| |
| |
| |
Godennamen, vooral in Noord-Gallië
Oorspronkelijk lag het in mijn bedoeling, mij te beperken tot Noordgallische godennamen, als onderdeel van een studie over onze gehele oude namenschat. Gaandeweg bleek het echter noodzakelijk, over een omvangrijker materiaal te beschikken. Etymologisch onderzoek leidt immers alleen dan tot enigermate zekere resultaten, als het systematisch gebeurt en woordvelden in hun geheel overschouwd worden. Afwijkende etymologieën die niet passen in een reeks, zijn verdacht. Een onderzoek op Europese schaal vergt evenwel tijd. Het dient overigens te steunen op een nieuw etymologisch onderzoek, niet alfabetisch maar systematisch, van de gehele Indo-Europese woordenschat, een onderneming waarmede ik al ver gevorderd ben. Toch kan het nuttig zijn, thans reeds voorlopige resultaten mede te delen, aan de hand van een bijna volledig Noordgallisch materiaal. Voor de vindplaatsen wordt verwezen naar S. Gutenbrunner, Die germanischen Götternamen der antiken Inschriften, 1936, naar het Corpus Inscriptionum Latinarum en de aanvullingen hierbij van Finke, en naar Galsterer, Die römischen Steininschriften aus Köln, 1975.
In christelijke tijd kregen de heiligen, op grond van een reïnterpretatie van hun naam (volksetymologie), nieuwe functies toebedeeld. Dergelijke reïnterpretaties lijken reeds in heidense tijd frequent geweest te zijn (Epona, Sucellus, enz.).
In inscripties staat de godennaam doorgaans in de datief.
| |
1o liefde:
per- ‘liefhebben’, uitbreiding prei- (IEW 844): Friagabi (datief) vereerd door in Engeland gestationeerde Twenten; prito-: Dea Ritona Pritona te Trier, Finke 29; Pritonae divinae (dat.) te Pachten (W. Jungandreas in Festschrift Bach 270); Ritonae (dat.) te Montauban-et-Saint-Méziers, Gard, CIL XII 2927. Uitbreiding prep- ‘liefhebben > troosten’ (ofwel prep- ‘uitblinken’ IEW 845): Atufrafinehis (dat.) te Berkum. |
teu- ‘liefhebben’, uitbreiding teuto- ‘zorgzaam, goed’ (IEW 1079): Teutates, een van de drie Keltische oppergoden volgens Lucanus;
|
| |
| |
Marti Tovtati (dat.) in Engeland CIL VII 84; 2e-3e matribvs Mediotavtehis (dat.) te Keulen; Apollini Tovtiorigi (dat.) te Wiesbaden CIL XIII 7564. |
treu- ‘liefhebben’ (IEW 1072) ofwel treu- ‘sterk’ (IEW 1095): 2e-3e Deae Travala[e]hae (dat.) te Keulen. |
ak-, agh- ‘liefhebben’ ofwel ‘vlug’: met nasaalinfix Ancamnae (dat.) te Trier, Finke 13, 20. Ablaut ōketo-: matronis Octocannis, matronis Octocannabvs (dat.) te Lank-Latum. Variant ōgh,: Ogl[io] (dat.) ± Reims XIII 11295. |
kam- ‘liefhebben’ (IEW 515): Marti Camvlo (dat.) te Aarlen XIII 3980 en te Mainz XIII 11818; Deae Camlorige (dat.) te Soissons XIII 3460; Camv[l]oric[o] (dat.) te Epinal XIII 4709; Camenis (dat.) te Bonn XIII 8007; matronis Hamavehis (dat.) te Altdorf, Heppendorf en Merzenich (ofwel genoemd naar de Chamavi, volksnaam met dezelfde etymologie); matronis Saitchamimi[s], matronis Saithamiab[vs] te Zülpich. |
gham-, variant daarvan: Gamaledae (dat.) te Maastricht XIII 3615. |
kar-, kār- ‘lief’ (IEW 515): Deo Mercvrio Iovantvcaro (dat., kopie) te Tholey XIII 4256; Marti Iovantv(c)aro (dat.) te Trier, Finke 17; 187 Deae Hariasae (dat., kopie) te Keulen; Deae Harimellae (dat.) op een wijsteen door een Germaans soldaat opgericht in Engeland. |
