Naamkunde. Jaargang 14
(1982)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 126]
| ||||||||||||||||||||||
KroniekNederlandOnderscheiding.Op 21 oktober 1981 werd ons mede-redactielid Prof. Dr. D.P. Blok verkozen tot buitenlands ere-lid van de Koninklijke Akademie voor Nederlandse taal- en letterkunde (Gent) en deze verkiezing werd goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 16 november 1981. De redactie en de lezers van dit tijdschrift verheugen zich van harte bij deze nieuwe onderscheiding van de Directeur van P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam die, in het spoor van wijlen Dr. M. Schönfeld en van zijn voorganger Dr. P.J. Meertens, steeds verder ijvert om de banden ook op naamkundig gebied tussen Noord en Zuid nauwer aan te halen. Het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde, dat vóór vijftig jaar, in 1930, door de Koninklijke Academie van Wetenschappen als een ‘Commissie voor Dialectologie’ werd ingesteld en zich onder de stuwkracht van Dr. P.J. Meertens geleidelijk heeft uitgebreid, wordt thans terecht naar die grote organisator genoemd. D.P. Blok heeft in een speciaal nummer van de Mededelingen van het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde (nr 32, december 1980, blz. 1) de werking van het P.J. Meertens-Instituut belicht en speciaal gewezen op de banden die tussen de drie genoemde disciplines bestaan, omdat het materiaal dat zij bewerken grotendeels uit dezelfde bron, namelijk uit de volksmond, herkomstig is. Wij sluiten geestdriftig aan bij de wens van collega Blok die ‘de volgende vijftig jaar met vertrouwen tegemoet ziet’.
H.D. | ||||||||||||||||||||||
Nederlands Repertorium van FamilienamenMet bekwame spoed is het XIIde deel ‘Noordholland’, Band I - A t/m L, Band II M t/m Z verschenen. Het werd uitgegeven door de Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis van de Kon. Nederlandse Akademie van Wetenschappen onder redactie van P.J. Meertens en H. Buitenhuis, Zutphen, De Walburg Pers, 1981, 832 blz., met een alfabetische lijst van de gemeenten in de provincie Noord-Holland. Reeds herhaaldelijk is in Naamkunde het Repertorium besproken: het vermeldt voor de verschillende Nederlandse provinciën de familienamen die bij de volkstelling van 31 mei 1947 voorkwamen. In het | ||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| ||||||||||||||||||||||
deel over de provincie Noordholland is een uitzondering gemaakt wat Amsterdam betreft; daaraan is het VIIde deel van het Repertorium gewijd. Nu alleen nog de delen over de Provincies Zuidholland en Limburg moeten verschijnen, zal binnen afzienbare tijd het volledig repertorium ter beschikking staan van de onderzoekers. Uit de recente literatuur blijkt dat voor de antroponymie van Nederland een uitzonderlijk werkinstrument is tot stand gebracht. Het is een voor altijd gemiste kans dat voor het zuiden van het Nederlands taalgebied niet eenzelfde hulpmiddel voor het wetenschappelijk onderzoek kon worden ontworpen. Voor het Nederlands repertorium kon worden gerekend op de volgehouden materiële hulp van Mr. H.U. Thoden van Velzen te 's-Gravenhage die, zoals voor de voorafgaande delen, ook de samenstelling van de Noordhollandse lijsten op zich heeft genomen. Op dit schiftings- en classificeringswerk kunnen de medewerkers aan het P.J. Meertens-Instituut hun eerste conclusies grondvesten. In het onderhavige Noordhollandse deel van het Repertorium is de inleiding van de hand van H. Buitenhuis die een aantal vragen stelt in verband met de familienamen van Noordholland, zoals o.m. de oorzaken van het laag gemiddelde aan naamdragers per naam (nl. 18,89 tegenover 30,73 in Noordbrabant); de kwestie van de immigratie of de autochtoniteit waarvoor een inzicht wordt verworven aan de hand van een dubbele lijst: een lijst van de familienamen met 100 en meer naamdragers en een lijst van namen waarvan meer dan de helft van de naamdragers in één gemeente voorkomen (de z.g. kern- of concentratienamen); de oorzaken van de veelvuldige korte familienamen in Noordholland (Mol, Buis, Baas, Kos enz.) die in verschillende gevallen ‘versleten vormen van oud-friese mansvoornamen’ zouden zijn; het grotendeels ontbreken in Noordholland van herkomstnamen zonder van, zodat Buitenhuis tot de voorlopige conclusie komt dat er in Noordholland geen sprake is van een grote autochtoniteit’, doch eerder van een aanzienlijke immigratie. Wanneer het Nederlands repertorium van familienamen volledig zal zijn afgewerkt, zal het zonder twijfel het materiaal bieden voor talrijke antroponymische opzoekingen Men kan hopen dat het einde van de grootse onderneming in zicht is.
Herent. H. Draye | ||||||||||||||||||||||
VlaanderenOnderscheidingDr. Jos Molemans opnieuw bekroond.Het Veldeke-Leën-komitee heeft, op 21 januari 1979, te Hasselt de ‘Professor Bormansprijs’ voor de periode 1971-1978 toegekend aan ons mede-redactielid Dr. Jos Molemans voor zijn gezamenlijk werk over de | ||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| ||||||||||||||||||||||
Limburgse toponymie (zie Naamkunde 9 (1977), 284-286 en 10 (1978), 396). Het besluit van de jury luidde dat om de belangrijkheid van dit voor Limburg baanbrekend wetenschappelijk werk, om de suksesrijke organisatorische aktiviteit van deze kandidaat te waarderen, en niet het minst om hem aan te moedigen om, in de mate van het mogelijke, verder te gaan op de ingeslagen weg, de Bormansprijs aan Dr. J. Molemans diende te worden toegekend.
