Naamkunde. Jaargang 17
(1985)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| ||||||
De Schreiershoek en het verdrietAan de rand van Amsterdam's meest gastvrije buurt staat sinds eeuwen de Schreierstoren. De plek waarop hij gebouwd is, heette vroeger de Schreihoek of Schreiershoek. Deze namen hebben altijd sterk tot de verbeelding gesproken. Nog elke dag kan men uit de rondvaartboten, die langs de toren varen, in vele talen het verhaal horen opklinken dat hij zijn naam te danken heeft aan het geschrei van de zeemansvrouwen die hier vroeger hun mannen vaarwel zwaaiden. Soms wordt ook de legende verteld van de vrouw die haar man had zien uitvaren en toen het bange voorgevoel gekregen had dat hij niet terug zou keren. Iedere dag ging zij naar de plaats waar zij afscheid van hem genomen had en tuurde over het water om te zien of zijn schip nog niet kwam. Naarmate de tijd verstreek werd zij steeds bezorgder en treuriger. Terwijl iedereen er van overtuigd was dat de zeeman door de watergeuzen gedood was, bleef zij komen. De plek waar zij wenend stond uit te kijken noemde men de SchreiershoekGa naar voetnoot(1). Weliswaar zijn deze verhalen al door Verwijs en Verdam naar het rijk der fabelen verwezen, maar daar zal de toeristenindustrie zich niets van aantrekken. Voor we verder op de problemen ingaan die met de verklaring van deze naam samenhangen, geef ik eerst de oudste vermeldingen:
| ||||||
[pagina 308]
| ||||||
Niet alleen in Amsterdam komen de waterlanders nogal eens voor de dag als men over de Schreiershoek spreekt. Ook elders waar die naam voorkomt, moeten de nodige tranen geplengd zijn, als men de commentaren van verschillende auteurs zou mogen geloven. In Kollum B 35 werd in 1707 het toponiem Schreijershoek opgetekendGa naar voetnoot(12). Andreae denkt ‘dat er menige traan gestort werd door de achterblijvenden, wegens het vertrek van geliefde echtgenooten die de trouwelooze golven moesten bevaren’. De Schreiershoek is ook een plek aan de Harlingertrekvaart te Dronrijp B 51, 1948, de SchraishoekGa naar voetnoot(13). Hier woonden de bakkers en andere neringdoenden die van de scheepvaart leefden. ‘Moat men by dizze namme net tinke oan it franske “partir, c'est mourir un peu”’, veronderstelt SantemaGa naar voetnoot(14). In Dronrijp wordt echter reeds in 1670 de stemhebbende plaats Schreyershoeck vermeldGa naar voetnoot(15). In Workum F 1 kennen we het toponiem, 1759, SchreyershoekieGa naar voetnoot(16). Het wordt gelokaliseerd aan het einde van het water het Zool, op de plaats ‘dêr't de skippersfroulju harren mannen, dy't nei fiere lannen teagen, in lêst farwol tawiuwden’. ‘Mannich trientsje sil der fallen wêze’, neemt Beetstra aan. Behalve schreien in de zin van ‘wenen’ kan ook nog schreien ‘luid roepen’ in de naamsverklaringen meespelen. Dat zien we aan de uitleg die Ten Doornkaat Koolman voor het ontstaan van het toponiem Schreiers-hôk in Emden geeft. Hij biedt de alternatieven ‘Ecke wo die | ||||||
[pagina 309]
| ||||||
ankommenden Schiffe angerufen (angeschrien) wurden oder Ecke wo die Frauen und Kinder weinend Abschied nahmen’Ga naar voetnoot(17). Op een aantal plaatsen vinden we het toponiem Schreiershoek geregistreerd zonder dat er emoties aan te pas komen. Schreiershoek is een perceel land op Schiermonnikoog B 4Ga naar voetnoot(18). Twee in het Dokkumerdiep vooruitstekende stukken land onder Oostrum B 33b heten de Earste Skreiershoek en de Twadde Skreiershoek, 1718, SchreijershoekGa naar voetnoot(19). De Schreiershouck of 't Houckje is een deel van Leek C 144Ga naar voetnoot(20). Volgens Ter Laan zou het de plek geweest zijn vanwaar de buitenvaarders uitvoeren. Fehrmann vermeldt in Kampen F 90 de Schreijershoek als deel van de buurt Brunnepe. Op een kaartreconstructie van Kampen in de tweede helft van de zestiende eeuw schrijft hij Schreyhoec, zonder evenwel aan te geven wanneer deze vorm precies geattesteerd isGa naar voetnoot(21). Als afsplitsing van de Ekertiende in Doornspijk F 99 wordt in 1636 den Schreyhoec genoemdGa