kei- ‘liefhebben’ (IEW 540). Uitbreiding keimo-, koimo-: matronis Caimineais (dat.) te Euskirchen; Oudnoords Heimdallr. Uitbreiding keiwo-, koiwo-: Caivae Deae (dat.) te Pelm XIII 4149; Haevae (dat., kopie) in de Betuwe XIII 8705. |
keu-, gheu- ‘liefhebben, beschermen’: matronis Gavadiabvs (dat.) te Rödingen en Mönchen-Gladbach; mat[ronis] Gavas[iabvs] (dat.) te Heppendorf. Cavtopa[ti] (dat.) te Friedberg XIII 7397. |
kat-, kadh- ‘liefhebben, behoeden’ (IEW 534): Marti Catvrigi (dat.) te Orbe (Zwitserland) XIII 5046; katto-: Dis Cassibvs (dat.) te Trier, Finke 6, en te Neustadt an der Weinstraße XIII 6116; |
variant ghadh-ti-, ghodh-ti-: matronis Arvagastis (dat.) te Müddersheim. |
sal-, sēl-, sōl- ‘goed, gunstig’ (IEW 900): 2e-3e Deae Svnvxsali (dat.) te Keulen enz.; Solimarae (dat.) te Bourges XIII 1195. |
seu-, uitbreiding swesu- ‘goed’ (IEW 342, 1174) > wesu-: matronis Vesvniahenis (dat.) te Zülpich en Vettweiß; Visvcio (dat.) te Sankt-Avold XIII 4478; Visvnae (dat.) te Baden-Baden XIII 11714. |
| |
| |
swesu- > sesu- > esu-: Esus, een van de drie Keltische oppergoden volgens Lucanus, o.m. Esvs te Parijs XIII 3026. |
swer- > wer- ‘behoeden’ (IEW 1160): 2e matronis Vdravarinehis (dat.) te Keulen; Vdrovar[inehis] (dat.) te Heppendorf. |
swergh, swerk- ‘behoeden’ (IEW 1051): Deae Vercanv (dat.) te Zweibrücken XIII 4511; Vercane (dat.) te Bad Bertrich. |
(s)alek- ‘behoeden’ (IEW 32): Alcis (dat.), een Germaans godenpaar volgens Tacitus; matronis Alhiahenabvs (dat.) te Neidenstein. |
al- ‘voeden’ (IEW 26), uitbreiding alm- ‘goedgunstig’: matronis Almav[iahe]nis (dat.) te Heppendorf. |
leubh- ‘lief’ (IEW 683): 2e-3e matronis Lvbicis (dat.) te Keulen. |
lei- ‘liefhebben’; uitbreiding leino- ‘mild’: Leno Marti (dat.) te Trier XIII 3654, Saint-Mard XIII 3970 en Fließem XIII 4137. |
au- ‘liefhebben, begunstigen’ (IEW 77): Deae Avetae te Trier, Finke 5; Deae Aventiae (dat.) te Payerne (Zwits.), Finke 91; 201 Avehae (dat.) te Gleuel; matronis Aviaitinehis (dat.) te Bürgel. Uitbreiding awem- > aum-: 2e-3e matribvs Avmenahenis (dat.) te Keulen. Uitbreiding awen- > aun-: Deo Ovniorigi (dat.) bij Saint-Dizier XIII 4651. Uitbreiding awep- > aup-: kort na 166 matronis Avfanib(vs) te Keulen; begin 3e matronis Avfanis (dat.) te Keulen; matronis Avfaniabvs (dat.) te Nijmegen. |
awen- > wen- ‘liefhebben’: lat. Venus; matronis Fernovineis (dat.) te Meckenheim (kan ook een suffix zijn). |
wek- ‘begeren, wensen’: matronis Vacallinehis, matronis Vocallinehis (dat.) te Pesch; Marti Vicinno (dat.) te Rennes XIII 3150; Vihansae (dat., uit Wekasnā met metathese sn > ns) te Tongeren XIII 3592. Uitbreiding weks-: Degovexi (dat., kopie) te Wahlschied XIII 4056. Variant wegh-: Marti Vegnio (dat.) te Dalheim XIII 4049. |
wel- ‘wensen’: Mercvrio Vellavno (dat.) te Hières, Isère XII 2373; Deae Icovellavnae (dat.) bij Metz XIII 4294. |
mei- ‘begeren’ (IEW 711). Uitbreiding meil-: 1e-2e matronis Mahlinehis (dat.) te Keulen. |
mel- ‘liefhebben’. Uitbreiding meldho- ‘mild’ (IEW 719): Deae Harimellae (dat.) op een wijsteen in Engeland opgericht door een Germaans soldaat. Uitbreiding melwo-: 3e diabvs Malvisis (dat.) te Keulen. |