Op 4 december 1981 werd aan Dr. Jos Molemans de Ere-Gouverneur Roppe-Prijs, ten bedrage van 150.000 fr. - de belangrijkste prijs van de provincie Limburg -, plechtig uitgereikt. Deze prijs werd gesticht in 1978 toen wijlen Ere-Gouverneur Louis Roppe (o21.2.1914-†25.2.1982), na een 28 jarige ambtsperiode, mede wegens gezondheidsredenen, op rust is gegaanGa naar voetnoot(1). In het stemmige auditorium van het Limburgs Provinciaal Begijnhof werd in aanwezigheid van zeer talrijke provinciale overheidspersonen, de Ere-Gouverneur Roppe-Prijs aan Dr. Molemans overhandigd door de huidige gouverneur Harry vandermeulen als voorzitter van de jury, die een vijftiental ingezonden werken te onderzoeken had. De kabinetchef Vandevelde gaf als secretaris van de jury lezing van het eindverslag dat op voortreffelijke wijze de hoofdkenmerken van Dr. Molemans' werk in het daglicht stelt. Ten eerste wordt het naamkundig oeuvre van de laureaat gekenmerkt door een grondige taalkundige onderlegdheid die vooral blijkt uit de steeds voorzichtige voorgestelde etymologieën, die in de allermeeste gevallen overtuigend zijn. Ten tweede worden de taalkundig verklaarde toponiemen met preciesheid gelokaliseerd o.m. door gebruikmaking van de gegevens uit de notarisprotokollen, vooral uit de 19de eeuw, door het topografisch onderzoek van de namenGa naar voetnoot(2) om de naamgeving zelf op te helderen door de namen in verband te brengen met de aard en het relief van de bodem, of door de toponiemen, indien zij van een persoonsnaam zijn afgeleid, de naamgever in de bronnen te identificeren. Ten derde beoefent de laureaat de toponymie interdisciplinair, dank zij zijn levendige belangstelling o.m. voor de geschiedenis en de geografie. Op deze wijze worden deze wetenschappen ingeschakeld in en dienstbaar gemaakt voor de naamkunde; omgekeerd wordt de naamkunde een hulpwetenschap bij het cultuurhistorisch onderzoek naar het natuurlijk Limburgse leefmilieu. | ||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| ||||||||||||||||||||||
Niet alleen de kwaliteit van het door Dr. Jos Molemans gepresteerde werk, maar ook de omvang ervan dwingen bewondering af. In de uitgaven van het Instituut voor Naamkunde te Leuven zijn lijvige monografieën, beperktere bijdragen en in dit tijdschrift tal van artikelen verschenen. Het was billijk dat wegens de objectiviteit van de beoordeling van de jury van de Ere-Gouverneur Roppe-prijs geen enkele Leuvense naamkundige zitting had. Olie drijft steeds boven en wat de Leuvense Universiteit op onbillijke wijze heeft afgestoten heeft de sympatieke Provincie Limburg ten dele weer kunnen aantrekken. Eregouverneur Roppe feliciteerde de eerste laureaat van zijn prijs, en Mevrouw Molemans werd met een ruiker bloemen bedacht. Het was een mooie dag. De uitvoeringen van het Hasselts Helikon kwartet verhoogden de feestelijke sfeer van deze hartversterkende plechtigheid.
Herent. H. Draye | ||||||||||||||||||||||
Instituut voor naamkunde
|
1. | De aanvullingen op het Naamkundig Repertorium (zie laatst Naamkunde 10 (1978), 396-397 en 11 (1979), 323-324) werden reeds ten dele aangekondigd in Prof. K. Roelandts' Handleiding bij het Corpus Molemans-Thiry (Leuven, Instituut voor Naamkunde, 1978, p. 3 e.v.); hieronder worden de inmiddels gecodeerde en volledig bewerkte nieuwe verhandelingen uitvoeriger beschreven. | ||||
2. | Zoals bekend werd het niet gepubliceerd toponymisch materiaal van de licentiaatsverhandelingen via Philips Tape Encoder PTE op magneetbanden overgebracht. Het is wellicht nuttig de huidige toestand van deze PTE-bestanden en hun localisatie nader te omschrijven. Alle PTE-banden worden bewaard in aangepaste opbergkasten van de Mecanografische Dienst in het Faculteitsgebouw Letteren & Wijsbegeerte KUL. De 70 TRP 3XX banden, waarop de eerste versie van het materiaal (periode 1925-1975) gecodeerd was, zijn ondertussen vrijgegeven voor ander gebruik, aangezien de definitief verbeterde eindversie, overgeschreven op een dubbele reeks kettingformulieren (de boekdelen met groene kaft, telkens in 2 exemplaren) én bovendien opgenomen op microfiches, bewaard is op de PTE-band TRP 805.