naar voetnoot(22). Schreijershoek, voor het eerst vermeld in 1697, is de naam van een tiendblok in de polder Nieuw Kleiburg te Oostvoorne I 2Ga naar voetnoot(23). De polder is bedijkt in 1479, maar later weer ingevloeid. In 1652 vond de herdijking plaats. Het valt niet uit te maken of de naam Schreijershoek nu na het eerstgenoemde jaar of na het laatste gegeven is. Tenslotte wijs ik nog op een verdronken gors dat voor de kust van Woensdrecht I 102 gelegen heeft. Op de ‘Tabula castelli ad Sandflitam’ uitgegeven door Blaeu omstreeks 1635 heet het Schreyhoeck, op de gelijknamige kaart die door Janssonius in dezelfde tijd uitgegeven is, lezen we SchreyershoeckGa naar voetnoot(24). Toponiemen met het element schrei-, schreier-, schreiers- zijn al vele malen voorwerp van onderzoek geweest. Verderop in dit artikel zal ik iets | ||||||
[pagina 310]
| ||||||
zeggen over de etymologieën die daarbij voorgesteld zijn. Ik wil nu eerst speciaal de naam Schreiershoek wat nader bekijken. Zoals we hiervoor gezien hebben, wordt voor de verklaring van dit toponiem verschillende keren naar het werkwoord schreien verwezen. Vooral friese lokale historici hebben daar de neiging toe. Zo'n verklaring is semantisch en onomasiologisch nogal merkwaardig. Een interpretatie van de naam Schreiershoek die neerkomt op ‘plek waar de schippersvrouwen stonden te huilen’, houdt mijns inziens niet voldoende rekening met het feit dat dit huilen deel uitmaakte van een heel skala van trieste emoties die nu eenmaal bij het afscheid nemen aan de dag treden. Als naamgevers een dergelijk naamvormingsmotief gebruikt zouden hebben, waarom komen we dan geen andere termen uit hetzelfde semantische veld als eerste lid van toponymische samenstellingen tegen? Verder zit er iets discriminerends in deze ‘huil-verklaring’. Het waren de achtergebleven vrouwen die zouden hebben staan schreien. We vinden echter nergens een ‘schreister’ in de verschillende vormen van de naam Schreiershoek, maar altijd het mannelijke ‘schreier’. Een nog ernstiger bezwaar tegen de hier voorgestelde interpretatie is van dialectologische aard. Dankzij vragenlijsten uit 1879, 1949 en 1979 zijn de dialectwoorden voor het begrip ‘schreien’ vrij goed opgetekendGa naar voetnoot(25). Hogerheijde heeft er terecht op gewezen dat men voorzichtig moet omgaan met het materiaal van deze enquêtes omdat de vragen in feite te ongenuanceerd waren om de verschillende soorten van verdrietsuitingen mee aan te geven. Uitgaande van de oudste opgaven krijg ik echter de indruk dat het woord schreien in hoofdzaak beperkt was tot de IJselstreek en de Achterhoek, het westen van Overijsel en de zuidelijkste strook van Drente en voor de rest tot het zuidwesten van Zuid Holland en enkele plaatsen in Zeeland en Zuid Limburg. De situatie in Groningen is onduidelijk omdat het daar voorkomende schreeuwen een zodanige fonetische ontwikkeling doorgemaakt heeft dat het zelfs voor de informanten ter plaatse soms niet goed meer van de lokale uitspraak van schreien te onderscheiden is. Met inachtneming van deze onzekerheid kunnen we concluderen dat in het dialect van verschillende | ||||||
[pagina 311]
| ||||||
plaatsen waar de naam Schreiershoek geregistreerd is, het woord schreien ‘huilen’ oorspronkelijk niet voorkwam. In Friesland vinden we als meest algemene termen voor huilen: skriemen, gûlen en liepen. Herenveen F 13 kende in 1879 schraien en noemde ook in 1979 nog skreien. Waarschijnlijk hebben we hier met een aansluiting aan het zuidelijker gelegen westen van Overijsel te doen. Interessant is de opgave voor Kollum B 35 in 1949, waar de invuller schreien als een vernieuwing noemde. Eveneens van belang is een opgave die in 1949 voor Leeuwarden B 56 gedaan werd, waar de informant skreie tot het taalgebruik van ‘een beetje beschaafder lui’ rekende. Hoewel schreien ‘huilen’ in de verschillende dialecten maar beperkt verspreid was, bezat het als woord uit de standaardtaal een veel ruimere bekendheidGa naar voetnoot(26). Ik neem dan ook aan dat degenen