mer- ‘liefhebben’ (IEW 738): misschien Marti Halamarđ[o] (dat.) te Horn XIII 8707. |
medhu-, denkelijk variant van matu- ‘goed’: Medvne (dat.) te Bad Bertrich; 2e-3e matribvs Mediotavtehis (dat.) te Keulen. |
| |
| |
| |
2o nastreven, ijverig zijn, succes:
? bheudh-, bhoudh-: Bovd[v]nae (dat.) aan de Moezel XIII 11975; Bovdina te Pantenburg, Finke 83; 2e matronis Bovdvnneihis (dat.) te Keulen; Bavdihillie (dat.) vereerd door in Engeland gestationeerde Twenten. |
segh-, sek- ‘succes’: Deo Marti Segomoni (dat.) te Culoz, Ain XIII 2532; Deae Segetae (dat.) te Bussy-Albieux, Loire XIII 1646; matronis Seccanehis (dat.) te Blankenheim. Met nasaalinfix senk-: Deo Sinqvati (dat.) te Gérouville XIII 3969; lat. Sancus, afleiding Sanquālis. |
sei- ‘nastreven, succesvol zijn’: Deae Soioni (dat.) te Soyons, Ardèche XII 2656. Uitbreiding sait-, sāt-, seidh-, sādh-: lat. Saeturnus, Sāturnus; matronis Saitchamimi[s], matronis Saithamiab[vs] (dat.) te Zülpich. |
nant- ‘nastreven > ijverig zijn’ (IEW 755): Nantosvelte (dat.) te Saarburg XIII 4542. |
mas- ‘nastreven, ijverig zijn’ (IEW 693, 704): 2e matribvs Masanabvs (dat.) te Keulen. |
| |
3o (lopen >) vlug:
at, ātro-, ētro-, ēdhro- ‘vlug’ (IEW 345): Etrahenis, matronis Ettrahenis (dat.) te Rödingen; Atufrafinehis (dat.) te Berkum; misschien Grieks Athēna. Met nasaalinfix ent-: Deo Entarabo (dat.) te Novillelez-Bastogne XIII 3632; Deo Marti Intarabo (dat.) te Trier XIII 3653 en Finke 11. Variant andh-: matribvs Annaneptis (dat.) te Weeze. |
keibh- ‘vlug, heftig’ (IEW 542): met nasaalinfix Mercvrio Cimbrio, Mercvrio Cimbriano (dat.) te Heidelberg. |
keigh- ‘vlug’ (IEW 542) ofwel gheigh- ‘begeren’ (IEW 427). Variant keik-: Deo Marti Cicollvi (dat.) te Dijon XIII 5479; matronis Hiheraiis (dat.) te Enzen. |
orwo- ‘vlug’ (IEW 331): 2e-3e Mercvrio Arverno (dat.) te Keulen en te Horn; Mercvrio Arvernorigi (dat.) te Miltenberg XIII 6603: matronis Arvagastis (dat.) te Müddersheim. |
reidh- ‘vlug’: Vindoridio (dat.) aan de Moezel XIII 11975. |
reu-m- ‘vlug?’: matronis Rvmanehis (dat.) te Weiler bei Uellekoven; matronis Rvmanehabvs (dat.) te Jülich en Bürgel; matronis Romanehis (dat.) te Lommersum. |
ret- ‘vlug’ (IEW 866): Ratheihis (dat.) te Euskirchen. |
| |
| |
| |
4o trouw:
bheidh- ‘trouw’ (IEW 117): lat. Dius Fidius; Beda op een wijsteen door Twenten opgericht in Engeland. |
dereu- ‘trouw’ (IEW 215): Fatis Dervonibvs (dat.) bij Brescia, Italië V 4208; matribvs Alatervis (dat.) op een wijsteen in Engeland opgericht door een Tongers soldaat; 2e-3e matronis Andrvstehiabvs (dat.) te Keulen, matronis Andrvsteihis te Bonn, Matronis Andrvsteihiabvs te Godesberg; matronis Cantrvsteihiabvs (dat.) te Hoeilaart XIII 3585 en te Tetz (ofwel genoemd naar de Condrusi, volksnaam met dezelfde etymologie). |
(s)wēr- ‘trouw, waar’ (IEW 1165): Virodacti (dat.) te Mainz XIII 6761; Oudnoords Vār; Grieks Hēra. |
sent-, sendh- ‘trouw, oprecht, waar’ (IEW 341): Deae Sandravdigae (dat.) te Zundert XIII 8774 (ofwel met nasaalinfix bij sadh- ‘succesvol’). |
ieug- ‘samenbinden > trouw’ (IEW 508): Verivgodvmno (dat.) te Amiens XIII 3487. |
