Naamkunde. Jaargang 14
(1982)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
RecensiesDrentse Veldnamen; verzameld en uitgegeven in opdracht van het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen. Kaartblad 30. Drijber. door J. Wieringa, Groningen, 1981, 26 bl., 1 Krt. Het Nedersaksisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen is met een nieuwe serie, getiteld ‘Drentse Veldnamen’, gestart. Dat getuigt van durf in deze moeilijke economische tijden. Doel van de serie is het publiceren van alle Drentse veldnamen, zowel contemporaine als historische, die men in de loop der tijd verzameld heeft. In 1949 is de Commissie Esonderzoek van het Drents Genootschap begonnen de nog levende veldnamen in de provincie Drente te inventariseren. Later is het Nedersaksisch Instituut bij dit werk betrokken en kwam het geheel onder de leiding van J. Wieringa te staan. Vanaf het begin van de jaren zestig heeft men zich ook toegelegd op het verzamelen van historisch namenmateriaal. De belangrijkste bronnen daarvoor waren de Registers van Overdracht van 1838 tot 1868, Het Kohier der Vaste Goederen van 1807 en het Grondschattingsregister van omstreeks 1640. Aangevuld met gegevens uit andere bronnen is dit langzamerhand een vrij volledige verzameling geworden. Aanvankelijk lag het in de bedoeling de namen per gemeente uit te geven. Als eerste publicatie is dan ook in 1970 ‘De Veldnamen in de Gemeente Sleen’ uitgekomen (Zie: Naamkunde 2 (1970) 252-253). De opzet en de uitvoering die men toen gekozen had bleek echter financieel te hoog gegrepen. Men was genoodzaakt op een andere opzet over te gaan. De eerste aflevering daarvan ligt nu voor ons. De serie ‘Drentse Veldnamen’ is als volgt ingericht: de geografische omvang van ieder aflevering wordt bepaald door de indeling van de kadastrale kaart, schaal 1:10 000, van de provincie Drente. In het totaal zijn dat 59 kaartbladen. Een aantal daarvan zal bij elkaar uitgegeven worden. De serie zal daarom 47 afleveringen omvatten. De kaartbladen zijn in alfanumerieke vakken ingedeeld. Binnen een vak heeft ieder naamdragend perceel een nummer gekregen. Vergeleken met ‘De Veldnamen in de Gemeente Sleen’, waar alle namen op de kaart ingeschreven waren, is dat vanuit gebruikersoogpunt natuurlijk een achteruitgang. In het laatste geval was een dergelijke uitvoering evenwel mogelijk omdat men een kaart met een schaal 1:5000 als grondslag gebruikt had. Zonder grote subsidies is zoiets tegenwoordig helaas waarschijnlijk niet meer uitvoerbaar. | |
[pagina 121]
| |
Het begeleidende boekje bevat twee registers. In het eerste register zijn de veldnamen opgenomen overeenkomstig de nummering van de vakken van het kaartblad. Ieder lemma begint met de meest recente naamsvorm, zo mogelijk in de lokale uitspraak. Daarachter volgen dan in omgekeerde chronologische volgorde de oudere attestaties. Als ik het wel geteld heb, gaat het in deze aflevering om 435 gelokaliseerde en 19 ongelokaliseerde microtoponiemen. In het tweede register zijn de gelemmatiseerde veldnamen van het hele kaartblad in alfabetische volgorde opgenomen. Het boekje bevat verder ook een inleiding. Daarin wordt kort op de voorgeschiedenis van het project, de aard van het materiaal en de inrichting van de registers ingegaan. Daarnaast besteedt de bewerker enige aandacht aan de bodemkundige situatie van het gebied dat door kaartblad 30 bestreken wordt en aan de voornaamste toponymische elementen in hun relatie tot het landschap en de verkaveling. Uit het ontbreken van nader etymologisch en toponymisch commentaar kunnen we opmaken dat het bij deze zerie in de eerste plaats om de publicatie van het materiaal gaat. Wat de inleiding betreft zou ik de bewerker nog willen vragen mij in volgende afleveringen niet meer zo op het bibliografisch deel van mijn ziel te trappen. De grote historicus Gosses heeft de voorletters I.H. en niet J.H., waarmee hij nu consequent aangeduid wordt. Het ligt in de bedoeling van het Nedersaksisch Instituut jaarlijks 2 à 3 afleveringen uit te brengen. Dat wil dus zeggen dat we al dicht tegen de eenentwintigste eeuw aan zullen zitten als het project voltooid zal zijn. Ik hoop van harte dat men in Groningen de lange adem zal bezitten die voor de uitvoering van deze grote onderneming nodig is.
