Naamkunde. Jaargang 17
(1985)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||
Over het eigennaamskarakter van tijdnamen0. Naar aanleiding van zijn artikel in dit hulde-album over de namen van de oogstmaand stelt J. Goossens de linguïstische status van maand-, dagen jaargetijdenamen aan de ordeGa naar voetnoot(*). Daarbij is het opgevallen dat er bitter weinig literatuur over dit onderwerp voorhanden is, niet alleen in het Nederlandse, maar kennelijk ook in andere taalgebiedenGa naar voetnoot(1). We moeten zelfs vaststellen dat zomin in de linguïstische en naamkundige vakterminologieGa naar voetnoot(2) als in ons dagdagelijkse Nederlands een eenheidsbenaming voor tijdstippen en tijdsgewrichten ter beschikking staat. Naar analogie van de term ‘plaatsnaam’ of ‘plaatsbenaming’ zouden we in ons probleemgeval kunnen spreken van ‘tijd(s)naam’ of ‘tijdsbenaming’. We zullen het hier houden bij ‘tijdnaam’ (afgekort TN). Dit terminologisch gebrek spreekt boekdelen over de marginaliteit van TN in taal, taalkunde en naamkunde. Het is dan ook onze bedoeling naar de oorzaken van deze marginaliteit te zoeken, m.a.w. het linguïstisch statuut van TN te bekijken. Linguïstisch marginaal zijn TN tenminste in een tweetal opzichten. Vooreerst behoren ze tot de klas van de abstrakta, een gemarkeerde en weinig frekwente kategorie, vergeleken met bv. plaats- en persoonsnamen. Ten tweede blijken we in het geval van TN in een overgangsgebied te zitten tussen eigennamen en soortnamen. Zoals bekend, worden in het Engels de namen van maanden en dagen met een hoofdletter geschreven, wat normaal wijst op eigennaamskarakter. De overeenkomstige Franse namen krijgen een kleine letter, wat dan eerder op een appellatieve status zou wijzen. Het Nederlands heeft in 1954 een overgang meegemaakt van grote naar kleine letter. Een dergelijke instabiliteit onderstreept de twijfels die de taalgebruiker koestert t.a.v. de al dan niet propriale status van TN (zie ook Goossens o.c.). | |||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||
1. Die onzekerheid vindt men weerspiegeld in de schaarse linguïstische en taalfilosofische literatuur over TN. De taalfilosofische semantiek blijkt zich haast uitsluitend bezig te houden met persoonsnamen. Sokrates en Aristoteles zijn er zeer in trek als voorbeeldnamen. In de meer linguïstische publikaties wordt het probleem der TN af en toe aangeraakt, inz. wanneer men let op de onderlinge verschillen die talen in dit opzicht vertonen. Gardiner (1957: 53) merkt zelfs op: ‘The question whether the names of the months and of the days of the week should be regarded as proper names is one of much interest, since different languages take different lines about it’. Het is geen toeval dat de meeste aandacht aan TN besteed wordt in Engelstalige publikaties. TN lijken zich in het Engels meer als eigennamen te gedragen dan in andere talen. Niettemin komen ook hier de verschillende mogelijke benaderingen van die woordsoort naar voren, nl. TN zijn:
a) TN als echte eigennamen. In het strakke strukturalistische raamwerk van Sørensen (1958: 182) zijn uitdrukkingen als Monday, June, Christmas en zelfs summer vanwege hun formele eigenschappen (geen lidwoord enz.) ‘clear instances of proper names’. Voor hem zijn zgn. appellatieve afleidingen zoals a (rainy) June en a (white) Christmas homoniemen van de overeenkomstige eigennamen. Een gelijkaardige stelling neemt Zabeeh (1968: 53) in. In zijn indeling van eigennamen komen ‘time names’ voor zoals winter, Monday, Easter. Wel wordt er opgemerkt dat deze eigennamen als soortnamen gebruikt kunnen worden.
