Naamkunde. Jaargang 17
(1985)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 214]
| |
Biotere, Pokeros, Lenvole, Peersant: Limburgse antroponymische curiosa uit 1280Het oudste goederenregister van de kommanderij van Oudenbiezen (onder Rijkhoven, thans deelgemeente van Bilzen) is op zes bladzijden na geheel in het Nederlands, meer bepaald in de Limburgse streektaal van ca. 1300, geschreven. Het werd begonnen in ‘de joer ons Heren MoCoCo ende LXXX ender octauen van poschen’ door Gilis van Tungren en achteraf voortgezet door een twintigtal verschillende scribenten tot 1325, met nog enkele sporadische aanvullingen tot in 1344. Het berust op het Rijksarchief te Hasselt en werd in 1965 door J. Buntinx en M. Gysseling uitgegevenGa naar voetnoot(1). Het register kan misschien het best omschreven worden als een dokument waarin het domaniaal beheer van de kommanderij van Oudenbiezen zowat zijn neerslag vindt; het vermeldt eigendommen, aanen verkopen, pachten en cijnzen, ontvangsten en betalingen, rechten en plichten enz. Het manuscript is zeer belangrijk op dialektologisch én op ekonomisch, meer bepaald agrarisch vlak; maar ook voor de naamkundige heeft het een uitzonderlijke waarde wegens de vele honderden plaats- en persoonsnamen die er in voorkomen. Ik heb uit die grote voorraad antroponiemen er een viertal uitgepikt die op het eerste gezicht eerder ongewoon aandoen en als dusdanig stof tot nadenken geven.
Een eerste eigenaardige vorm is Biotere, blijkens de attestaties in het register een vrouwelijke naam: ao1280 Biotere Kunrats wif Scepens van Herderen; Willem veren Bioteren son van Herderen. De naam is verschillende malen geattesteerd, o.m. Biotere van Breideloe van Eigenbilsen; ane Bioteren hof te Groetloe; Biotere van Meer. Een twijfelachtige variant is Librechts Boteren hof op Nedervelt in Huselt, een vorm die na 1300 door hand L nog met het vrouwelijke namen vormende suffix -inne (vgl. Smed/Smedinne, Lewe/Lewinne, Prumarts/Prumardinne enz.) uitgebreid wordt: in Cleine Nederuelt | |
[pagina 215]
| |
achter Boterinne hof. Een verklaring voor Biotere wordt geboden door een stuk Latijnse tekst uit 1282, door hand B geschreven en waarin, naast Conrardus een Egidius de Leodio, ook Beatrix de Leodio vermeld wordt als cijnsplichtige; een jaar later, in 1283, vindt men ze terug als Cunrat van Lutke, Gilis sin bruder en Biotere sin suster. Blijkbaar is Biotere derhalve een familiare vorm van BeatrixGa naar voetnoot(2). De overgangsvorm tussen beide tref ik aan in een oorkonde ao 1381 van de abdij van Sint-Truiden te DonkGa naar voetnoot(3), waarin o.m. een Yliaes Vernesen van Corpt genoemd wordt samen met ‘Beateren sinen wettighen wiue’; een oorkonde uit 1399 te Groot-Gelmen vermeldt de datief Beateren Vrinde, dochter van Heylwyf en van Johannes VrintGa naar voetnoot(4). Dezelfde vleinaam komt ook voor te TongerenGa naar voetnoot(5) ao 1402: Beateren wettiger dochter Hugen Moens; in 1432 Philips van Gorreta synre [= van Forket Vonden] dochter Beateren man = 1437 Philippe de Goreta marit a demoiselle Beautrix. De evolutie Beatere > Biotere kan o.m. verklaard worden vooreerst door de in het goederenregister frekwent voorkomende alternantie ō/ā (bv. loet/laet, strote/strate, mote/mate, poschen/passchen, stoen/staen, woren/waren, Dummoes/Thomas, quoet/(quaet), no/(na), scoep/(scaep) enz.; zie ook Moers blz. 379-380), alsook door de wisseling i/e in o.m. winne/wenne, kinde/kende, gilden/gelden, liue/leue, cline/clene, nider/neder, rigter/regter, mirgel/mergel, irste/erste (zie ook Moors blz. 384-387). Opvallend is het behoud van de -r- (met waarschijnlijke evolutie Beatrix → Beatre → Beatere → Biotere) en in Beatere van de diftong -ea- (vgl. Duits Beate); in Vlaanderen en Brabant is de gewone expressive vorm van Beatrix immers Bate.