|
|
||||
3. | Het spreekt vanzelf dat de codeerprocedure, uitvoerig omschreven in de Handleiding, nagenoeg ongewijzigd gebleven is. Nochtans moet hier een belangrijke opmerking vermeld worden i.v.m. het laatste codeteken. In het Corpus werd hier haast uitsluitend het teken 1 gebruikt om aldus aan te geven dat alle varianten opgenomen werden; spellingsvarianten (ck - k; ae - aa; enz.) werden immers enigszins verwaarloosd, zodat het aantal attestaties het aantal werkelijk opgenomen varianten dikwijls overtrof. In het appendix is de relatie attestatie versus variant scherper gesteld. Het codeteken 1 werd gebruikt om aan te duiden dat alle attestaties opgenomen werden of om aan te geven dat het glossarium van de verhandeling onder een bepaald lemma slechts één attestatie vermeldde. In de meeste gevallen is echter het codeteken 2 gebruikt, wanneer er nl. een keuze uit de verschillende attestaties onder een trefwoord werd gedaan. Bij die keuze ging de meeste aandacht uit naar klankvarianten, maar ook gewone spellingsvarianten werden zoveel mogelijk opgenomen; in geval van identieke vormen werd uiteraard enkel de oudste attestatie gekozen. | |||
4. | Het toponymisch materiaal dat in het appendix verwerkt is, kan volgens een ruwe schatting zo'n 50.000 records bedragen, d.w.z. meer dan 15.000 lemmata en ongeveer 30.000 à 35.000 varianten. Men mag dus stellen dat door het aanvullend materiaal het Corpus met één tiende uitgebreid werd. Het Corpus bevat ongeveer een half miljoen records. Het appendix is opgeslagen in 9 boekdelen voor de drie bewerkingen; elk boekdeel - met blauwe kaft - wordt telkens in twee exemplaren bewaard in het Instituut voor Naamkunde van de KUL. Indien wenselijk, kan het appendix ook nog overgebracht worden op microfiches, alhoewel het misschien beter is - gezien de kostprijs van deze procedure - hiervoor te wachten tot het volgende appendix (periode 1980-1985) afgewerkt is, zodat beide aanvullingen dan op de microfiches kunnen verwerkt worden tot één gezamenlijk bestand. | |||
5. | Identificatie van de 15 aanvullende verhandelingenGa naar voetnoot(4).
|
|
Leuven, 12.5.1982.
A. Thiry
Naamkundige verhandelingen in 1981.
Aan de vroeger in dit tijdschrift (zie Naamkunde 12 (1980), 261-262) verschenen lijsten van naamkundige licentieverhandelingen, dienen, wat het Leuvens Instituut voor Naamkunde aangaat, de hiernavolgende uit het academiejaar 1980/81 te worden toegevoegd:
Toponymie
L. Hillewaere, Registers voor het Nederlandse en Friese taalgebied bij de Bibliografie van de Plaatsnaamkunde 1940-1949.
Antroponymie
M. Craeye, Bijdrage tot de antroponymie van Lo.
C. Henno, Bijdrage tot de antroponymie van Leuven (1555-1575).
M. Schoenmakers, Bijdrage tot de antroponymie van Bilzen tussen 1280 en 1715.
Ondertussen zijn ook twee Leuvense naamkundige doctorale dissertaties in druk (offset) verschenen.
Jozef Van Loon, Bijdrage tot de morfeemgeschiedenis en -geografie der Nederlandse toenamen (promotie 3 juli 1979). Handzame, Familia et Patria, 1981, 553 blz.
Paul Kempeneers, Hydronymie van het Dijle- en Netebekken (promotie op 8 mei 1982). Leuven, Acco, 1982, 4 delen, xiii-1062 blz., met 57 kaarten en 22 fotos.
Lopende opdrachten
Naast hun colleges aan de Universiteit hebben de Professoren K. Roelandts, R. van Passen, Docent Dr. W. van Langendonck en Dr. C. Marynissen, secretaris van de Examencommissie van de Licentie, een groot deel van hun tijd besteed aan de leiding van de naamkundige dissertaties en licentieverhandelingen van de studenten die hun eindwerk wijden aan een naamkundig onderwerp. Zie de lijsten van deze werken in de jaargangen van Naamkunde.
Dr C. Marynissen heeft, met de hulp van Mevr. L.H. Maas (Amsterdam), de bibliografie van de Nederlandse persoonsnamenstudie aangevuld voor de jaren 1975-1979. Zij is verschenen in de Handelingen van de Com. voor toponymie en dialectologie LIV (1980), 263-298 en tevens als overdruk in de Reeks Bijlagen van het Instituut als nr. LXX (Leuven, 1980). De bibliografie van de plaatsnamenstudie 1975-1979 is ter perse. Voor het Nederlands taalgebied is Dr. C. Marynissen de medewerker van Dr. W. van Langendonck, de uitgever van de Bibliographia Onomastica die in Onoma verschijnt: de bibliografie voor 1977-1978 is verschenen; de bibliografie voor de drie jaren 1979, 1980 en 1981 is in voorbereiding.
Samen hebben de heren Marynissen en Van Langendonck in opdracht van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie samengewerkt met het Nationaal Geografisch Instituut te Brussel voor de revisie van de spelling der toponiemen die worden opgenomen op de heruitgegeven basiskaart van België. Verder heeft Dr. C. Marynissen meegewerkt aan de nieuwe uitgave van E. Förstemanns Altdeutsches Namenbuch, die door het overlijden van Prof. Bruno Boesch, op 30 november 1981, zwaar beproefd werd.