| |
5o roem:
kleu- ‘roem’, kluto- ‘beroemd’ (IEW 605): eind 1e Deae Hlvdanae (dat.) te Beetgum. |
tem-, dhem- ‘roemen’ (IEW 238): Deae Temvsioni (dat.) te Chalonsur-Saône XIII 11223; Damonae (dat.) te Bourbonne-les-Bains, Haute-Marne XIII 5911, 5921. |
| |
6o (geven, nemen >) rijkdom:
ep-, op- ‘rijk’ (IEW 780): Deae Eponae (dat.) o.m. te Naix-aux-Forges XIII 4630, later gereïnterpreteerd als Keltisch epos ‘paard’ en beschouwd als beschermgodin van de paarden; Atepomari (dat.) te Mauvières, Indre XIII 1318. |
bheugh- ‘rijk’? (IEW 153): Bvgio (dat.) te Tarquimpol, Moselle XIII 4555. |
ghabh- ‘geven, nemen > rijk’ (IEW 407): matronis Gabiabvs (dat.) te Keulen, Rövenich, enz; Alagabiabvs (dat.) te Bürgel; Ollogabiabvs (dat.) te Mainz-Kastel XIII 7280; Friagabi (dat.) vereerd door in Engeland gestationeerde Twenten. Ablaut ghēbh-: Mercvrio Gebrinio (dat.) te Bonn. Met nasaalinfix ghambh-: Deae Ricagambedae (dat.) op een wijsteen in Engeland opgericht door een Tongers soldaat. Variant kapr-: Deo Caprioni (dat.) te Mürlenbach. |
| |
| |
eik- ‘bezitten > rijk zijn’ (IEW 298): Deae Icovellavnae (dat.) bij Metz XIII 4294. Met nasaalinfix Inciona te Niederanven, Finke 69. Variant inghu-: Oerfries Ingus in runeninscripties = Oudnoords Yngvi. |
nemeto- ‘nemen, geven > rijk zijn’: Nemetonae (dat.) te Altrip XIII 6131, 7253. |
awedh-, awet- ‘rijk’ (IEW 76, 1109): > audh-: Marti Ollovdio (dat.) te Antibes XII 166; Deo Veravdvno (dat.) te Niederanven, Finke 69; Deae Sandravdigae (dat.) te Zundert XIII 8774. Uitbreiding audhar-, autar-: 2e-3e matronis Avđrinehis, matronis Avtriahenis, matronis Avdrinehabvs, matronis Avthrinehabvs (dat.) te Keulen. Uitbreiding wedhar-, wetar-: matronis Veteranehis (dat.) te Embken en Wollersheim, matronis Vataranehabvs te Embken. Met nul-vocalisme udhar-, utar-: 2e matronis Vdravarinehis (dat.) te Keulen, Vdrovar[inehis] te Heppendorf. ? wadhto-, watto-: Deo Mercvrio Vassocaleti (dat.) te Bitburg XIII 4130. ? wateu-: Vatvims (dat.) te Rödingen, Lipp en Hasselsweiler; Vatviabvs (dat.) te Güsten. |
mer-k- ‘geven, nemen > rijk?’ (IEW 735): lat. Mercurius. |
| |
7o (baren, verwekken >) levenskracht, jeugd:
gen-, ken- ‘baren, geboren worden’, uitbreiding gnebh-, knebh- ‘jeugdig’: Cnabetio (dat.) te Hüttigweiler XIII 4508. |
ker- ‘baren, verwekken, geboren worden’ (IEW 577): lat. Cerēs, godin van de vruchtbaarheid. |
sun- ‘geboren, jeugdig’ (IEW 913): 2e-3e Deae Svnvxsali (dat.) te Keulen. |
ieu- ‘jeugdig’ (IEW 510): uitbreiding iuwent-: Deo Mercvrio Iovantvcaro (dat., kopie) te Tholey XIII 4256; Marti Iovantv(c)aro (dat.) te Trier, Finke 17. Uitbreiding ieul-: matronis Ivlineihiabvs (dat.) te Müntz. Uitbreiding ieun-: lat. Jūnō. Daarenboven had elke vrouw haar eigen jūnō, zoals elke man zijn eigen genius had: beide woorden, elk afgeleid van een woord dat ‘baren, verwekken, geboren worden’ betekent, zijn dus te interpreteren als ‘geest’. |
nepat- ‘jeugdig’ (IEW 764): matribvs Annaneptis (dat.) te Weeze; lat. Neptūnus. |
leudh- ‘baren, jeugdig, groeien’ (IEW 684): Vacallin(ehis) Levdinis (dat.) te Pesch; lat. Līber, een vruchtbaarheidsgod. |