Een tweede duistere vorm is Pokeros, varianten Pockeros, Pokeras, Pocras. De naam is geattesteerd in 1276: agter Pokeros hof te Non Spauden; blijkbaar is hiermee ao1281 Arnout Pockeros bedoeld, een cijnsplichtige die in de Latijnse tekst door hand B ao1282 als Arnoldus Pockeros werd opgetekend, zijn zoon als Henricus filius Pockeros. In | |
[pagina 216]
| |
1285 vermeldt hand A opnieuw Arnout Pokeros en Heinric Pokeros son te Spauden. Na 1286 komt Arnout niet meer in het goederenregister voor, maar wel ao 1304 Heinric Pokeros son te Nonnenspauden (hand D), Pocras kinderen van Spauden (hand F) en Pokeras kenden te Nonnenspauden (handen H en J). Opmerkelijk is de wisseling -os/-as in de auslautsyllabe. Blijkbaar staan we hier voor een vreemde naam. Misschien is het de verkorting van Ipocras, de mnl. vorm van de naam van de Griekse arts Hippocrates. In de literatuur wordt hij als Ypocras vermeld in Van Maerlants Istory van TroyenGa naar voetnoot(6) en in het 14de-eeuwse dichtwerk ‘Van de VII vroeden binnen Rome’Ga naar voetnoot(7); vgl. gelijkaardige attestaties ook bij FlutreGa naar voetnoot(8) en LangloisGa naar voetnoot(9). Het Mnl. Wdb.Ga naar voetnoot(10) vermeldt daarnaast ‘ypocras, hipocras’ als benaming van een naar Hippocrates genoemde kruidenwijn die ook heden ten dage nog wordt geschonken als bruiloftswijn; ook geciteerd door Kiliaan als vinum aromaticum,... ex Hippocratis doctrina per laneum saccum mixto saccaro et variis aromatis speciebus distillatum (Mnl. Wdb. III 443, 961). Een tweede en wellicht meer plausibele verklaring ligt in een Limburgse vorm van de in de ME vrij populaire heiligennaam Pancratius, dialektisch Pankraes; vgl. de destijds in Limburg zeer geliefde naam Servatius > Servaes, die - zoals overigens ook Pancratius - als ijsheilige bekend is. Het tweede bestanddeel van Pankratius en de overgang -kraes > -kros, -keros biedt geen bezwaren: in het goederenregister staat immers normaal Vo(e)s voor (Ser)vaes, Clo(e)s voor (Ni)claes, Moes voor (Tho)maes, Rose voor Raes enz. Het eerste lid geeft meer moeilijkheden, nl. de evolutie Pankras → (*Ponkras) → Pokras. Voor de overgang Pan- > Pon- kan ik, indien ik louter op de grafie in het goederenregister voortga, slechts één vergelijkbaar voorbeeld aanhalen, nl. een toevoeging door hand U in 1319: Jon Baric, voor | |
[pagina 217]
| |
vermoedelijk Jan Baric; voor het overige wordt in woorden als man, lanc, gans, pant e.d. steeds -a- geschreven. Het lijkt me echter niet onmogelijk dat deze vokaal in vele gevallen als gerekte a werd uitgesproken, zoals wellicht in panhus en Dangel en zeker in paet/pat, paecht/pacht enz. (vgl. overigens bij MoorsGa naar voetnoot(11) de grafieën paenhus, onderpaent e.a.). In dat geval is de overgang naar ō verre van ongewoonGa naar voetnoot(12) en lijkt me daarenboven een wegvallen van de -n, vooral in de verbinding van drie konsonanten -nkr-, niet uitgesloten.