Dr. W. van Langendonck heeft, zoals de vorige jaren, de internationale Bibliographia Onomastica in Onoma uitgegeven met de hulp van nagenoeg vijftig medewerkers die hem de documentatie voor hun taalgebied ter beschikking stellen. Ook heeft hij op talrijke nationale en internationale studiedagen en congressen lezingen gehouden over vraagstukken in verband met de theoretische onomastiek o.m. Krakau (augustus 1978), Ann Arbor Michigan U.S.A. (aug. 1981).
Ten slotte heeft Dr. C. Marynissen zich in het afgelopen jaar belast met het beantwoorden van de vele vragen om inlichtingen die uit
binnen- en buitenland aan het Instituut worden gesteld en die een uitvoerige briefwisseling noodzakelijk maken.
H.D.
Sterfgevallen.
Ter nagedachtenis van Edouard Dewolfs
Met een gevoel van dankbaarheid gingen we in op het verzoek van Em. Prof. H. Draye, om een in memoriam te schrijven voor Edouard Dewolfs.
Geboren in Tienen op 25 april 1911, overleed E. Dewolfs in zijn geliefde geboortestad op 20 mei 1981. Na suksesrijke studies aan de Katholieke Universiteit te Leuven behaalde hij het diploma van burgerlijk ingenieur op 12.10.1934. Hij begon zijn loopbaan als ambtenaar bij de Openbare Onderstand te Tienen en werd daarna leraar aan de Technische school, thans Provinciaal instituut voor technisch onderwijs (PITO), waar hij in de hogere jaren les gaf in de wiskunde en de fysica. Daarnaast beheerde hij gedurende 23 jaar, van 1947 tot 1970, de Tiense stadsbibliotheek.
Dewolfs was echter geen dorre geleerde: hij was als geen andere gefascineerd door het verleden van zijn stad. Vooral voor de Romeinse periode betoonde hij een niet aflatende belangstelling. Vlak voor de oorlog begon hij met een reeks populaire afleveringen over de etymologie van een aantal namen uit het Tiense, die hij publiceerde in het weekblad De Landbouwer (1939). Jammer genoeg schijnt alleen oud-archivaris P. Dewalhens deze artikelenreeks nog te bezitten. We danken de heer Dewalhens, alsmede de heer J. Segers, lic. in de Germaanse filologie, voor de informatie die zij ons bezorgden voor het opstellen van de oudste bibliografische gegevens, want zelfs in het gemeentelijk archief is geen enkel nummer van De Landbouwer bewaard gebleven.
Aktief als Dewolfs was op toponymisch gebied, vooral onder impuls van Prof. H.J. van de Wijer, trad hij spoedig toe tot de Vlaamsche Toponymische Vereeniging. Jarenlang bleef hij een ijverig lid en publiceerde hij geregeld bijdragen over geschiedenis en toponymie. Een synthese bracht hij in het tweede deel van de reeks ‘Oostbrabantsche plaatsnamen’. Dit werk uit 1941 is nog altijd een waardevolle bron voor al wie de Tiense toponymie bestudeert. Hierbij heeft Dewolfs nooit zijn eigen opvattingen opgedrongen; met wetenschappelijke akkuraatheid woog hij verschillende meningen tegen elkaar af en kwam dan tot een voorzichtig besluit.
Toen hij zich in 1970 uit de Stadsbibliotheek terugtrok, was deze man met zijn grote belangstelling voor het boek en het bibliotheekwezen enigszins ontgoocheld. Dewolfs, die zelf een unieke verzameling bezat van oude drukken en ikonografische merkwaardigheden, was er niet in geslaagd de Tiense overheid ervan te overtuigen dat Tienen belangrijk genoeg was om een degelijke bibliotheek uit te bouwen. Gelukkig heeft hij nog tijdens zijn leven een gunstige kentering op dit gebied mogen beleven. Hij bleef echter afzijdig van het kulturele leven in zijn stad en bracht zijn laatste levensjaren door met de studie van het verleden, waarbij zijn belangstelling ook uitging naar de Tiense munt- en penningkunde, waarover hij in 1959 nog een interessante bijdrage schreef voor het tijdschrift Brabantse Folklore.
Een man als Dewolfs leeft voort in zijn werk. Moge deze gedachte een troost zijn voor zijn dierbare familieleden, vooral voor Mevrouw Dewolfs en zijn zonen Roel en Rik.
Bibliografie van E. Dewolfs
Bijdrage tot de studie van de Romeinsche heirbaan Tongeren-Tienen-Leuven-Brussel (2 afleveringen), in: De Landbouwer, 20 en 27 mei 1939.
Bijdragen tot de studie van de Tiensche plaats- en waternamen. De Groote Geet en de Borggracht (6 afleveringen), in: De Landb., juli-aug. 1939.
Plaatsnamen uit de omgeving van Tienen (Oplinter, Neerlinter, Drieslinter, Boeslinter, gehucht van Bunsbeek; Vissenaken; Bunsbeek, Hoeleden; Hakendover; Bost bij Tienen en Bost, gehucht onder Vertrijk en Bautersem; Hoegaarden en Outgaarden; Oorbeek; Kumtich; Vertrijk) (10 afleveringen), in: De Landb., sept.-dec. 1939.