peis- ‘adem, geest > levenskracht?’ (IEW 796): Deo Pisinto (dat.) te Trier, Finke 31. |
aiw- ‘levenskracht’ (IEW 17): Ahveccaniis (dat.) te Hürth. |
| |
| |
ner- ‘levenskracht’ (IEW 765): Nerio Deo (dat.) te Néris-les-Bains, Allier XIII 1376; Deae Nariae (dat.) te Bern, Zwitserland XIII 5161. Uitbreiding nerto-: Nerthus, een Germaanse godin volgens Tacitus; Oudnoords Njǫrđr. |
map-, mabh-, misschien uitbreiding van ma- ‘geboren worden, levenskracht’: matribvs Mopatibvs svis (dat.) te Nijmegen, opgedragen door een cives Nervius XIII 8725; de formulering herinnert aan lat. genius, jūnō. Apollini Mapono (dat.) in Engeland VII 1345. |
| |
8o kracht, gezondheid:
ap-, abh- ‘sterk’ (IEW 2): 2e-3e Deae Apadevae (dat.) te Keulen. Uitbreiding aplo-: 2e matronis Afliabvs (dat.) te Keulen; matronis Aflims (dat.) te Wesseling. Uitbreiding abhro-: 3e matronis Abirenibvs (dat., kopie) te Keulen; misschien Grieks Aphroditē. Uitbreiding abhno-: Deae Abnobae (dat.), godin van het Zwarte Woud; 2e matronis Vallabneihiabvs (dat.), te Keulen; matronis Amnesa[henis] (dat.) te Heppendorf. Met nasaalinfix ambho-: Ambiomarcis (dat.) te Remagen, Abiamarc(is) te Floisdorf; Ammacae (dat.) te Maastricht XIII 3615. |
dhubhno- ‘sterk’?: Verivgodvmno (dat.) te Amiens XIII 3487. Variant tubhno-: matronis Tvmmaestiis (dat.) te Sinzenich. |
deks- ‘sterk’ (> rechts: de rechterhand is de sterke hand, zoals de linkerhand de slappe hand is): Dexivae, Dexsivae (dat.) te Cadenet, Vaucluse XII 1062, 1064; Textvmeihis (dat.) te Floisdorf en Soller. |
kailo- ‘sterk > gezond, ongedeerd’ (IEW 520): I.O.M. Svcaelo (dat.) te Mainz XIII 6730; Deo Svcello te Saarburg XIII 4542 en ± Metz, Finke 82. Ingevolge latijnse evolutie ae > ē en met reïnterpretatie onder invloed van lat. percellere ‘neerslaan’, voorgesteld als de god met de hamer (beeld + inscriptie CIL XIII 4542). |
sen- ‘sterk > gezond’ (IEW 880): Senaniv[s] te Parijs XIII 3026. |
wal- ‘sterk zijn’ (IEW 1111), uitbreiding waldh-: 2e matronis Vallabneihiabvs (dat.) te Keulen. |
magh- ‘sterk, machtig’ (IEW 695) ofwel megh-, magh- ‘groot’ (IEW 708): Marti Mogetio (dat.) te Bourges XIII 1193; Dinomogetimaro Marti (dat.) te Saint-Pons-de-Thomières XII 4218; Deae Mogontiae (dat.) bij Metz XIII 4313; Apollini Granno Mogovno (dat., kopie) te Horburg XIII 5315; Hercvli Magvsano (dat.) te Westkapelle, Ruimel, Xanten, Geldern, Bonn enz. Variant mak-: Deo Mercvrio Mocco (dat.) te Langres XIII 5676. |
| |
| |
| |
9o groeien, uitsteken, groot of hoog zijn:
bhei-, pei-, uitbreiding peibh- met nasaalinfix (cf. On. fimbul ‘groot’, fifl ‘reus’): Fimmilena op een wijsteen door Twenten opgericht in Engeland. |
bhereghu- ‘uitsteken, hoog’ (IEW 140): Bergvsiae (dat.) te Alise-Sainte-Reine, Côte d'Or XIII 11247; [Ber]gvinehis (dat.) te Tetz; [Be]rgviahenis (dat.) te Gereonsweiler. Variant bhereku-: matronis Berhviahenis (dat.) te Gereonsweiler. Variant pereku- (IEW 822): Alaferhviabvs (dat.) te Gohr, Altdorf, Pattern. Cf. bv. nl. berg, got. fairguni, kelt. Hercynia. |
gher- > ger- ‘groeien’, cf. lat. grandis ‘groot’: [G]ranno (dat.) te Bonn XIII 8007; Apollini Granno Mogovno (dat., kopie) te Horburg; ook in 816 enz. Aquisgrani, oude naam van Aken. |