Een naam waarin het wegvallen van de -n- geen probleem lijkt, is Lenvole: ao1280 ‘Lenuole van Herderen III o. van III ruden lants lighen te Herderen en de Konuenne agter Leuols hof’. In een variant van deze cijnsvermelding wordt van deze 3 roeden gezegd dat ze ‘agter sinen hof’ liggen, waaruit blijkt dat Lenuole een mannelijke naam is. In 1281 vermeldt dezelfde hand A dat ‘der meier van Spauden 2 d. vor Lenuolen’ betaalde; in de Latijnse tekst van hand B ao1282 vind ik deze cijns terug als ‘Solvit Gisselbertus villicus II d. pro Leuallo’. Gelijkaardige vormen, maar met epentetische -t-, noteerde hand J in 1305: ‘en den Boden neder Lenuolts kendere hof’ en ook (met weggevallen -n-) ‘bi Leuolts cule’, beide te Herderen. Blijkbaar dient te worden uitgegaan van Lenvole, en is de vorm zonder -n- sekundair. De naam is waarschijnlijk een Limburgse variant van Lenvael, Leynvael, Leyvael, een naam die men meermaals ontmoet in de ridderverhalen en in verscheidene middeleeuwse geschriften (o.a. Ferguut, Roman van LancelootGa naar voetnoot(13), Spieghel HistoriaelGa naar voetnoot(14)). In de Franse ridderromans komt hij meestal voor onder de vorm Lanval of Lenval. In Vlaanderen treffen we hem buiten de literatuur reeds aan in 1242 te BrusselGa naar voetnoot(15): gosvinus lenual; in 1298 te BruggeGa naar voetnoot(16): willelmus | |
[pagina 218]
| |
lenvael; als voornaam in 1307 te KortrijkGa naar voetnoot(17): Lenval Horninc, schepene; en als toenaam 1355 Willem Leinvael, 1393 Ghiselbrecht Lenvael, 1399 France Leinvael, Sare Leinvaels enz.Ga naar voetnoot(18) Voortgaande op de attestatie Leuols zullen de Tongerse toenamenGa naar voetnoot(19) ao1385 daniel leuols, nicholaus leuoldi, en 1427 Daengel Leyvols, ook wel als varianten van Ley(n)vael dienen beschouwd te worden, en niet - zoals LindemansGa naar voetnoot(20) meent - als Levold < germ. Liedewald. Waarschijnlijk dient ook voor de Keulse attestaties ca. 1250 Lůdewicus Linwale, 1259 Engelbertus Lynval, en de genit. vormen 1258 Linuali Pistoris en 1278 Linuoli aan dezelfde verklaring gedacht te worden en niet - zoals HagströmGa naar voetnoot(21) zegt - aan een eventuele beroepsnaam lin + wale ‘italienischer Flachshändler’. Wat de grafie Le(n)uole voor Ley(n)vale (met o i.p.v. a) aangaat, verwijs ik naar mijn bespreking van Biotere < Beatere; de wisseling e/ei is in het manuscript ook verre van een uitzondering, bv. cleine/clene, Reiners/Reners, eine/ene, Heinric/Henric, Leimcule/Lemcule, Eimale /Emale, Heilule/Helule enz. (zie ook Moors blz. 387-388). Het expressivum Vule lijkt me een verkorting te kunnen zijn van Lenvole, met wisseling van de stamvokaal: ao1280 te Bosslo ane Vulen vlasgart (onder Rijkhoven); 1281 Vule van den Bisen. Uit de attestatie fo 127 ro blijkt echter dat Vule een vrouwelijke naam is: ‘mer es sculdech Vulen van den Bisin ende Marien ende Katelinen der seluer Vulen dogtere, alle jore die wile datter I van den III left ...’. Het vrouwelijk karakter ervan wordt bevestigd door de Latijnse tekst ao1282 (hand B) waarin die persoon als Vola genoteerd staat. De naam staat niet alleen; er zijn nog twee attestaties, nl. ‘Herbort ende Vule van Werme’ (= Borgworm) en ‘ane Vulen gregte tusschen Reke (= pln. onder Rijkhoven) ende Sente Mertens linne (= Martenslinde)’. Opvallend is wel dat Vule, als vermoedelijke afleiding uit Lenvole, toch steeds met -u- geschreven wordt (behalve in het Latijnse tekstgedeelte Vola). Dit is wellicht niet verwonderlijk, aangezien zowel ō als o in vele woorden afwisselen met ū en u, o.a. in Bole/Bůle, Bonefas/Bunefas, broder/bruder, | |
[pagina 219]
| |
Robin/Rubin, roden/ruden, Romol/Romoel, Mokkene/Mulkene, Tongren/Tungren, bonre/bunre, modde/mudde, donckel/dunckel enz. (zie ook Moors blz. 391-394).