b) TN als soortnamen. De lexikale betekenis die men aan namen van dagen, feesten, maanden en jaargetijden in zekere mate kan toekennen, zet bepaalde auteurs aan tot de stelling dat TN appellatieven zijn. Zo stelt Algeo (1973: 79): ‘If a definition like “second day of the week” is appropriate for Monday, it is an appellative, as are the names of holidays, months, and seasons’.
c) Op intuïtieve gronden hebben sommigen een gradatie willen aanbrengen in de toekenning van de eigenschap ‘propriaal’. Zo ontwerpt | |||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||
Gardiner (1957) een tussenkategorie ‘common proper names’, die ook in het geval van TN een oplossing zou bieden. Hij brengt nog een verdere gradatie aan: ‘The month-name is... more of a proper name than the name of the season’ (p. 54). Algeo (1973: 79) bekritiseert evenwel het kompromiskarakter van begrippen als ‘common proper names’: ‘the implications of such a coincidentia oppositorum are not altogether clear’. Een strakke dichotomie eigennaam vs. soortnaam komt anderzijds niet tegemoet aan de intuïtie van de taalgebruiker dat men alle namen en zelfs de TN onderling niet over één kam scheren kan. Het precieze doel van dit stuk is dan ook linguïstische gronden te vinden om deze intuïtie recht te doen.
2. Alvorens dit onderzoek voor het Nederlands uit te voeren, wijzen we eerst op een aantal teoretische punten. Een mogelijke werkwijze wordt voorgesteld.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||
3. Een door velen aangehangen stelling is dat eigennamen geen lexikale inhoud vertonen, maar wel eventueel een aantal pragmatische, associatieve bijbetekenissen die afgeleid zijn van de naamdrager of de naamsvorm zelf (zie o.m. Hilgemann 1978). Verder heeft de eigennaam een cluster van inherente presuppositionele kenmerken: definiete, specifieke en singularische, individualizerende referentie. Deze semantische eigenschappen komen tot uiting in bepaalde morfosyntaktische valenties: definiet lidwoord (of geen lidwoord), (relatieve) onverenigbaarheid met restriktieve bepalingen, met meervoudsvorming, met kompositie, met afleiding en met dispersief (zgn. kategoriaal) gebruik. Daarentegen zijn patronen zoals de enge appositie zonder lidwoord (bv. Meneer Peeters) juist typisch voor eigennamen. Elk op zichzelf hebben deze kriteria geen absolute bewijskracht. Overigens verschillen ze onderling nog in relevantie: het relatiefzinskriterium is bv. algemener en dwingender dan het pluralizeringskriterium. Ten slotte zal blijken dat de onderscheiden eigennaamsklassen verschillend scoren op deze indicatoren. Toepassing van al deze kriteria zal dan ook leiden tot een gradatie in proprialiteit, die in de lijn ligt van Gardiners intuïties. Om deze teoretisch te rechtvaardigen doen we een beroep op het begrip ‘natuurlijke kategorizatie’ (Lakoff 1982), dat teruggaat op de prototypenteorie ontworpen door Rosch (1978) op experimenteel-psychologische gronden. In deze gedachtengang wordt lidmaatschap van een kategorie niet gekarakterizeerd door noodzakelijke-en-voldoende voorwaarden, maar door een wisselend aantal min of meer vaste eigenschappen. Deze eigenschappen zijn het sterkst aanwezig bij de meest representatieve, d.i. prototypische leden van de kategorie. In zulk een experiëntiële kategorizering is bv. een mus meer ‘vogel’ dan een kip. De mus is aldus het (of een) prototype van de klasse der vogels. Bepaalde eigenschappen zijn kennelijk belangrijker voor lidmaatschapstoekenning dan andere: bv. voor een vogel is het belangrijker dat hij kan vliegen dan dat hij kan lopen. De grenzen tussen de kategorieën zijn dan ook onvast en vaag. Lakoff (1982) maakt er een punt van dat deze natuurlijke kategorizatie niet alleen psychologisch | |||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||
