Naamkunde. Jaargang 17
(1985)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 208]
| |||||||||||||||||
Indefiniete eigennamen1. In zijn in 1933 verschenen handboek Language schreef L. Bloomfield over de eigennamen (EN) het volgende: ‘They occur only in the singular number, take no determiner, and are always definite’ (blz. 205). Deze uitspraak is in de afgelopen halve eeuw vaak herhaald, wanneer het er in geschriften over algemene taal- en naamkunde nl. om ging, de EN grammatikaal te definiëren en van het appellatief te scheiden. Wie dan in het zog van Bloomfield rechtlijnig doordacht, moest tot de konklusie komen dat de substantieven in uitdrukkingen als de beide Duitslanden, het klassieke Rome, een zekere Jansens onmogelijk EN konden zijn. Zij zijn immers ofwel pluralisch ofwel vergezeld van een beperkende bepaling ofwel indefiniet. Als de substantieven in deze uitdrukkingen echter geen EN zijn, moeten zij dan wel appellatieven zijn, d.w.z. elementen die inherent een betekenis dragen welke op een of meer objekten kan worden toegepast. En hier begint het schoentje reeds te nijpen. Als Duitsland, Rome, Jansens EN zijn, maar de substantieven in de beide Duitslanden, het klassieke Rome, een zekere Jansens appellatieven, dan is niet goed in te zien waar het semantisch verschil eigenlijk ligt. Een inherente betekenis blijkt voor deze zgn. appellatieven immers al evenmin aanwijsbaar als voor de EN waaruit zij zouden zijn afgeleid. Er is de jongste tijd dan ook enig verzet gerezen tegen de grammatikale definitie van de EN zoals die door Bloomfield werd gegevenGa naar voetnoot(1). Gesteld wordt dat de EN in de natuurlijke taal wel degelijk pluralisch of indefiniet of met beperkende bepalingen kan gebruikt worden, dat de substantieven in de bovengenoemde uitdrukkingen dus wel degelijk EN zijn (zoals het trouwens ook steeds intuïtief werd aangevoeld!). Bloomfield heeft de EN blijkbaar gedefinieerd vanuit het objekt waarnaar hij verwijst, niet vanuit het taalsysteem waarin hij funktioneert. Het objekt, de naamdrager is inderdaad ‘één en onverdeeld’. Een | |||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||
dergelijke manier van definiëren zou opgaan als er een één-éénverhouding zou bestaan tussen naam en naamdrager, tussen taal en werkelijkheid (of de voorstelling die we van de werkelijkheid hebben). Dit is echter niet het geval. De natuurlijke taal is geen logischalgebraïsche taal. Haar elementen en strukturen zijn immers in hoge mate polyfunktioneel en dit is uiteindelijk één van de oorzaken waarom EN wel degelijk pluralisch, indefiniet of met beperkende bepalingen kunnen worden gebruikt. Ook funktioneren de grammatikale kategorieën niet steeds op dezelfde manier. De pluralis b.v. werkt anders (is anders gefundeerd) bij EN dan bij appellatieven. In wat hieronder volgt wordt slechts kort het indefiniet gebruik van EN besproken. Er worden voorbeelden gegeven van indefiniet gebruikte persoonsnamen, waarbij deze persoonsnamen al dan niet naar een specifieke naamdrager verwijzen of zelfs een soort generische waarde bekomen. Het indefiniet gebruik van persoonsnamen loopt aldus grosso modo parallel aan dat van de appellatieven. Vanzelfsprekend vertoont het indefiniet gebruik van EN nog heel wat meer aspekten dan in het hiernavolgende kort bestek kan worden beschreven.