Een andere mogelijke ‘literatuurnaam’ is Persant, ook Peersant geschreven. De naam is alleen in de datiefvorm overgeleverd; het gaat nl. om een cijns van 16 deniers die het ‘hus van den Bisen’ diende te betalen aan ‘Heren Peersante... te Meer en sin hof, te Andrei, van III bunderen ende XII ruden lants lighen opt Roet tusschen Herderen ende Meer’, in 1285 vermeld als ‘Meer: XXVI d. heren Persante’. Twee verklaringen lijken ons mogelijk. Ofra. Persant betekent volgens Godefroy VI 112Ga naar voetnoot(22) ‘homme puissant’, en volgens Tobler-Lommatzsch VII 787Ga naar voetnoot(23) ‘vornehmer, mächtiger Herr’ en daarnaast ook ‘Perser, persisch’. Dergelijke naamgeving lijkt op het eerste gezicht wellicht wat eigenaardig en zelfs onwaarschijnlijk. M.i. is de naam echter qua betekenis en sfeer vergelijkbaar met een paar andere namen uit het goederenregister, nl. Johan Sarrasin, Morin van Eimol en eventueel ook Lonis Jůde. Het is uit de kontekst niet op te maken of Persant een voorof een toenaam is; in het laatste geval zou men ook gewoon kunnen denken aan een persoon die er uitziet als een Pers, bv. door zijn kleding, zijn donker uitzicht enz. Het voorafgaande ‘heer’ lijkt anderzijds toch wel op een persoon van aanzien te wijzen. Indien de naam toch aan de literatuur zou ontleend zijn, dan kan gezegd worden dat Persan(t) (met als varianten o.a. Persis, Persois) er veelvuldig in de betekenis ‘Pers, inwoner van Perzië’ voorkomt. FlutreGa naar voetnoot(24) vermeldt Persan(t) o.m. in de Roman d'Alexandre en in de 13de-eeuwse roman Gui de Warewic. LangloisGa naar voetnoot(25) vertaalt Persan(t) door Sarrasin, maar haalt hem ook aan als toenaam: Sanson le Persant, Tiebaut le Persant enz. Mnl. varianten ervan (als benaming van de inwoners van Perzië, o.a. Persen, Parsen, Parsien, Persiin enz.) treft men aan in o.m. Alexanders Geesten, de Istory van Troyen, de Roman van Lanceloot, de Roman van Heinric en Margriete van LimborchGa naar voetnoot(26). | |
[pagina 220]
| |
Indien ik in bovenstaande bespreking verscheidene malen naar onze oudste literatuur verwezen heb, dan wil ik daarmee zeker niet de indruk wekken dat de behandelde namen als literatuurnamen moeten bestempeld worden. Ik heb alleen willen aanduiden dat sommige ervan in de vroegmiddeleeuwse letterkunde kunnen teruggevonden worden. Ze komen inderdaad voor in wat KnuvelderGa naar voetnoot(27) noemt het eerste tijdvak (tot 1275) van de oudnederlandse letterkunde. Hij wijst ook op het gebruik van aan de literatuur ontleende persoonsnamen in adellijke families in Vlaanderen op het einde van de 11de eeuw, zodat bij sommige derhalve bekendheid met die literatuur kan ondersteld worden (bv. Florentius, Vivianus, Walawaynus, Brin, Ywain, in het le kwart van de 12de eeuwGa naar voetnoot(28)). Knuvelder betoogt eveneens dat in het Maaslandse gebied, veel meer dan in Brabant, Vlaanderen en Holland, reeds vóór 1200 een duidelijke literaire aktiviteit te bespeuren valtGa naar voetnoot(29), al is er qua literaire teksten uit de 12de en 13de eeuw weinig overgeleverd. Ook Gysseling heeft, wat Limburg betreft, de aandacht gevestigd ‘op de overwegende rol die, in de 13de eeuw, de Duitse Orde gespeeld heeft’Ga naar voetnoot(30) en daarbij speciaal gewezen op de Limburgse kommanderij van Oudenbiezen. Toen het goederenregister er in 1280 begonnen werd, zijn de zogenaamde literatuurnamenGa naar voetnoot(31) al lang niet meer het privilege van de adellijke families; ze werden ook door de andere klassen van de maatschappij | |
[pagina 221]
| |
gebruikt. In het manuscript komen er overigens nog verscheidene voor: Walwin van Merheim; Iwin/Ywain van Ouerspauden; Lantslots dogteren van Trigt; Isaude van Herderen becgine van Trigt; Elyas/Ilias/Hylias/Ilgas van Linne (vgl. Helias de Zwaanridder); Marabelen kenden te Huselt (wellicht identiek met Mirabele, uit de Aiol); her Makaris van Hommene (vgl. de ridder Makaris in de Aiol); Abroen van Goethim (vgl. de elvenkoning Abroen in Hugo van Borduues) enz.
Leuven C. Marynissen |
|