die het toponiem Schreiershoek met schreien in verband gebracht hebben daardoor in verwarring gebracht zijn. Zij hebben zich teveel op de standaardtaal gebaseerd en zagen daarbij over het hoofd dat ‘huilen’ in het dialect ter plaatse andere representaties kende. Men kan zich afvragen of het frequent voorkomen van de naam de Schreiershoek een gevolg van vernoeming kan zijn, waarbij de amsterdamse lokaliteit als vernoemingsbasis opgetreden is. Tegen dit vermoeden zijn verschillende bezwaren in te brengen. Bij een eponymische verklaring zou de ligging aan een vaarwater waarschijnlijk het motief voor de keuze van de naam voor de verschillende Schreiershoeken gevormd hebben. Dit motief zou dan gerelateerd geweest zijn aan een bepaalde duidelijke secundaire connotatie van de naam de Schreiershoek in Amsterdam. Deze had óf op de topografie, óf op de architectuur van die plek betrekking kunnen hebben. Beide suggesties hebben het bezwaar dat ze zo weinig overeenstemmen met wat we verder over eponymica met een vernoemingsbasis in Nederland wetenGa naar voetnoot(27). Het vernoemen naar speciaal vooruitgeschoven punten komt daar niet onder voor. Vernoeming naar opvallende bouwwerken heeft een aantal keren plaats gevonden. De paleizen het Lo en Soestdijk hebben verschillende malen als vernoemingsbasis gefungeerd. Een zeer recente vernoeming is de naam de Schreierstoren voor een pas gebouwde ronde woontoren met een spits dak in Rotterdam, inderdaad vernoemd naar de Schreierstoren in | ||||||
[pagina 312]
| ||||||
AmsterdamGa naar voetnoot(28). Hier zien we echter meteen dat het niet de Schreiershoek is, die op de mensen in de provincie indruk gemaakt heeft, maar de opvallende toren die er al eeuwen staat. Tenslotte kunnen we nog kijken of de keuze van de naam de Schreiershoek misschien berust zou hebben op het feit dat men de Schreiershoek in Amsterdam als het meest kenmerkende punt beschouwde vanwaar schepen uitvoeren. Ook deze veronderstelling is niet erg aannemelijk. De plek vanwaar men in Amsterdam vertrok en waar de zeelui uitgezwaaid werden, was niet de Schreiershoek, maar het westelijk daarvan gelegen KamperhoofdGa naar voetnoot(29). Dit bolwerk heeft wellicht niet zoveel indruk op nederlands scheepsvolk gemaakt, maar kennelijk meer op buitenlandse matrozen. Zowel in Denemarken, Noorwegen als Zweden zijn namen opgetekend die door onderzoekers aldaar als vernoemingen naar het Kamperhoofd in Amsterdam beschouwd wordenGa naar voetnoot(30). In twee gevallen kan ook nog op formele gronden bezwaar tegen de eventuele eponymische oorsprong van de naam de Schreiershoek ter plaatse aangevoerd worden. Dat betreft de vermeldingen in Workum en Leek, waarbij we namelijk diminutiefvormen tegenkomen. Vernoemingsnamen kunnen in Nederland soms door de toevoeging klein voorafgegaan worden, diminutiveringen ontbreken daarentegen vrijwel geheel. Alleen in het zuiden van het land zijn enkele voorbeelden te vinden. Als we in de noordelijke provincies dus namen met een diminutiefsuffix aantreffen, is het niet waarschijnlijk dat er van vernoemingsnamen sprake is. Zoals ik eerder al gezegd heb, komen toponiemen met het element schrei-, schreier-, schreiers- als eerste lid van een samenstelling op verschillende plaatsen voor. De meeste onderzoekers nemen aan dat het element schrei- uit germaans *skragi- ontstaan is en verwant is met hoogduits schräg, nederduits schrēg ‘schuin, scheef’. De wortel die hieraan ten grondslag ligt, is *skrag- ‘scheef, schuin zijn’Ga naar voetnoot(31). Een | ||||||
[pagina 313]
| ||||||