reëel is, maar zelfs in de wetenschap te verkiezen is boven de klassieke, objektivistische kategorizatie met z'n scherpe grenzen en aflijningen. Met name zou de linguïstiek haar voordeel kunnen doen met een experiëntialistische aanpak: psychologische faktoren, zoals perceptie, mentale beelden, menselijke doeleinden zijn relevant in de linguïstische kategorizering (Mayerthaler 1980; Langacker 1983). Binnen dit raamwerk rijst de vraag wat als prototype van de eigennaam kan gelden. Die vraag laat zich makkelijker beantwoorden wanneer men weet dat het begrip ‘prototypisch’ geassocieerd wordt met de klassieke noties ‘ongemarkeerd’, ‘meest frekwent’, enz. Dat de meest frekwente klassen van eigennamen de persoons- en de plaatsnamen zijn, blijkt zonneklaar uit de geschiedenis van de traditionele onomastiek. Hieruit wordt al duidelijk dat konkrete namen (plaats- en persoonsnamen) ongemarkeerd of prototypisch zijn t.o.v. abstrakte namen. De TN ressorteren alvast onder deze abstrakte klas. De prototypische (ongemarkeerde) eigennaamskategorie par excellence lijken de persoonsnamen te zijn, als men met Mayerthaler (1980) aanneemt dat het kenmerk ‘menselijk’ linguïstisch prototypisch is (zie ook Molino 1982: 7). We zullen nu nagaan in hoeverre de TN de verschillende eigenschappen van de prototypische eigennaam, d.i. de persoonsnaam, vertoont. | |||||||||||||||||||||
3.1. Lexikale inhoud.Hoewel persoonsnamen zoals Napoleon wel konnotaties oproepen, wordt in ruime kring aangenomen dat ze geen lexikale inhoud bezitten. Wat dit kriterium aangaat is bij TN reeds een gradatie merkbaar. Maand- en dagnamen hebben wel gemeen dat ze omschreven kunnen worden als ‘de zoveelste van het jaar resp. de week’. Maar, zoals Goossens (o.c.) stelt, verbinden wij met woorden als zomer en winter ‘klimatologische voorstellingen die relatief vaag, maar anderzijds inherent blijken te zijn, wat niet het geval is bij maandnamen’. Bij deze laatste gaat het ‘niet om inherente inhouden, maar om connotaties, die met de plaats op het aardoppervlak kunnen wisselen’. Bij dagnamen zijn die connotaties ‘uitsluitend van culturele aard’ (ibid.). Bovendien is het betekenisaspect dat de TN-subklas aangeeft, lexikaal uitgedrukt bij dagnamen (bv. zon-dag, enz.), maar normaal niet bij maandnamen (bv. juni, enz.). Nu is het wel mogelijk om bij maandnamen de klassenaam toe te voegen (bv. juni-maand). Dergelijke samenstellingen worden overigens | |||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||
al meer als appellatief aangevoeld. Dat laatste geldt uiteraard in nog grotere mate voor de (vroeger) volkse benamingen der maanden (vgl. hooimaand, zomermaand). In het zuidelijk halfrond zal men trouwens juni niet kunnen omschrijven als de zomermaand. Last but not least zijn er de namen der jaren, een kategorie waar zelden of nooit over gerept wordt (allicht omdat er over de etymologie van bv. de jaarnaam 1983 weinig boeiends te vertellen valt). Toch lijkt me de jaarnaam het prototype van de TN te zijn. Hij is wegens de oneindigheid van het aantal mogelijke jaren alvast de klas met de meeste leden. Het ziet er daarenboven naar uit dat bij de TN de jaarnaam het grootste aantal propriale eigenschappen in zich verenigt. De lexikale inhoud van een jaarnaam is vrijwel nihil. Weliswaar zou