2.1. In de indefiniete uitdrukking een boer in een zinnetje als
zijn verschillende funkties in elkaar verstrengeld. Eerst en vooral wordt verwezen naar een objekt dat als een element (een) binnen een semantische kategorie (boer) wordt voorgesteld. De uitdrukking vervult dus een pragmatische funktie door te refereren en een semantische funktie door tegelijk te prediceren. De indefiniete referentie in (1) vervult bovendien nog een andere, kommunikatief-pragmatische funktie: zij introduceert in het discours het objekt waarover men het verder eventueel nog zal hebben. De spreker gebruikt, zoals bekend, bij een eerste vermelding van het objekt waarover hij het wil hebben, de indefiniete referentie en niet de definiete, wanneer hij aanneemt dat de hoorder niet zonder meer in staat is dit objekt te identificerenGa naar voetnoot(2). EN nu hebben geen inherente betekenis en de indefiniete referentie kan hier dus geen predikatieve funktie hebben. Wel kan zij hier de introductorische funktie vervullen die zij ook voor het appellatief vervult. Inderdaad, in een zinnetje als | |||||||||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||||||||
is wel degelijk een EN, een verwijzend substantief zonder inherente betekeniskenmerken, voorhanden. De indefiniete konstruktie vervult nu uitsluitend de pragmatische funkties die zij ook in (1) vervult: zij refereert aan een objekt, dat bovendien voor het eerst wordt vermeld en waarvan de spreker aanneemt dat de hoorder het niet zonder meer kan identificeren. In (2) had de spreker trouwens ook, alhoewel niet bij voorkeur, de definiete uitdrukking Jan Jansens kunnen gebruiken. Hij had die definiete uitdrukking overigens moeten gebruiken als hij had aangenomen dat de hoorder de persoon in kwestie zonder meer wel kan identificeren. Bij introductie van een EN in het discours hangt het gebruik van een definiete of indefiniete referentie dus eventueel af van de presupposities die de spreker maakt aangaande de kennis van de hoorder over de naamdrager in kwestie. Definiete introductie is blijkbaar bij elke presuppositie van de spreker mogelijk, indefiniete alleen maar bij een bepaalde, maar zij zal in dat geval dan ook bij voorkeur worden gebruikt. Er is, wat de mogelijke oppositie definiet-indefiniet betreft, alvast deze beperking: in (niet-opsommende) er-zinnen kan alleen een indefiniete introductie voorkomen, geen definiete. Dit geldt trouwens zowel voor appellatieven als voor EN. Vgl. immers
In (3b) is een oppositie definiet-indefiniet mogelijk, niet in (3a).
2.2. Binnen de indefiniete konstruktie kan er een oppositie bestaan tussen de wending een zekere Jan Jansens en de wending een Jan Jansens. Wanneer de spreker in (2) een zekere Jan Jansens gebruikt, zweeft hem hierbij een specifieke persoon voor de geest. De spreker weet dat de naam toepasselijk is en bovendien ook op wie; de referentie is voor hem m.a.w. ‘transparant’. De tegenhanger van het element zeker bij indefiniet gebruik is het (weliswaar veel minder gebruikelijke) element bewust bij definiet gebruik; vgl.
De indefiniete uitdrukking een Jan Jansens, dus zonder het element zeker, is, wat transparantie betreft, m.i. neutraal: zij kan, naast de konstruktie met zeker, gebruikt worden wanneer de referentie transpa- | |||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||
rant is en zij is m.i. de enige die kan gebruikt worden wanneer de referentie niet transparant is. Vgl. immers
De schrijver van (5) en de eerste spreker in (6) hebben een specifieke naamdrager op het oog en zij gebruiken de wending een zekere x of een x. De tweede spreker in (6) ziet echter voor de naam geen naamdrager, de referentie is voor hem ‘opaak’ en hij kan alleen maar de wending een x gebruiken.