afwijkende mening vindt men bij Lindemans, daarin gevolgd door EyckmansGa naar voetnoot(32). Voor de verklaring van het eerste lid in de namen de Schreiberg in Beersel O 256 en het Schreiveld in Herselt K 348 ‘zoeken zij aansluiting’ bij een verdwenen appellatief schriek, dat ‘haak, hoek of bocht’ betekend moet hebben en bij het werkwoord schrikken. Als zij daarmee bedoelen dat de vorm schrei- zich uit schriek- ontwikkeld heeft, dan is dit, zeker wat de naam in Herselt betreft, onwaarschijnlijk. Juist in die plaats komt immers het woord schriek in toponiemen voor, bij voorbeeld in de Schrieken, de Schriekstraat en de Schriekheide. Verder heeft Blok er op geattendeerd dat een verklaring van schrei- uit schriek-klankwettig op grote moeilijkheden zou stuitenGa naar voetnoot(33). Het woord schrei is bij mijn weten nergens in de levende taal geattesteerd, of het zou in het luxemburgs moeten zijn, dat een adjectief en adverbium schréi ‘schräg’ kentGa naar voetnoot(34). Of het hier inderdaad om hetzelfde woord gaat, durf ik evenwel niet te zeggen. Voor een verklaring van het toponymisch probleem dat ons hier bezig houdt, zullen we onze aandacht op de samenstelling Schrei(ers)hoek moeten richten. Homonymie is een vrij frequent verschijnsel in de toponymie. Een van de oorzaken daarvan is het feit dat hetzelfde appellatief op verschillende plaatsen de functie van toponiem gekregen heeft. Dit lijkt mij ook bij de naam Schreiershoek het geval geweest te zijn. Er heeft een woord schrei(ers)hoek bestaan dat alleen nog plaatselijk in een paar uitdrukkingen in Noord Holland bewaard gebleven is. Als iemand nieuwsgierig over zijn onderdeur hing of op een straathoek was gaan staan, placht men op het voormalig eiland Wieringen te zeggen: ‘hij staat weer op skroiershoek’Ga naar voetnoot(35). In het dialect van Tessel betekent ‘je sit zóó óp skreeërshoek’: ‘je zit niet in de kring, je zit zo achteraf’. Daarnaast zegt men ook: ‘je staat zóó óp 't hoekie fòn skrei’: ‘je staat zo achteraf’Ga naar voetnoot(36). Met een schreihoek of schreiershoek werd dus kennelijk een schuin staande hoek aangeduid die zowel naar voren als naar achteren kon uitsteken. | ||||||
[pagina 314]
| ||||||
Het woord hoorde in de eerste plaats thuis in West Nederland en langs de zuidelijke Zuiderzeekust. In het fries zal het mogelijk een hollands leenwoord geweest zijn. De friese toponymie kent wel namen op -hoek, maar deze zijn over het algemeen niet zo oudGa naar voetnoot(37). Bovendien hadden we in het fries het woord *skreiherne of *skreihoarne mogen verwachten. Blijkens de vorm Screyhorne, die in 1505 voor de Schreiershoek in Amsterdam geattesteerd is, moet deze variant in ieder geval in Holland bestaan hebben. Tenslotte is er nog het opvallende alterneren van de vormen Schreihoek en Schreiershoek. De verklaring daarvoor is misschien eveneens in Noord Holland te vinden. In het westfries wordt vaak het morfeem -ers aan het eerste lid van een samenstelling toegevoegd die in de standaardtaal uit verbaalstam + substantief bestaat (kaartersrondje). Analoog daaraan kon dit morfeem ook optreden in het type substantief + substantief (pankoekerspan) en in het type adverbium + substantief (opperstoid ‘tijd om op te staan’)Ga naar voetnoot(38). Waarschijnlijk is de ontwikkeling van schreihoek tot schreiershoek eveneens aan dit verschijnsel toe te schrijven. Het is alleen onduidelijk of men het woord schrei als adverbium opgevat heeft, of, ten onrechte, voor een verbaalstam aangezien heeft. In het laatste geval zouden we in feite met een volksetymologische omvorming te maken hebben. Dit laatste is niet geheel uitgesloten. Dergelijke omvormingen treden in de toponymie vooral op bij naamdelen die niet meer met de levende woordvoorraad in verband gebracht kunnen worden, wat ook bij het element schrei ‘schuin’ het geval geweest zal zijn. Het resultaat van zo'n omvorming hoeft geen samenstelling op te leveren waarvan de leden op appellativisch niveau in een zinnige semantische verhouding tot elkaar staan. Het enige wat de taalgebruikers hebben willen bereiken, is een samenstelling die beantwoordde aan de formele normen die er in hun dialect voor composita bestondenGa naar voetnoot(39). Op die manier kon het gebeuren, dat het schreien, dat wij | ||||||
[pagina 315]
| ||||||
hiervoor hebben doen ophouden, via een omweg misschien toch nog zijn invloed op het toponiem Schreiershoek heeft kunnen uitoefenenGa naar voetnoot(40).
Amsterdam Rob Rentenaar |
|