men 1983 kunnen parafraseren als ‘het 1983ste jaar na (of evtl. vóór) Christus’. Ten eerste is dit historisch echter onjuistGa naar voetnoot(4). Ten tweede wordt een jaarnaam als 1983, nl. negentien(honderd)drieëntachtig, normaal anders gelezen dan het overeenkomstige getal 1.983, nl. duizend negenhonderd drieëntachtig. (Dit geldt ten minste voor de jaren tussen 1100 en 2000). Anderzijds is de jaarnaamgeving uiteraard minder ad hoc dan de plaats- of persoonsnaamgeving. Het is voorspelbaar dat na 1983 1984 komt, net als bij de getallen 1.984 volgt op 1.983. Voor Zabeeh (1968: 62) is het feit dat getalnamen niet zonder meer ad hoc gegeven worden, een reden om deze niet als eigennamen te bestempelen. Voor Frege (1950: 49) daarentegen waren ook getalnamen echte eigennamen: het getal één is nl. een uniek object, ofschoon het wel een zekere ‘sense’ vertoont (een voor Frege normale situatie bij eigennamen) (vgl. Droste 1978). Een karakteristiek van prototypische eigennamen zoals persoons- en plaatsnamen zijn de talrijke konnotaties die ze vaak dragen. Welnu, van alle TN vertoont zeker de jaarnaam de meeste bijbetekenissen (cfr. al wat er in het jaar gebeurt). Dit maakt hem des te meer tot het prototype van de TN. Uit dit alles menen we te mogen besluiten dat de TN volgens het kriterium van de lexikale inhoud een gradatie in eigennaamskarakter vertonen in de volgende zin: | |||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||
Wanneer men bij de klas der maandnamen ook de samenstellingen in rekening brengt, valt er nog een interne gradatie waar te nemen:
Namen als hooimaand komen daarbij op het veeleer appellatieve niveau van de seizoensnamen te staan, vgl.
| |||||||||||||||||||||
3.2. Lidwoordgebruik.Zoals bekend is het lidwoordgebruik bij eigennamen, en niet het minst bij de subklas der TN, erg taalgebonden. In het Nederlands krijgen we geen lidwoord bij jaar- en maandnamen, vgl.
Dag- en jaargetijdenamen krijgen het lidwoord de:
Hierbij dienen wel enkele noten geplaatst. Samengestelde maandnamen hebben ook de: de juli-maand, de hooimaand enz. In Zuidbrabantse dialekten kan men het lidwoord de gebruiken bij maart en mei, inz. na het voorzetsel in; bij oogst (niet bij augustus) is het lidwoord steeds verplichtGa naar voetnoot(5). Het lidwoordgebruik bij deze maandnamen laat zien dat de overeenstemmende tijdsgewrichten eerder als jaargetijden dan als maanden worden aangevoeld. Bij dagnamen lijkt het mogelijk het lidwoord soms te laten vallen (maar hier is meer onderzoek aangewezen), bv.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||
In verbinding met het voorzetsel op is het lidwoord vrijwel uitgesloten:
Bij jaargetijdenamen is van dergelijke lidwoorddeleties geen sprake; vgl.
We konkluderen dat zich wat het lidwoordgebruik betreft, weer een gradatie voordoet binnen de TN, en wel in dezelfde zin als aangeduid onder 3.1. Grosso modo neemt het lidwoordgebruik toe naarmate de TN eerder als appellatief fungeert. Aan het appellatieve uiteinde staan de seizoensnamen (altijd lidwoord), aan het andere extreem de jaarnamen (nooit lidwoord). Aldus gedragen de jaarnamen zich weer het meest zoals de prototypische eigennaamsklas, de persoonsnamen. | |||||||||||||||||||||
3.3. Het gebruik van de restriktieve relatiefzin.Hoewel het Nederlands niet beschikt over verschillende relativa voor restriktieve resp. uitbreidende bijzinnen, kan men toch patronen kreëren die alleen als restriktief te interpreteren zijn, bv. bij toevoeging van negatief-polaire elementen zoals ook maar enigszins, bv.
