Naamkunde. Jaargang 17
(1985)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 335]
| |
Aardenburg - Rodanburg - Burg aan de RudannaSinds in 1955 bij de restauratie van de uit de 10de eeuw daterende St.-Baafskerk de eerste opgravingen in het Zeeuws-Vlaamse Aardenburg aanvingen, zijn er opvallend veel overblijfselen uit de Romeinse tijd - voornamelijk uit de periode tussen ca. 150 en 275 n. Chr. - te voorschijn gekomenGa naar voetnoot(1). De vondsten komen voor over een oppervlakte van naar schatting een vierkante kilometer. Door dr. M. Gysseling, en met hem veel anderen, is dikwijls de vraag gesteld: heeft in Aardenburg vroeger een van vestingmuren en grachten voorziene Romeinse versterking gelegen - te vergelijken met het Belgische Oudenburg - of is er ‘zo maar’ sprake van een omvangrijke nederzetting, al of niet met een stedelijk karakterGa naar voetnoot(2)? De gedachten aan een Romeinse versterking, een castellum, waren niet ongegrond gezien het burg-toponiem van Aardenburg en het rechthoekige stratenplan in de oude stadskern. Dit laatste in tegenstelling tot de meeste andere burg-plaatsen in Zeeland en Vlaanderen die een uitgesproken ronde oude kern bezitten zoals Burgh, Middelburg, Souburg, Oostburg en Veurne. De middeleeuwse stadsplattegrond van Aardenburg vertoont een treffende overeenkomst met het straten- en grachtenpatroon van het tot de Romeinse tijd teruggaande Oudenburg. Vooral op de bekende kaarten van Jacob van Deventer uit omstreeks 1550 zijn de gelijkenissen grootGa naar voetnoot(3). Hoewel we in deze | |
[pagina 336]
| |
Afb. 1 Tekening naar de kaart van Jacob van Deventer (1550) waarop geprojecteerd het Romeinse castellum en de stervormige vestingwerken uit de 17de eeuw. Bij 16 de St.-Bavokerk, bij 9 de Mariakerk (in de 17de eeuw afgebroken); als basistekening is gebruik gemaakt van fig. 4A uit D. de Vries/The Early History of Aardenburg to 1200, in: Ber. R.O.B. 18 (1968).
| |
[pagina 337]
| |
publikatie beogen een status quaestionis over Aardenburg te geven, is het niet alleen nuttig, maar voor bepaalde conclusies zelfs noodzakelijk daarbij Oudenburg te betrekken. Burg-toponiemen van voor de feodale tijd wijzen in het Vlaamse en Nederlandse kustgebied vrijwel altijd op Romeinse versterkingen of op ringwalburgen uit de WikingtijdGa naar voetnoot(4). In oorsprong Romeins zijn in ieder geval Oudenburg en Aardenburg. De naam Aldenburg voor Oudenburg (bij Oostende) wordt genoemd in 866Ga naar voetnoot(5). Ruim voor dat jaar - dat is vóór de periode waarin de uit de tweede helft van de 9de eeuw daterende reeks ringwalburgen (tegen de Noormannen?) werd aangelegd - moet er dus al een versterking hebben gelegen waarop de burg-naam betrekking had. Het vroegmiddeleeuwse, Germaanse ‘burg’ slaat wat Oudenburg aangaat dan ook zonder twijfel op de overblijfselen van het Romeinse castellum waarvan in 1956 en latere jaren de funderingsresten zijn opgegraven en onderzocht door Prof. J. Mertens van de Nationale Dienst voor Opgravingen te BrusselGa naar voetnoot(6). Zware omheiningsmuren van het castellum waren tot in het laatste kwart van de 11de eeuw nog aanwezig. Dit blijkt uit een beschrijving van een ooggetuige in een geschrift over de St.-Pieterskerk. Gesloopt Romeins bouwmateriaal (natuursteen) werd o.a. gebruikt voor een nieuwe kerk waarvan de bouw in 1056 was begonnenGa naar voetnoot(7). Gecompliceerder is de naamsafleiding van Aardenburg. Deze naam is door een soort van metathesis ontstaan uit Rodanburg. GysselingGa naar voetnoot(8) | |