Eene veronderstelling over het ontstaan van Tienen (4 afleveringen), in: De Landb., 1939.
De etymologie van den plaatsnaam Tienen. Eigen Schoon en De Brabander XXIII (1940), 28-34 (Ook in: Toponymica IX, 2, 1941, 6-8).
Plaatsnamen te Tienen. ESB. XXIV (1941), 14-48 en 85-104 (Aangevuld en omgewerkt in Top. IX, 2, 1941), 68 blz.
Oostbrabantsche plaatsnamen II (Tienen). Toponymica IX, 2. Leuven-Brussel, 1941.
De etymologie van den plaatsnaam Vertrijk. Hand. Kon. Com. Top. en Dial. XVI (1942), 65-70.
Tienen vóór 872. Thiunas XVI, nr. 1-2 (1942), 1-31.
Romaansche invloeden te Vissenaken. ESB. XXVI (1943), 44-47.
Over de waarde van den dialektischen vorm der plaatsnamen. ESB. XXVI (1943), 193-203.
Nog over de etymologie van ‘Bakkelein’ en ‘Welp’. Feestbundel H.J. van de Wijer (Leuven, 1944), I, 473-484.
Een nieuwe etymologie van Kwibus. ESB. XXXV (1952), 282-283.
Bijdrage tot de Tiense numismatiek. Brabantse folklore, nr. 142 (1959), 45-54. (Ook verschenen als overdruk ‘Uit het verleden van Tienen’ met dezelfde paginering).
Tienen.
Paul Kempeneers
In Memoriam Henry Baillien
Op 19 januari 1982 kwam H. Baillien, stadsarchivaris van Tongeren, bij een ongeval jammerlijk om het leven. Hij was nauwelijks 62 jaar oud. Het ongeval had plaats na een vergadering ‘in dienst van zijn stad’. Hij was een bijzonder actief man en bekleedde bestuursfuncties in talrijke culturele en wetenschappelijke verenigingen en commissies. De ondergetekende heeft hem leren kennen en waarderen als voorzitter van de Federatie van Geschied- en Oudheidkundige Kringen van Limburg, en sinds 1979 als lid van de Provinciale Commissie van Limburg voor Advies van de Straatnaamgeving. Ondanks zijn drukke bezigheden woonde hij alle commissievergaderingen plichtsgetrouw bij. Hij had elk dossier grondig ingestudeerd en gaf zijn visie steeds ‘minzaam’ weer. De dag vóór zijn heengaan was hij nog op een commissievergadering in Hasselt aanwezig, opgeruimd zoals steeds en reeds toelevend naar zijn op ruststelling als stadsarchivaris, zoals wij uit een informeel gesprek konden opmaken. Hij had nog veel werk dat in de lade lag af te ronden, maar het heeft niet mogen zijn. Het stadsarchief van Tongeren, door hem op punt gesteld en toegankelijk gemaakt, stond voor iedereen open; tijd had hij steeds voor iedereen. Heel wat publikaties staan op zijn aam, zowel als artikels als in boekvorm. In 1979 verscheen in de reeks Maaslandse Monografieën (Maastricht-Hasselt) een standaardwerk van zijn hand: Tongeren, van Romeinse Civitas tot Middeleeuwse Stad.
Het onverwachte heengaan van vriend H. Baillien laat een grote leemte na, vooral in Limburg.
Eksel.
J. Molemans
Centrum voor de studie van land en volk van de Kempen
Het jaarlijks congres van dit centrum werd gehouden op zaterdag 26 september 1981 in de provinciale school in de Duinenstraat te Lommel. Het werd ingericht op uitnodiging van de Heemkundige Kring van Lommel, die o.m. het tijdschrift ‘Te Lomelle op die Campine’ uitgeeft (1ste jg. 1974), met de steun van het Provinciebestuur van Limburg en het Stadsarchief van Turnhout. De deelnemerslijst bevat 75 namen.
Het thema van het Congres luidde ‘De invloed van de abdijen op het Kempisch landschap’ en werd behandeld in vijf lezingen door A. Steegh, De invloed van de kloosters op de dorpsontwikkeling in Zand-Noord-Brabant; R. Knaepen, De Franse Benedictijnerabdij van Corbie in de Kempen. Elementen in het landschap door invloed van Postel en Averbode; J. Gerits, De ekonomische opvattingen en structuren van de Kempische abdijen en hun weerslag op de landbouwgeschiedenis van de streek; J. Mertens, De hoven van Floreffe in de Limburgse Kempen; J. Coenen, Het Cisterciënzerinnenklooster van Binderen te Helmond.
Van historisch-geografisch standpunt uit werd door A. Steegh aangetoond dat een klooster een geïnstitutionaliseerd bedrijf is dat mede de missionering heeft bevorderd. R. Knaepen beschreef de bronnen die voor de studie van de bezittingen van Corbie in de Kempen ter beschikking staan en wees op de verschillende types van nederzettingen zoals de dalvlaknederzetting te Gampel, de pachthoeve die in 1519 verkocht werd, de structuur van het centrum van Mol door Corbie, littekens zoals de watermolen van Mol (op de jonge Neet), het Meiershuis in het Westen van Mol enz.