Zoals bekend kunnen eigennamen niet met restriktieve bepalingen gekombineerd worden, vgl.
Bij eigennamen met vast lidwoord is de relatiefzinsproef niet zo duidelijk toepasbaar. De gevormde substantiefgroep kan dan immers beschouwd worden als een appellatieve konstruktie. Toch doen ook zinnen met zulke patronen inakseptabel aan, vgl.
Bij toepassing op TN zien we dat TN met vast lidwoord zich vrij makkelijk lenen tot restriktieve relativizering, vgl.
Bij TN als 1983 en juli is restriktieve relativizering weliswaar mogelijk bij toevoeging van het lidwoord, maar de appellatieve konstruktie die eruit voortvloeit is niet zeer akseptabel, vooral niet bij jaarnamen, vgl.
| |||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||
Aangezien de relatiefzinsproef nauw samenhangt met het al of niet gebruiken van het lidwoord, is het niet verwonderlijk dat de eerder voorgestelde gradatie gehandhaafd kan worden. | |||||||||||||||||||||
3.4. Pluralizering.Pluralizering van propriale lexemen impliceert, net als restriktie door bepalingen, een overgang van eigennaam naar soortnaam. Toch is ook bij pluralisvorming een gradatie in akseptabiliteit waarneembaar, waarbij TN met de het makkelijk, maar jaarnamen het erg moeilijk hebben, vgl.
| |||||||||||||||||||||
3.5. Samenstelling.Soortnamen kunnen in het Nederlands produktief in samenstellingen gebruikt worden. Wegens hun individualiserende funktie blijken eigennamen zich in 't algemeen tegen kompositie te verzetten. Dit geldt weer vooral voor de prototypische leden, de persoonsnamen. We hebben het bv. wel over een ministerplan, maar niet over een Martensplan, wel evtl. over het plan Martens. Bij de TN is er andermaal een gradatie merkbaar: seizoensnamen laten zich makkelijk verbinden met appellatieven: zomerweer, wintertijd, herfstregens; regenzomer, enz. Ook dagnamen zijn in dit opzicht vrij soepel: zondagsrust, vrijdagmarkt. Toch is het woord dag nog soepeler, vgl. regendag, niet regenzondag(?). Maandnamen vertonen wel een aantal samenstellingen, maar de produktie is beperkt; vgl. de naam juli: julimaand, julidag, julizon, julikever, julimonarchie, julirevolutie. Als tweede lid van een samenstelling zijn maandnamen vrijwel uitgesloten: *regenjuli. Bij jaarnamen lijkt kompositie ten enenmale uitgesloten. Het beeld dat we van samenstelling met TN ophangen is erg schetsmatig en meer onderzoek is gewenst, maar de boven gestelde gradatie wordt zeker niet tegengesproken. | |||||||||||||||||||||
3.6. Afleiding.Als we afgaan op de persoonsnaam, is ook derivatie bij eigennamen weinig produktief in het Nederlands. Bij de TN krijgen we een splitsing: | |||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||
seizoens- en dagnamen kennen -s-afleiding (bv. zomers, zondags); van zomer en winter vormt men zelfs werkwoorden: zomeren resp. winteren. Maand- en jaarnamen blijven van derivatie verstoken, Maartse buien en Aprilse grillen niet te na gesproken. De jaarnaam ontpopt zich dus weer als de propriale TN par excellence en de seizoensnaam als de meest appellatieve. | |||||||||||||||||||||
3.7. Dispersief (zgn. kategoriaal) gebruik.In Van Langendonck (1971) wordt de notie ‘generisch’ (of ‘kategoriaal’) vervangen door het meer aan de natuurlijke taal aangepaste begrip ‘dispersief’. Een als dispersief gebruikte nominale konstituent slaat op ‘een kwantifikatie van gelijksoortige entiteiten die zich voordoet in uiteenliggende tijdstippen en/of plaatsen, m.a.w. in een als gespreid voorgestelde tijdspanne en/of ruimte’ (Van Langendonck 1971: 355)Ga naar voetnoot(7). Daarbij kunnen kwantificerende bijwoorden gebruikt worden zoals gewoonlijk, dikwijls, soms, vgl.