[pagina 338]
| |
noemt als oudste hem bekende vermelding: ‘in pago Rodaninse’ (707, copie 941). Vervolgens in 966 Rodenburgh, 1069 Rodanburg, 1089 Redanburg, Rodanburg, 1173 Redenborg, 1177 Eerdenburg en in 1251 Ardenborch. Prof. A. Verhulst denkt mogelijk een nog vroegere, uit 810/811 daterende vermelding van Aardenburg te hebben gevonden in de inventaris van de eigendommen van de St.-Bavoabdij te Gent: ‘apud Rudburg... bercarias’Ga naar voetnoot(9). Dat zou een belangrijke aanwijzing kunnen zijn dat er ook te Rodanburg een burg heeft gelegen die evenals die te Oudenburg (en Brugge?) ouder is dan de andere, uit de Noormannentijd daterende burgen in de Vlaamse en Zeeuwse kustvlakte. Rodenburg is naar de mening van GysselingGa naar voetnoot(10) te interpreteren als ‘burg aan de waterloop Rudanna of Ridanna’. Aan het ‘Belgische’ Rudanna (Rodana, Rodanos) danken de pagus Rodanensis en Aardenburg hun naam. De poging van Gysseling de naam Rodanburg aldus te verklaren, wordt wat het eerste lid betreft, niet zonder meer gevolgd door M. Schönfeld. Deze naamkundige wijst op het Zuidhollandse Rodenburg, de Duitse Rothenburgs en het Engelse Rodborough (8ste eeuw Roddanbeorg!)Ga naar voetnoot(11). Vanaf 1961 is het oudheidkundig bodemonderzoek in Aardenburg veel grootschaliger opgezet. Gehele toekomstige bouwterreinen binnen de stad werden sindsdien systematisch onderzocht. Ten zuiden van de St.-Bavokerk bleek de Romeinse cultuurlaag bijna een halve meter dik te zijn. In deze op ca. 2 m diepte gelegen laag waren grote hoeveelheden Doornikse steen en in mindere mate Rijnlandse tufsteen en Franse kalksteen aanwezig. Voorts werden er de uitgebroken funderingen van een groot Romeins gebouw aangetroffen. Deze gegevens in combinatie met in de buurt gevonden, in dezelfde richting georiënteerde barakachtige behuizingen van hout en leem waren vrij sterke argumenten om te gaan geloven in een versterkte Romeinse nederzettingGa naar voetnoot(12). Immers, aan de aanvoer van scheeps(?)ladingen met zwaar bouwmateriaal naar een vrijwel onbevolkt en afgelegen gebied moet destijds veel organisatie en macht ten grondslag hebben gelegen. Overtuigende bewijzen voor het | |
[pagina 339]
| |
militaire karakter van Romeins Aardenburg bleven echter vooralsnog uit. Het probleem rond Rodanburg zou al heel wat jaren zijn opgelost als er eerder mogelijkheden zouden zijn geweest om enkele zoeksleuven te graven dwars over het zo de aandacht trekkende ‘magische vierkant’ op de kaart van Jacob van Deventer. Bestaande bebouwing en bepaalde eigendomsrechten lieten dit onderzoek niet toe. Totdat in 1975, dank zij de medewerking van de gemeente Aardenburg, zich nog vrij onverwachts de kans voordeed om het doel te bereiken. Gezegd moet worden dat velen zich tot 1975 en later hebben gehaast vierkanten of rechthoeken te projecteren binnen de oude stadskern van Aardenburg. Het ‘castellum Rodanburg’ was bij wijze van spreken al op bijna profetische wijze in woord en geschrift verkocht voordat een archeoloog, die zijn harde bewijzen uit de bodem dient te halen, in de gelegenheid was een stukje vestingmuur, wal of gracht aan te tonen. Met grote spanning werd door de Nederlandse Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek dan ook uitgekeken naar een noodopgraving die in 1975 zou moeten worden verricht in een bouwterrein dat