Centraal stond in de volgende lezingen de vraag naar de aard van het landschap zonder bossen in oostelijk Limburg, in Mol, Balen, Dessel. Ook de kwestie van het tijdstip van de verdwijning van de loofbossen was het voorwerp van een levendige discussie waarin betoogd werd dat het pollen van eik en beuk mogelijk afkomstig zou kunnen zijn van de houtkanten van die boomsoorten.
Gedurende de namiddagzitting sprak J. Gerits over de grote ontginningsperiode van de 11de-13de eeuw door Praemonstratensers en Cisterciënzers die leidde tot de domeinvorming van de abdijen, voltooid omstreeks 1350. De eigen bebouwing van het gerooide land tot omstreeks 1250 wordt geleidelijk vervangen door verpachting waarbij de eigenaar en de pachter ieder de helft van de opbrengst delen. Een tweede fase van de grote ontginningen is te situeren in de 18de eeuw.
Men kan de vraag stellen of deze lezingen, die rijk aan materiaal waren, niet aan het eigenlijk probleem van de ontginningen voorbijgaan. Ik wil hier o.m. wijzen op de bijdragen van de grote Leuvense historicus Leopold Genicot zoals o.m. Donations de villae ou défrichements. Les origines du temporel de l'abbaye de Lobbes, in: Miscellanea historica in honorem Alberti De Meyer (Louvain, 1946) vol. I, blz. 286-296, met een kaart, en Id., Défrichements et désertions. Sur le début de la crise agricole du bas moyen âge dans le Namurois, in: Symbolae: Series A/vol. 10: Recht en instellingen in de oude Nederlanden tijdens de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd, Liber amicorum Jan Buntinx (Leuven, 1981).
Op naamkundig vlak situeert zich de lezing van Jef Mertens, een medewerker van Dr. Molemans voor de toponymie van Zonhoven, die de nederzettingsnamen van Hengelhoef en Kelchterhoef heeft bestudeerd (zie boven blz. 16-44, met kaart).
Ten slotte behandelde J. Coenen de sociale verhoudingen in het adellijke cisterciënzerinnenklooster in Binderen in Peelland, waar alleen Binderen boven de kleine vrouwenkloosters uitstak.
Het was een leerrijke samenkomst waarvan men de referaten graag zou willen herlezenGa naar voetnoot(1).
Herent.
H. Draye
Het zevende congres van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde
Op zaterdag 17 oktober 1981 had in Domein Hengelhoef te Houthalen het zevende congres plaats van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde (Zie over de vorige Congressen Naamkunde 10 (1978), 400-401). De voorzitter, Prof. Dr. J. Goossens, mocht een honderdtal aanwezigen verwelkomen, niet alleen uit de beide Limburgen, maar ook uit andere streken van het Vlaamse land.
De voormiddagzitting stond in het teken van ‘Het Land van Vogelzang’, o.m. omdat de congresplaats Hengelhoef - eertijds Hengel ‘bos op een helling’ (wat aan de omgeving nog te zien is) -, tijdens het Ancien Régime een domein van de abdij van Floreffe (Namen) was en onder de heerlijkheid Vogelzang ressorteerde. Deze heerlijkheid binnen het graafschap Loon omvatte de gemeenten Houthalen, Zolder en Zonhoven en verder Houweiken onder Heusden. Lic. J. Mertens maakte in een historische introductie de aanwezigen nader vertrouwd met ontstaan en verdere ontwikkeling van deze heerlijkheid. Nadien behandelde Dr. J. Molemans in een uitvoerig referaat de diverse types nederzettingsnamen binnen de heerlijkheid Vogelzang; de tekst van dit referaat vindt men in dit nummer van Naamkunde.
's Namiddags behandelde Dr. J. Van Loon de geografie van de (Belgisch-) Limburgse familienamen; nadien volgde een levendige discussie, waaruit bleek dat de aanwezigen door de gestelde problematiek geboeid waren. Als vierde spreker ging Drs. P. Goossens, verbonden aan de K.U. Nijmegen, nader in op het door hem reeds jaren voorbereide Limburgs Woordenboek; meer bepaald lichtte hij de eerste aflevering ervan toe, die weldra zal verschijnen.
Tijdens de huishoudelijke vergadering werden de jaarverslagen van secretaris en penningmeester goedgekeurd. Ook werden twee nieuwe bestuursleden geïnstalleerd: Dr. H. Crompvoets, die in oktober 1981
aan de K.U. Nijmegen promoveerde op het proefschrift ‘Veenderijterminologie in Nederland en Nederlandstalig België’, en lic. X. Staelens, auteur van een ‘Hasselts Woordenboek’, dat thans in druk is en door het stadsbestuur van Hasselt wordt uitgegeven ter gelegenheid van de grootste herdenkingsplechtigheden n.a.v. Hasselt, 750 jaar stad (1232-1982).
Na afloop van het congres bood het gemeentebestuur van Zonhoven een receptie aan. Schepen R. Hendriks herinnerde in zijn toespraak aan het werk van twee bekende Zonhovenaars: Jacob Lenaerts (1862-1913), een priester-dichter, en Dr. Luc Idestege (1901-1978), een eminente filoloog.
Het achtste congres van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde zou in november 1982 plaatshebben in Heerlen (Ned.-Limburg), met als thema: Taalgrensvorming in dialectgebieden.
Eksel.
