijk op een andere scoerwegge teruggaatGa naar voetnoot(66). Voegen we hier nog aan toe dat ook de huisnamen Schoorbrood en Boterwegge tot toenamen aanleiding hebben gegeven. In Leuven staat er 1447 een Petrus Boterwegge opgetekend en in dezelfde stad komen we in 1517 een scoerbroetshuys en Katharina Scoerbroets tegen. In de 18de eeuw bestaat er daar nog een Schorenbroot persseGa naar voetnoot(67). En tot slot een paar vermeldingen die helemaal in de rand van onze Schuerwegge-Schuerwegs staan, maar die wegens het 1ste element schuer toch als verwante curiosa mogen aangehaald worden. In de Antwerpse | |
[pagina 401]
| |
schepenregisters treffen we voor 1465 een Jan Schuermooke, voor 1506 een Eeuwouts Schuermoecx erue aanGa naar voetnoot(68). In 1509 wordt in die registers een Katline Scoortbiers vermeldGa naar voetnoot(69), die wellicht vergelijkbaar is met de naam van ene Petrus Schuurbiers uit Wilrijk, anno 1877Ga naar voetnoot(70). En eindelijk staat in 1648 te Antwerpen een schipper uit Delft opgetekend, die Abraham Jacobse Scheurwater genoemd wordtGa naar voetnoot(71). Met deze reeks verklaringshypothesen, waarbij wegge beurtelings als verkeersweg, als wand ofwel als wigvormig leerlooiersinstrument of als wigvormig brood werd geïnterpreteerd, menen we de belangrijkste mogelijkheden onder de loep te hebben genomen. Een waterdichte verklaring konden we niet voorstellen, zoals we bij het begin van onze bijdrage al schreven. Het was een soort zoektocht, zoals Dr. Gysseling er in zijn rijkgevulde carrière al zoveel heeft ondernomen, en waarbij men eigenlijk vol twijfels en enigszins onvoldaan de tocht beëindigt.
Antwerpen R. Van Passen |
|