keu- ‘zwellen, uitsteken’, uitbreiding keuk- ‘hoog’ (IEW 592): matronis Chuchenehis, matronis Chuhenehis, matronis Cuchenehis (dat.) te Merzenich en te Zülpich. Uitbreiding keubh- denkelijk Kybelē, de Kleinaziatische magna mater. |
kel- ‘uitsteken’ (IEW 544): Marti Halamarđ[o] (dat.) te Horn XIII 8707. Uitbreiding kalet- ‘uitstekend > held’: Deo Mercvrio Vassocaleti (dat.) te Bitburg. Uitbreiding keldh-: Bavdihillie (dat.) op een wijsteen in Engeland opgericht door Twenten. |
saks- ‘uitsteken’: Hercvli Saxsano (dat.) te Niederlützingen en bij Noyon XIII 7700, 4623; Hercvli Saxano (dat.) te Brohl; Hercvli Saxsetano (dat.) te Norroy, Finke 90; Saxnote (dat.) in de Utrechtse doopbelofte, midden 8e, Corpus 26. |
swer- ‘hoog’ (IEW 1050): denkelijk Grieks Hermēs. Uitbreiding swert- (IEW 1105), swerdh- (IEW 1167): Deo Vertvmno (dat.) te Trier, Finke 31. |
rēg- ‘uitsteken > koning’ (IEW 854): Marti Rigisam(o) (dat.) te Bourges XIII 1190; Mercvrio Arvernorigi (dat.) te Miltenberg; Deae Camlorige te Soissons XIII 3460; Camv[l]oric[o] (dat.) te Epinal XIII 4709; Marti Catvrigi (dat.) te Orbe, Zwitserland XIII 5046; Deo Ovniorigi (dat.) bij Saint-Dizier XIII 4651; Apollini Tovtiorigi (dat.) te Wiesbaden. Germaans leenwoord rik-: Deae Ricagambedae (dat.) op een wijsteen opgericht in Engeland door een Tongers soldaat. |
art-, denkelijk variant van aredh- ‘hoog’ (IEW 339): Artioni (dat.) te Trier XIII 4113; denkelijk Grieks Artemis. De variant aredh- in Arduennā, de Ardennen, ook als godin vereerd. |
| |
| |
ma- ‘groot’ (IEW 704), uitbreiding maro-: Solimarae (dat.) te Bourges XIII 1195; Dinomogetimaro (dat.) te Saint-Pons-de-Thomières XII 4218. Uitbreiding mark- (ofwel merk- ‘rijk’): Ambiomarcis (dat.) te Remagen. |
men- ‘uitsteken’: lat. Minerva, archaïsch Menerva. |
| |
10o schitterend:
bhagh-, bhak-, pak- ‘schitterend’ (IEW 104, 797): Deo Baconi (dat.) te Chalon-sur-Saône XIII 2603; 2e Bacvrdo (dat., kopie) te Keulen; matronis Fachinehis (dat.) te Zingsheim; Phrygische oppergod Bagaios. Bag- is ook het Slavische en Iraanse woord voor ‘god’. |
bheig-, bheigw- ‘schitteren’ (IEW 118): Mercvrio Bigentio (dat.) te Neumagen XIII 11346; Grieks Phoibos Apollōn. |
bhel- ‘schitteren, wit’: Deae Virtvti Bellone (dat.) te Mainz-Kastel XIII 7281. |
deiew- ‘schitteren’ (IEW 183) 1o > diew-: Grieks Zeus, met toevoeging van patēr: Oudindisch Dyāus pitā, Grieks Zeus patēr, Lat. Iuppiter. 2o > deiw-: On. Tȳyr, Ohd. Ziu, is een krijgsgod geworden, lat. deus ‘god’, On. tīvar ‘goden’; Alateiviae (dat.) te Xanten; 2e-3e Deae Apadevae (dat.) te Keulen; Divannoni Marti (dat.) te Saint-Ponsde-Thomières XII 4218. Uitbreiding diwio-: lat. Diāna; 2e-3e Diginibvs (dat.) te Keulen; Digenibvs (dat.) te Béziers XII 4216. |
dhel-, dher-, tel-, ter- ‘schitteren’ (IEW 246): Oudnoords Heimdallr; Taranis, een van de drie Keltische oppergoden volgens Lucanus; Taranoou (dat.) te Orgon, Bouches-du-Rhône, DAG p. 90; Deo Taranvcno (dat.) te Godramstein XIII 6094 en te Heilbronn XIII 6478; Iovi Taranvcno (dat.) te Scardona, Dalmatië III 2804; met metathese 154 I.O.M. Tanaro (dat.) te Chester, Engeland VII 168, gereïnterpreteerd als donder-(god). Een verwante fonetische evolutie en reïnterpretatie heeft ook geleid tot Germ. Thunaras. Variant ster- (IEW 1027): Sirona, Đirona, in Gallië veel vereerde godin, met metathese ster- > tser- > þer-, ser- en evolutie er > ir. |