J. Molemans
Lessencyclus Dialectologie
De Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde organiseerde in samenwerking met het Postuniversitair Centrum Limburg en de Culturele Raad Limburg (Maastricht) een lessencyclus ‘Dialectologie’, gespreid over 10 zaterdagvoormiddagen (24 oktober 1981-27 maart 1982). Hoewel van de deelnemers een aanzienlijke inspanning werd gevraagd, mochten de organisatoren zich verheugen over niet minder dan 45 inschrijvingen, een onverhoopt succes.
De Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde organiseerde in 1978-1979 reeds een cyclus ‘Naamkunde’; ook toen was er een meer dan bevredigend aantal deelnemers. De meeste cursisten zijn liefhebbers, die zich met naamkundig en/of dialectologisch onderzoek inlaten, maar die een basisvorming missen en ook nergens anders terecht kunnen voor begeleiding of ondersteuning van hun onderzoek. Dit bewijst dat de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde met dergelijke cycli aan een wezenlijke behoefte voldoet.
Het programma van de lessencyclus omvatte de tien volgende lezingen:
1. | 24 oktober 1981: José Cajot, Inventaris van de Limburgse dialectologie. |
2. | 7 november 1981: Pieter Goossens, Spellen van Limburgse dialecten. |
3. | 21 november 1981: Jan Bosmans, Hoe kunnen de klanken van een dialect beschreven worden? (Fonologie) |
4. | 5 december 1981: Jan Segers, Hoe kan de woordvorm van een dialect beschreven worden? (Morfologie) |
5. | 16 januari 1982: Heinz Eickmans, Hoe maak ik een dialectwoordenboek? |
6. | 30 januari 1982: José Cajot, Vergelijkende klankleer van twee verwante cultuurtalen (Nederlands en Duits). |
7. | 13 februari 1982: Prof. J. Goosens, Inleiding tot de dialectgeografische methodes. |
8. | 27 februari 1982: André Stevens, Indeling van de Limburgse dialecten. |
9. | 13 maart 1982: Prof. J. Goossens, Dialectonderzoek ‘in het veld’. |
10. | 27 maart 1982: Bespreking van het door de deelnemers verrichte dialectologisch werk (o.l.v. de betrokken docenten). |
Eksel.
J. Molemans
Zesenveertigste Kongres van de Federatie van Kringen voor Oudheidkunde en Geschiedenis van België
Van 19 tot en met 22 augustus 1982 had in Hasselt het 46ste Kongres van de Federatie van Kringen voor Oudheidkunde en Geschiedenis van België plaats. Het was tevens het Eerste Kongres van de Federatie van Nederlandstalige Verenigingen voor Oudheidkunde en Geschiedenis van België v.z.w.
Aan vorsers, liefhebbers of universitairen, werd de gelegenheid geboden een overzicht te geven van hun opzoekingen. Er waren negen secties voorzien, waaronder sectie 8 voor de disciplines Volkskunde, Dialectologie en Naamkunde. Secretaris van deze sectie was Dr. J. Molemans, Bosstraat 11, 3588 Eksel.
Wie over dit kongres nader wenst geïnformeerd te worden, kan contact opnemen met de heer L. Gorissen, secretaris, Leopoldlei 34, 2070 Ekeren.
J.M.
Een geslaagd toponymisch initiatief
Toponymie van Zonhoven. Historisch-naamkundige studie door J. Molemans met medewerking van J. Mertens, uitgegeven door het Gemeentebestuur van Zonhoven in samenwerking met het Instituut voor Naamkunde te Leuven, 1982. Prijs voor de gekartoneerde luxeuitgave: 1.500 fr. - voor een gewoon genaaid exemplaar 1.100 fr. te storten op pcr. 000-0025817-15 (Gemeentebestuur van Zonhoven).
Onlangs verscheen een historisch naamkundige studie over de gemeente Zonhoven (Belg.-Limburg) van de hand van Dr. Jos Molemans en van zijn medewerker J. Mertens, Lic. geschiedenis, met medewerking, voornamelijk voor de praktisch gerichte aspecten zoals tekenwerk, dactylografie enz., van tewerkgestelden via B.T.K.-projecten.
Het Gemeentebestuur van Zonhoven heeft, in 1978, het initiatief genomen voor de uitvoering van dit onderzoek, ondanks de grote uitgaven die het moest meebrengen en is er in geslaagd door een zeer aanzienlijk aantal voorintekeningen de uitgaven grotendeels te recupereren.
Het Instituut voor Naamkunde te Leuven is gelukkig omdat het werk mede kon worden opgenomen in de reeks Monografieën, waarvan de nrs 8-12, alle van de hand van onze oud-medewerker Molemans, aldus met een 13de nummer kan worden verrijkt.
In de ‘Geschiedenis en Toponymie van Zonhoven’, een rijkelijk geïllustreerde publicatie, worden in het eerste deel, na een inleiding en een uitvoerige bronnenopgave, een geografische en historische schets van de heerlijkheid Vogelzang - waaronder Zonhoven ressorteerde - geboden, met een bijzondere aandacht voor de geschiedenis van de gemeente en de parochie Zonhoven. In het tweede deel worden meer dan 2000 oude en nieuwe toponiemen, alfabetisch geclassificeerd, taalkundig en naamkundig verklaard, ook met het oog op de sociaaleconomische toestanden van de inwoners van Zonhoven door de eeuwen heen.