De dispersieve funktie is uiteraard moeilijk te verzoenen met een individualizerende kategorie als de eigennaam, vgl.
Terugkerend naar de TN, konstateren we dat het dispersieve gebruik te identificeren is met het cyklische karakter dat sommige TN vertonen. Het is nu interessant te zien dat van onze vier TN-kategorieën alleen de jaarnaam niet dispersief kan fungerenGa naar voetnoot(8), vgl.
Dat houdt in dat jaarnamen zich andermaal manifesteren als de TN met bij uitstek propriaal karakter. | |||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||
3.8. Appositioneel gebruik.Boven is opgemerkt dat eigennamen appositie verkiezen boven samenstelling (cfr. het plan Martens). Nog typischer voor eigennamen is het optreden van enge apposities zonder lidwoord, een bij soortnamen onbekend fenomeen. We vinden dit soort bijstelling vooral bij persoonsnamen, bv. meneer Janssens, dokter Peters, Jan Willems, verslaggever Ad Langebent. Nu blijkt dat ook bij TN dergelijke bijstellingen bestaan, bv. juli 1983, één juli, woensdag één juli. Uitgesloten is echter *zomer 1983. Hier is het lidwoord onontbeerlijk: de zomer van 1983. Andermaal zonderen de seizoensnamen zich dus af als de meest appellatieve. De zgn. volkse maandnamen sluiten zich daarbij aan: * hooimaand 1983. Het valt op dat alleen de TN die in enge apposities zonder lidwoord kunnen verschijnen, in dateringen gebruikt worden. Een typische Zuidndl. inleidende formule daarbij is het eerder informele we zijn... Vgl.
Aangezien het bij datering om een precieze situering in de tijd gaat, is het normaal dat daartoe de meest individualizerende taalmiddelen, nl. eigennamen, aangewend worden. Situering in de ruimte kan men eveneens aangeven met bovenstaande formule, al zal men hier normaal het voorzetsel van plaats toevoegen. Ook hier blijken eigennamen aangewezen, vgl.
De inleidende formule het is is veel algemener en leidt dan ook niet alleen dateringen in. Een zin als het is zomer is daarom geen datering, maar eerder een meteorologische vaststelling. We kunnen hier zelfs een kwalificerend bijwoord toevoegen, vgl.
| |||||||||||||||||||||
4. Konklusies.Hoewel dit onderzoek nog aan de summiere kant diende te blijven, lijken toch twee konklusies gewettigd. Ten eerste vormen de TN wegens hun abstrakt karakter geen prototypische eigennaamskategorie. Ten | |||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||
tweede heeft men binnen de TN nog met een gradatie in eigennaamskarakter te maken. Vooral duidelijk is het veeleer propriale karakter van jaarnamen en het veeleer appellatieve karakter van jaargetijdenamen. De andere TN bewegen zich daartussenGa naar voetnoot(9). De volgende lijst is in dalende lijn propriaal.
Een grondiger onderzoek moet uiteraard nog verricht worden, waar bovendien de overige TN in betrokken dienen te worden. Ten slotte blijft nog een vergelijkende studie van TN in andere talen te doen, inz. wat morfosyntaktische eigenschappen betreft. | |||||||||||||||||||||
Referenties
| |||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||
Winksele W. Van Langendonck |
|