meer naar de periferie van de rechthoekige kern van de stad was gelegen. Het terrein sloot bovendien aan op in 1961-1963 en 1966-1967 gedane opgravingen. Spoedig na de aanvang van het onderzoek op 12-2-1975 werd het succes geboekt dat Romeins Aardenburg heel wat meer gezicht zou geven. Hierover willen wij ter gelegenheid van de 65ste verjaardag van dr. Gysseling graag een kort verslag uitbrengen, vooral ook omdat Gysseling steeds heeft laten blijken grote belangstelling voor het oudheidkundig bodemonderzoek in zijn ‘burg aan de Rudanna’ te hebben. In 1975 tekende zich in de eerste de beste opgravingsput - op nog geen 10 meter buiten het terrein van onderzoek uit 1966-1967! - op 2 meter diepte de uitgebroken fundering af van een ronde toren. Het was een tussentoren met een diameter van 8 meter, waarop in no-zw-richting (uitgebroken) recht muurwerk aansloot. Gerekend vanaf de buitenkant van de ca. 1,20 meter dikke vestingmuur werd op een afstand van 7 meter een spitsgracht aangesneden die vrijwel parallel liep met een ca. 30 meter brede kreek of misschien wel gekanaliseerd riviertjeGa naar voetnoot(13). Dit water - de Rudannâ? - moet er in de Romeinse tijd reeds hebben gestroomd. De oevers waren echter in de vroege middeleeuwen, tijdens de Duinkerke II- | |
[pagina 340]
| |
Afb. 2 De kern van Aardenburg met de ligging van het Romeinse castellum, de St.-Bavokerk en de middeleeuwse stadsgrachten; vgl. het vierkant binnen afb. 1.
| |
[pagina 341]
| |
transgressie, ondermijnd en afgeschoven waardoor de oorspronkelijke afstand tussen gracht en riviertje niet goed is vast te stellen (ca. 5 meter?). In de Karolingische tijd was het water, dat een 2 meter diepe bedding (t.o.v. het Romeinse niveau) dwars door de Pleistocene dekzandrug waarop Aardenburg ligt had uitgeschuurd, volledig verland. Een oud oppervlak (1,60 meter boven N.A.P.), waarin o.a. scherven van 9de-eeuws reliëfbandaardewerk voorkomen, strekt zich er over uit. Het volslibben van de kreek is in twee fasen gebeurd, een langzame, weinig agressieve, gevolgd door een lange (?) periode waarin grotere stroomsnelheden zowel voor afbraak als sterke mariene sedimentatie zorgden. Uitgaande van de ontdekte tussentoren werd het onderzoek in zuidelijke richting voortgezet met haaks op de vestingmuur staande opgravingsputten. Juist op de grens van het terrein dat voor de opgravingen beschikbaar was, werd op 57 meter afstand van de tussentoren een hoektoren aangetroffen. Na deze belangrijke vondst werd een eerste poging tot reconstructie van de gehele ‘vesting’ gedaan. In 1961-1962 waren, niet te vergeten, reeds de funderingen van een groot, stenen Romeins gebouw in kaart gebracht. Het gebouw had een in het midden van de achterkant uitstekende, halfronde absis. Op grond van zijn vorm, degelijkheid en afmetingen (45 meter breed) zou het goed kunnen doorgaan voor de principia van een castellum. De afstand van de as van dit gebouw tot de omheiningsmuur bedraagt 75 meter, waardoor de breedte van de vesting op 150 meter gesteld zou mogen worden. De juistheid van deze afmeting is nog niet door een controleopgraving bevestigd. Summier onderzoek met een grondboor geeft echter goede hoop dat de veronderstelde maat ongeveer juist zal zijn. Evenals in Oudenburg is het verre van eenvoudig op goed gekozen punten controleopgravingen te doen. Het trof dan ook bijzonder gelukkig dat in 1976 een boerderij aan de tegenwoordige Burchtstraat werd