De tijd ontbreekt ons thans om hier een uitvoerige recensie die deze monografie zonder twijfel verdient, te schrijven: zij volgt in een volgend nummer van Naamkunde. Samenvattend kan echter reeds bij het doorbladeren van dit boek worden vastgesteld dat hier een uitzonderlijk nauwgezet en gewetensvol onderzoek werd voltooid. Daarenboven moet hier worden onderlijnd dat een gevormd naamkundige, mede door de huidige crisis, werd aangespoord om een verantwoord experiment te wagen door zich te laten bijstaan door enkele jongere krachten, die hij sinds 1978 heeft opgeleid voor beperkte opdrachten. Meer dan een halve eeuw geleden schreef wijlen Prof. H.J. van de Wijer, de stichter van het toenmalig ‘Instituut voor Vlaamsche Toponymie’ en van de ‘Vlaamsche Toponymische Vereeniging’ dat voor het inzamelen van al de Vlaamse plaatsnamen de werkkracht van één mens niet volstaat... ‘er moest dus gestreefd worden naar het opleiden van jonge, overtuigde werkers, die eenzelfde plan zouden volgen en in de toekomst ook andere, minder geschoolde, medewerkers rond zich zouden scharen’Ga naar voetnoot(1). Dr. Molemans is in zijn opzet geslaagd en heeft een verantwoorde cultuurpolitiek gevoerd, een voorbeeld dat navolging verdient. Dat de Toponymie van Zonhoven ‘in dankbare herinnering aan Dr. juris Louis Roppe, ere-gouverneur van Limburg’ werd opgedragen, is een bewijs te meer dat de Limburgers hun groten eren.
H.D.
Album Lipsianum
Ten gevolge van zijn toponymisch onderzoek over Overijse, de Beierij van IJse en de taalgrens-toponymie van dit gebied, waaraan hij in 1968 een verhandeling heeft gewijd (Leuven, 1968, 2 dln, 674 blz.), is de belangstelling voor de locale geschiedenis van Guy Vande Putte steeds groeiende. Vrucht van deze opzoekingen was het boek ‘Ken je Overijse’ (Tielt, E. Veys, 1974). Zie daarover Naamkunde 7 (1975), blz. 286-287.
In 1980 is van dezelfde auteur, met bijdragen van Raymond Denayer en een inleiding van prof. dr. Jozef IJsewijn, een ‘Album Lipsianum’ verschenen als Bijdrage V tot de Geschiedenis van IJse-, Lane- en Dijleland, ook opgenomen in de Leuvense reeks Supplementa Humanistica nr. 3 (Leuven, 1981).
Het is een heemkundige studie, bekroond met de Spaelantprijs 1980, en verkrijgbaar op de Gemeenteontvangerij te Overijse, of bij de auteur Deken De Winterstraat 41, 2600 Berchem, tegen de prijs van 490 BF.
Joost Lips, de grote humanist, zijn geboortehuis, zijn familierelaties en zijn eigendommen vormen het onderwerp van dit verzamelwerk, waarin vooral het onderwijs in de dorpsschool en later aan de Leuvense universiteit in het centrum van de belangstelling staat.
Ook op antroponymisch gebied is uit dit Album heel wat te leren.
H.D.
- voetnoot(1)
- Naar aanleiding van het zilveren ambtsjubileum van Gouverneur Roppe (1950-1975) publiceerde de Bestendige Deputatie van Limburg het mooie boek: Limburg 1950-1975, waarin de verschillende facetten van het streven van Gouverneur Roppe door bevoegde medewerkers worden belicht.
- voetnoot(2)
- Aldus had Molemans naar aanleiding van zijn onderzoek naar de nederzettingsen waternamen in het land van Vogelzang contact met viskwekers die hem het fundamenteel onderscheid tussen ven en wijer in de vroegere heerlijkheid Vogelzang reveleerden.
- voetnoot(3)
- In feite werd ook TRP 850 voorlopig bewaard; hierop vindt men de definitieve omzettingen van het appendixmateriaal, nl. Alfabetisering (Label 1), Retrograde Alfabetisering (Label 3) en Concordantie (Label 2).
- voetnoot(4)
- Kloeke-Grootaers - volgnummer verhandeling - datum verhandeling.
- voetnoot(5)
- Rumst & Terhagen, nl. de dissertatie van D. Nagels, bevat oud materiaal. De eveneens oudere verhandeling van E. Moeremans (Klein-Brabant: Puurs - Oppuurs - Breendonk - Liezele - Ruisbroek) is gecodeerd, maar de verbeterde eindversie zal aan het volgende appendix toegevoegd worden.
- voetnoot(1)
- In 1981 werd door de Stichting Brabants Heem het VIIde deel van de ‘Kultuurhistorische verkenningen in de Kempen’, gewijd aan ‘Organisatie en indeling van de Kempen op politiek en religieus gebied tijdens het Ancien Régime’ uitgegeven. Dit deel bevat de lezingen gehouden op het Congres van het Centrum voor studie van Land en Volk van de Kempen op 20 september 1980 te Eindhoven.
- voetnoot(1)
- Zie H.J. van de Wijer, Over de Vla. Top. Vereeniging, in: Inleiding tot de studie van de Vlaamsche plaatsnamen (Nomina Geographica Flandrica, Studiën II, 1, Brussel, 1929), blz. 121-165, citaat op blz. 123.