2.3. Eng verwant met dit opaak gebruik van een + EN is trouwens het gebruik van deze wending in gevallen waar men geen specifieke naamdrager op het oog heeft, b.v. in
Charlotte heeft blijkbaar zo een grote bewondering voor Goethe, dat zij alleen maar trouwen wil met iemand die, zoals Goethe, Johann Wolfgang heet, wie dat voorlopig ook moge wezen. De EN heeft hier dus geen specifieke referentie, maar hij wordt anderzijds toch ook niet metareferentieel (meta-talig) gebruikt zoals in
2.4. Vooral (of uitsluitend?) bij specifiek gebruik heeft de wending een Jan Jansens een variante, nl. ene Jan Jansens. Deze wending bestaat al lang in het Noorden, maar in het Zuiden lijkt zij mij van recentere datum te zijn en zeker hier met bepaalde konnotaties gepaard te gaan: zij verraadt een zekere speelsheid en scherts, soms ironie en af en toe zelfs sarkasme. Men vergelijke in dit opzicht de volgende citaten:
| |||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||
2.5. Ik meen dus te kunnen vaststellen dat EN, in casu persoonsnamen, net als appellatieven, indefiniet kunnen worden gebruikt, waarbij dit indefiniet gebruik dan zowel een specifieke als een niet-specifieke referentie kan betreffen. Voor beide soorten van referentie kan de wending een + EN gebruikt worden; alleen wanneer de referentie specifiek en transparant is kan ook de wending een zekere gebruikt worden. Buiten het spel van deze opposities nu valt het gebruik van een + persoonsnaam in gevallen als
Hier lijkt wel een soort generisch gebruik van de EN voorhanden te zijn. Een Jan Jansens in (10) is te omschrijven als iemand als Jan Jansens en verderop modaal te interpreteren als Jan Jansens omdat hij Jan Jansens is. Men zinspeelt dus op het wezen van de persoon in kwestie. Het gebruik van een Jan Jansens in (10) is dus te vergelijken met het gebruik van een boer in (11):
waarbij eveneens de parafraze iemand zoals een boer mogelijk is en eigenlijk ook het wezen van een boer bedoeld wordt: als je echt een boer bent (omdat je boer bent), doe je zo iets niet. Het generische zou aldus eerder kwalitatief op te vatten zijn dan kwantitatief en precies ook daarom moet generisch gebruik van niet-gekwantificeerde eigennamen mogelijk worden geacht. De parafraze iemand als hoeft echter niet noodzakelijk op generisch gebruik van de EN te wijzen. In (12) is deze parafraze inderdaad mogelijk, maar niet een kausale interpretatie:
Het indefiniet gebruik van de EN is hier wellicht veroorzaakt door de figuur van de opsomming, waarbij unieke objekten toch als elementen van een verzameling worden voorgesteldGa naar voetnoot(5). | |||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||
2.6. In de voorgaande gevallen impliceerde het indefiniet gebruik van de EN geen kwantifikatie ervan. De wending een zekere Jan Jansens houdt niet in dat er meerdere Jan Jansens zijn; de singularis impliceert m.a.w. niet direkt een klasse en een pluralis. Daarom zijn de vorige gevallen te scheiden van b.v. de gevallen in (13), waar het indefiniet gebruik wel degelijk dit numerisch aspekt vertoont:
Dergelijke gevallen waarbij de EN indefiniet wordt gebruikt en tevens van een beperkende uitdrukking vergezeld gaat, zullen dus eigenlijk ook ter sprake moeten komen bij een behandeling van het pluralisch en klassifikatorisch aspekt van de EN. Zij vallen buiten het bestek van deze korte bijdrage. Dat het indefiniet gebruik van de EN in (13) verschilt van dat in de vorige gevallen blijkt ook uit de distributie ervan. Zoals de voorbeelden in (13) aantonen, beperkt het indefiniet gebruik van EN met numerischklassifikatorische waarde zich niet tot persoonsnamen. Dit was wel het geval in de vorige voorbeelden waar het indefiniet gebruik niet direkt dit numerisch aspekt vertoonde en praktisch alleen maar mogelijk was bij persoonsnamen. Vgl. in dit opzicht nog
De wending een zekere x is dus eigenlijk maar goed mogelijk bij persoonsnamen. Voor andere groepen van EN moet men een beroep doen op de omschrijving een x genaamd y. Dit is dan een voorbeeld te meer van de uitzonderingspositie en de voorkeursbehandeling die persoonsnamen tegenover andere groepen van EN vaak genieten.
Leuven O. Leys |
|