afgebroken. De schuur lag op de plaats waar in theorie een poortgebouw in de westelijke vestingmuur verwacht zou kunnen worden. In mei 1976 werd inderdaad op de berekende plaats een toegangspoort opgegraven, bestaande uit twee ronde torens met daar tussenin een vierkante afsluiting of doorgang. Ook het muurwerk van de poort was grondig uitgebroken. Uit het achtergebleven puin viel op te maken dat de torens (diameter 8 meter) in Doornikse kalksteen opgetrokken waren geweest en de doorgang in tufsteen. De weg die via een brug over de spitsgracht door de poort naar binnen voerde (de via principalis van het castellum?) zal waarschijnlijk langs het (nog niet opgegraven) voorfront van de | |
[pagina 342]
| |
principia hebben gelopen, zodat nu ook de afmetingen van dit hoofdgebouw ongeveer bekend zijn, 50 bij 45 meter. Ter hoogte van het voorfront van de pincipia, maar wel op een minstens twee meter hoger niveau, lag het ‘Plein van den Ouden Burcht’, althans zo wordt een daar liggend plein in 1774 (nog) genoemdGa naar voetnoot(14). Het plein ligt in het verlengde van de tegenwoordige Burchtstraat. Deze straat is, t.o.v. de ‘via principalis’ in het Romeinse niveau, een meter of tien opgeschoven. Wanneer we de afstand tussen opgegraven hoektoren en poort verdubbelen (hoewel, symmetrie in de lange zijde is eerder uitzondering dan regel), komen we op een wat grote lengte van 240 meter voor de westelijke muur van het fort. Het opvallende is nu, het kan haast geen toeval zijn, dat de in de 11de/12de eeuw of eerder (?) gegraven stadsgracht van Aardenburg juist buiten de berekende noordwestelijke hoektoren een opvallende knik vertoontGa naar voetnoot(15). De middeleeuwse gracht valt daarna vrijwel samen met de theoretische ligging van de Romeinse gracht langs de korte, noordelijke zijde van het castellum. Anders gezegd, de stadsgracht is enige meters buitenom de barrière van steen van de noordelijke Romeinse vestingmuur heengelegdGa naar voetnoot(16). Met de aanwezigheid van deze noordelijke muur hangt mogelijk ook de eeuwenoude perceelsgrens van het St.-Bavokerkhof samen. Een volgend punt van belang is misschien ook dat, bij een reeds eerder geopperde vestingbreedte van 150 meter, de oostelijke muur van de Romeinse vesting samenvalt met de Tuimelsteenstraat (1459 Tuimelaarsteen), een oude straat die mogelijk toponymisch een goed aanknopingspunt biedtGa naar voetnoot(17). Door een in 1979 uitgevoerde proefopgraving in de tuin van ds. S.A. Vis, ten westen van de St.-Bavotoren, weten we inmiddels zeker dat de westelijke vestingmuur een lengte moet hebben gehad van minimaal 200 | |
[pagina 343]
| |
meter en dat de in de 10de eeuw gebouwde St.-Bavokerk binnen het voormalige castellumterrein ligt. Deze lengte van minsten 200 meter, gecombineerd met de ligging van de oude stadsgracht en de oude perceelsgrens van het St.-Bavokerkhof, zijn factoren die een totale lengte van ca. 240 meter waarschijnlijk maken. De omtrek van de versterking komt dan op ca. 780 meter. Nemen we een muurhoogte van 4 à 5 meter dan betekent dit dat er zo'n 40.000 kubieke meter natuursteen naar Aardenburg is aangevoerd. En dat over vrij grote afstand! Voor de bouw van de ‘Rodanburg’ moet destijds dan ook wel een gegronde reden aanwezig zijn geweestGa naar voetnoot(18). De opgraving in de tuin van ds. Vis heeft het onderzoek naar de vorm en de ligging van het Romeinse castellum er op één punt niet gemakkelijker op