kandh-, kant-, ghandh-, ghant- ‘schitteren’ (IEW 526): 2e-3e Gantvni[s] (dat.) te Keulen; matronis Octocannis, matronis Octocannabvs (dat.) te Lank-Latum; Chandrvmanehis (dat.) te Billig. |
sweidh- ‘schitteren’ (IEW 1042): met nasaalinfix Vindoridio (dat.) aan de Moezel XIII 11975. Vindon[no] (dat.) te Essarois, Côte-d'Or XIII 5644. |
| |
| |
al-, aleu- ‘wit, zilverkleurig’ (IEW 31): Alavnae (dat.) te Pantenburg, Finke 82. Uitbreiding albh-: matronis Albiahenis (dat.) te Elvenich. |
leuk- ‘schijnen, schitteren’ (IEW 687): Marti Lovcetio, Marti Levcetio (dat.) te Worms XIII 6221, 7242. Variant leugh- (ofwel leugh-‘branden’): Lvgoves (nom. plur.) te Avenches, Zwitserland XIII 5078; Oudierse god Lug. |
erekw- > rekw- ‘schitteren’ (IEW 340): Deo Reqvalivahano (dat.) te Blatzheim. |
nei- ‘schitteren’ (IEW 760): Nehalennia, vereerd te Domburg en te Ganuentum (verdronken in de Oosterschelde); voor de diverse grafieën zie J.E. Bogaers en M. Gysseling, Nehalennia (Naamkunde 4 (1972), 231-240); later gereïnterpreteerd als ‘leidster’. Uitbreiding neir-: matro[nis] Vatviab[vs] Nersihenis (dat.) ± Jülich, misschien echter afgeleid van de riviernaam Niers uit Neirisā, zelfde etymologie. |
awes- ‘schitteren’ (IEW 86). Uitbreiding austro-: Oudengelse voorjaarsgodin Eastre, wier naam ook voortleeft in Engels easter, Duits Ostern ‘pasen’; matronis Avstriahenis (dat.) te Morken-Harff. |
| |
11o vurigheid, branden:
bhelew- ‘branden’ (IEW 159): Marti Bolvinno (dat.) te Bouhy, Nièvre XIII 2899. |
pern-, variant van bhern- ‘vurig’ ofwel pern- ‘liefhebben’: matronis Fernovineis (dat.) te Meckenheim. |
bheur-, denkelijk variant van pewer-, peur- ‘vuur, branden’: 2e-3e Deae Bvrorine (dat.) te Domburg. |
dhegh- ‘vurig’ (IEW 240): Dagon, stamgod van de Filistijnen; Degovexi (dat., kopie) te Walhschied XIII 4506. Uitbreiding dheket-: Virodacti (dat.) te Mainz XIII 6761. Variant tegh- met nasaalinfix: Mars Thingsus, voor wie door in Engeland gestationeerde Twenten een wijaltaar opgericht werd. |
tep- ‘branden’ (IEW 1069): met nasaalinfix Tanfana, vereerd bij de Marsi volgens Tacitus. |
kei-, ghei- ‘vurig’. Uitbreiding gheis-: Gesaco (dat.) te Amiens XIII 3488; Deo Gisaco (dat.) te Vieil-Evreux XIII 3197; matronis Gesahenis (dat.) te Rödingen. Variant keis-: 2e-3e Mercvrio Cissonio (dat.) te Keulen; Deo Mercvrio Cissonio (dat.) te Rheinzabern; Deo Cisonio (dat.) te Ruppertsberg. |
as- ‘branden’ (IEW 68): matronis Asericinehabvs (dat.) te Berkum;
|
| |
| |
Aserecinehis (dat.) te Odendorf. Uitbreiding ask-: 2e matronis Axsinginehis (dat.) te Keulen met metathese sk > ks. |
seu- ‘branden’. Uitbreiding swel- (IEW 1045): Nantosvelte (dat.) te Saarburg XIII 4542; lat. Volcānus, god van het vuur. Uitbreiding swest-‘haardvuur’: lat. Vesta, grieks Hestia, godin van het haardvuur. Variant sābh-: grieks Hēphaistos, god van het vuur. |