gemaakt. Een ‘berekende’ tussentoren werd niet gevondenGa naar voetnoot(19). Het is overigens niet het enige probleem dat zich voordoet in onze, misschien wat al te optimistische voorstelling van zaken. Ronde torens schijnen voor castella in de 2de of 3de eeuw uitzonderlijk te zijn. In vestingmuren rond steden komen zij wel voor, bijv. in Tongeren. Het castellum Oudenburg (periode III, steenbouw) heeft ronde torens. De stenen vesting dateert volgens de voorlopige conclusies van prof. Mertens uit de 4de eeuw. De ronde torens van Oudenburg zijn daarmee niet in strijd. Wat is er met het Romeinse castellum te Aardenburg gebeurd nadat het omstreeks 275 n. Chr., evenals zoveel andere plaatsen in het kustgebied, werd verlaten? We hebben reeds terloops vermeld dat de verlanding van de kreek of het riviertje ten westen van het castellum zich in twee fasen heeft voltrokken. Tussen de zeer zware kleilaag uit de eerste fase en de fijngelaagde, zavelig-zandige kreekafzetting van de tweede fase ligt een puinlaag, bestaande uit grote en kleine stenen, vermengd met klei en mortel. De puinlaag is aan de westflank alleen aan de buitenzijde aanwezig. Het is de vraag of hij is ontstaan door verwering of door | |
[pagina 344]
| |
gedeeltelijke ontmanteling van de vestingmuren. Voor het laatste zou pleiten dat de puinstrook, waarin zware stenen voorkomen, zich over een vrij grote breedte uitstrekt. De afzettingen van de beide opslibbingsfasen zijn duidelijk te volgen tot aan de voet van de (uitgebroken) vestingmuur. Aan de binnenzijde, dus op het terrein van het castellum, zijn zij niet waargenomen, hoogstens kan in enkele lagere gedeelten gesproken worden van een modderig laagje. Het voormalige castellum lag zo hoog dat met versperde of gesloten toegangspoorten alleen bij langdurige hoge waterstanden door insijpelend water wat overlast zou zijn veroorzaakt. In theorie is het burchtterrein voor kleine groepen mensen altijd bewoonbaar gebleven. Het is daarom niet verwonderlijk dat vrijwel iedere eeuw door vondsten is vertegenwoordigd, zij het de 5de en 6de eeuw weinig of niet. Mogelijk heeft in die 5de en 6de eeuw de zee het kustgebied zeer onveilig gemaakt en is het in die periode geweest dat de kreek bij het castellum met een meters dikke mariene afzetting is gevuld. Een nadere bestudering van de sedimentatieverschijnselen in de opgravingsprofielen moet nog worden uitgevoerd. In ieder geval heeft het opslibbingsproces zich voltrokken tussen het laatste kwart van de 3de en het begin van de 9de eeuw. In de Vikingtijd heeft de Romeinse vestingmuur waarschijnlijk nog grotendeels overeind gestaan. Hoewel binnen en vlak buiten het castellum bewoningssporen uit de 9de eeuw vrij veel voorkomen, zijn er geen aanwijzingen dat de Romeinse vesting is hersteld en gebruikt tegen de invallen van de Noormannen. Merkwaardig (?) genoeg ontbreken 9de-en 10de-eeuwse vondsten tot nu toe geheel in de wijde omgeving van de Mariakerk, de tweede oude kern van Aardenburg. De Mariakerk zou volgens de opvattingen van verscheidene geschiedkundigen juist eerder gesticht zijn dan de St.-BavokerkGa naar voetnoot(20). Het tegendeel lijkt waar. Voor zover viel na te gaan zijn alle vestingmuren en stenen gebouwen uit de Romeinse tijd, op enkele resten na, tot op de onderkant van de funderingen uitgebroken. In de uitbraaksleuven zijn behalve veel mortel en onbruikbare stukken natuursteen ook scherven van 11de/12de-eeuws aardewerk (Pingsdorf e.d.), maar geen later materiaal, gevonden, waaruit is af te leiden dat de definitieve sloop van de vesting in de 11de/12de eeuw moet hebben plaatsgevonden. Een en ander blijkt tevens uit de profielen in de putten van onderzoek. Of het gesloopte materiaal - natuursteen - | |
[pagina 345]
| |
in de buurt werd gebruikt, bijv. voor de bouw of uitbreiding van de Mariakerk, of naar Brugge is getransporteerd, is moeilijk te achterhalen. Het aanzien van Aardenburg is in de 11de/12de eeuw ongetwijfeld ingrijpend veranderd. Ongeveer gelijktijdig met het uitbreken van de Romeinse muren is over een groot gedeelte van de oude kern van Aardenburg - zowel binnen als buiten het voormalige castellumterrein - een gemiddeld 40 centimeter dikke laag grond aangebracht, alsof aan moderne stadsuitbreiding werd gedaan waarvoor nieuwe bouwterreinen moesten worden aangelegd. De reden van deze ophoging met over het algemeen vrij schone grond, bestaande uit verwerkte klei en zavel, maar ook uit Pleistoceen dekzand, is zeer waarschijnlijk geweest dat men een grote hoeveelheid (ergens) uitgegraven grond op practische wijze kwijt moest. Vermoedelijk is de opgevoerde grond vrij gekomen bij het graven van stadsgrachten binnen de kern van de toekomstige stad, maar ook valt te denken aan het kanaliseren van het riviertje de Ee (de middeleeuwse versie van de Rudanna?) en de aanleg van een haventje. Opgemerkt moet worden dat tijdens het oudheidkundig bodemonderzoek is vastgesteld dat enkele laatmiddeleeuwse (stads?)grachten of waterlopen in de tijd van Jacob van Deventer al niet meer bestonden en dan ook op zijn kaart uit ca. 1550 niet voorkomen. Het opgravingsmateriaal van zowel het castellum Oudenburg als Aardenburg is nog niet grondig bestudeerd. Zodra het stadium van een voorlopige bewerking is bereikt, zou het van veel belang zijn de gegevens van beide opgravingen op overeenkomsten en verschillen kritisch door te nemen. Door Mertens en de schrijver is wel eens verondersteld dat het stenen castellum Oudenburg de opvolger van het in 275 verlaten Aardenburg zou zijn. Dat Oudenburg tot in de 4de eeuw als vesting intensief in gebruik was en Aardenburg hoogstens tot in het vierde kwart van de 3de eeuw, is blijkens de datering van talloze vondsten, vooral munten, aardewerk en sieraden, wel zeker. Mertens merkt over Oudenburg echter op: ‘Zo de relatieve chronologie duidelijk blijkt uit het stratigrafisch onderzoek, dan stelt de absolute datering toch nog veel problemen, waarvoor een oplossing slechts kan gevonden worden in de systematische opgraving van het centrale deel van de vesting’Ga naar voetnoot(21). Dit | |
[pagina 346]
| |
voorbehoud is terecht gemaakt. In Aardenburg was het gelukkig wél mogelijk een flink oppervlak van het centrale deel te onderzoeken en op deze wijze de datering van de omringende, in de middeleeuwen geheel uitgebroken vestingmuren wat meer grondslag te geven. Toch blijft ook wat Aardenburg betreft voorzichtigheid in onze conclusies geboden zolang niet eerst op belangrijke punten controleopgravingen zijn verricht. Dan pas kan op effectieve wijze naar aanknopingspunten in de historie worden gezocht. Om met Aldenburg en Rodanburg gezamelijk te eindigen: het lijkt nog helemaal niet uitgesloten dat de castella van Oudenburg en Aardenburg omstreeks 170 n. Chr. min of meer gelijktijdig zijn ontstaan, de ronde torens ten spijt!
Aardenburg (Zld.) J.A. Trimpe Burger |
|