smer- ‘branden, vurig’ (IEW 969): Deo Atesmerio (dat.) te Meaux XIII 3023; Smertrio (dat.) aan de Moezel XIII 11975; Smerd[ri]os te Parijs XIII 3026; Rosmertae (dat.) te Metz XIII 4311; Rosmerte (dat.) te Worms XIII 6222 (met prefix pro- > ro-). |
ai- ‘branden’ (IEW 11): matronis Ahinehiabvs (dat.) te Blankenheim. Uitbreiding ais-: Alaisiagis (dat.) op een wijsteen opgericht door in Engeland gestationeerde Twenten. Uitbreiding aip-: Iflibvs (dat.) te Gohr. |
leiwo- ‘vurig’? (IEW 965): Svlevis (dat.) te Keulen, Terenburg enz.; Svleviabvs (dat.) te Keulen en Andernach; Deo Reqvalivahano (dat.) te Blatzheim. Ook in de plaatsnaam ± 365 kopie 13e Levefano (abl.) ± Wijk bij Duurstede, uit Leiwae fānum. |
let- ‘vurig’ (IEW 680): Litavi (dat.) te Malain en te Aignay-le-Duc, Côte d'Or XIII 5599 en 2887. |
reudh- ‘vurig’ (IEW 872): Avg(vsto) Rvdiobo (dat.) te Neuvy-en-Sullias, Loiret XIII 3071. |
| |
Affixen
Prefixen
pro- ‘verderliggend > groter’: Rosmerta. |
at- ‘hoog’: Atesmerius, Atepomaris. |
dē-ne- (dubbel prefix): Dinomogetimarus. |
kom- ‘mede’: Cantrusteihiae. |
su- ‘hoog’: Sucaelus, Suleviae. |
super- ‘hoog’: Veraudunus, Veriugodumnus. |
alo-, allo- ‘groter’: Olloudius, Alaisiagae, Alateiviae, Alatervae, Alagabiae, Ollogabiae, Alaferhuiae. |
an-: Andrusteihiae. |
| |
Suffixen
-abh-: Abnoba, Entarabus, Rudiobus. |
-abhn- (dubbel suffix): Ancamna, Vertumnus, ook in Vallabneihiae. |
| |
| |
-at-: Mopates, Sinquatis, Teutates, Aveta, Segeta, Cnabetius, Leucetius, Mogetius. |
-adh-, variant daarvan: Gavadiae, Gamaleda, Ricagambeda. |
-ant-: Pisintus, Aventia, Bigentius, Mogontia. |
-ak-: Ammaca, Gesacus, Lubicae, Visucius. |
-agh-, variant daarvan: Alaisiagae, Sandraudiga. |
-ank-: Taranucnus (met metathese). |
-as-: Thingsus, Hariasa, Malvisae, Bergusia, Temusio, ook in Magusanus. |
-asn-: Vihansa (met metathese). |
-ast-: Vagdavercustis. |
-ai-: Bagaios (phrygisch), Hiheraiiae, Aveha, Andrusteihiae, Textumeihae, Hamavehae, Cantrusteihiae, Ratheihae, Mediotautehae, Fernovineae, Vallabneihiae. |
-aien- (stapelsuffix): Albiahenae, Alhiahenae, Autriahenae, Austriahenae, Aumenahenae, Berhuiahenae, Etrahenae, Gesahenae, Nersihenae, Requalivahanus, Vesuniahenae. |
-aist-: Tummaestiae, gr. Hēphaistos. |
-i-: Afliae, Gabiae, Vatviae, Bugius, Cimbrius, Smertrius, Alateiviae, Atesmerius. |
-al-: Ifliae, Camulus. |
-ar-: Mercurius. |
-ardh-: Bacurdus. |
-arn-: Arvernus, Saeturnus. |
-an-: Hludana, Masanae, Magusanus, Cimbrianus, Saxanus, Vercana, Taranis, Tanfana, Abirenae, Digenae, Fimmilena, Camenae, Boudina, Leudinae, Burorina, Devona, Epona, Pritona, Damona, Inciona, Nemetona, Bellona, Sirona, Gantunae, Meduna, Visuna, Veraudunus, Arduenna, Baduhenna, Vicinnus, Vegnius, Aufaniae, Ahueccaniae, Senanius, Gebrinius, Cissonius, Nehalennia. |
-anai-: Chandrumanehae, Rumanehae, Seccanehae, Veteranehae, Chuchenehae, Ahinehiae, Axsinginehae, Audrinehae, Caimineae, Fachinehae, Iulineihiae, Mahlinehae, Vacallinehae, Udravarinehae, Asericinehae, Atufrafinehae, Aviaitinehae, Boudunneihae. |
-aw-: Litavis, Dexiva, Lugoves, Vatviae. |
-awan-: Alauna, Vellaunus, Mogounus. |
-am-: Rigisamus, ook in Textumeihae, Chandrumanehae, Segomo. |
-(i)ōn-: Artio, Caprio, Temusio, Segomo. |
Gent
Maurits Gysseling
|
|