Amsterdam. Rob Rentenaar Fryske Nammen 3, ûnder redaksje fan N.R. Århammar, W.T. Beetstra, Ph.H. Breuker en J.J. Spahr van der Hoek. Nr. 597. Ljouwert/Leeuwarden, Fryske Akademy, 1981, 164 blz. met kaarten en foto's. Prijs: f 19,50, voor leden en donateurs: f 17,50. De reeks Fryske Nammen van de Fryske Akademy te Leeuwarden is ten dele een voortzetting van de vroegere reeks Fryske Plaknammen, die van 1949-1972 is verschenen. De nieuwe reeks draagt een ruimere naam, omdat er niet alleen studies over friese plaatsnamen worden opgenomen, maar ook over persoonsnamen. In Naamkunde, jaargang 9 van 1977 (blz. 279-280) heb ik de beide vorige delen van deze reeks aangekondigd en kort besproken, al voordat ze in 1978 verschenen. Deel 1 is een bundel met dertien bijdragen van verschillende schrijvers, deel 2 is een mooie monografie door drs. Ph.H. Breuker, de secretaris van het Naamkundig werkverband van de Fryske Akademy, over de toponymie van het friese terpdorp Bozum bij Sneek. | |
[pagina 122]
| |
Het nieuwste deel, nr. 3 van deze reeks, is weer een bundel, die helaas ook met vertraging is verschenen. De redactie is grotendeels dezelfde gebleven. Alleen is in mijn plaats de Zweed N.R. Arhammer gekomen, die sinds 1977 hoogleraar is in de Friese taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen. In 1981 is hij ook de voorzitter geworden van het Naamkundig werkverband van de Fryske Akademy. De bijdragen voor deze bundel moesten al in 1978 zijn ingeleverd. Maar toen de verschijning werd vertraagd, konden ook enkele latere artikelen nog worden opgenomen. Tien medewerkers hebben vijftien bijdragen geschreven, groot en klein: de grootste telt vijftig bladzijden, de kleinste neemt maar een halve bladzijde in. De inhoud laat zich in drieën verdelen. De grootste bijdrage, die van drs. R.H. Bremmer Jr. over Friezen in Angelsaksisch Engeland, is in het Engels geschreven. De meeste artikelen gaan echter over friese toponiemen en verder zijn er drie bijdragen over friese persoonsnamen. Het merendeel is in het Fries gesteld, maar drie van de vier artikelen die J. Smit over veldnamen op het eiland Terschelling heeeft geschreven, zijn in het Nederlands. Het belangrijkst is wel de grote studie van Bremmer over ‘Frisians in Anglo-Saxon England: a Historical and Toponymical Investigation’. Dit is oorspronkelijk de doctorale scriptie, die deze anglist en frisist heeft geschreven, toen hij in Groningen en Oxford Engels studeerde. Doordat de schrijver op de zogenaamde Oudgermanistendagen, die in mei 1978 aan de universiteit van Groningen werden gehouden, een lezing over dit onderwerp heeft gehouden, waren mij de voornaamste resultaten van zijn onderzoek bekend. Zo heb ik er al naar kunnen verwijzen in mijn bijdrage over oude engels-friese overeenkomsten en betrekkingen in Liber Amicorum Weijnen (Assen 1980, blz. 180). Doordat Bremmer zijn tekst al had ingeleverd, toen mijn bijdrage verscheen, kon hij hier niet meer naar verwijzen. Hij heeft voor zijn studie gebruik gemaakt van gepubliceerde en ongepubliceerde gegevens van de ‘English Place-Name Society’ te Nottingham. Ook heeft hij hulp ontvangen van vooraanstaande engelse en friese naamkundigen. Bremmer geeft een degelijk en duidelijk overzicht van de voornaamste bronnen en studies inzake de verhouding tussen Friezen en Angelsaksen. Zo komt hij tot de gevolgtrekking dat alleen de studie van de engelse plaatsnamen met het bestanddeel Frês- of Frîs- kan laten zien of de Friezen hebben meegedaan aan de trek van de Angelsaksen naar Groot-Brittannië. A.H. Smith heeft in 1956 in zijn English Place-Name Elements gezegd dat al deze plaatsnamen voorkomen in de Danelaw, terwijl verschillende ervan zijn samengesteld met duidelijk oudnoorse bestanddelen, maar geen een met oudengels hâm. Smith dacht daarom aan verspreide nederzettingen van afzonderlijke Friezen of van kleine groepen Friezen uit de Noormannentijd. Maar Bremmer heeft nu veel meer plaatsnamen van dit type gevonden en in kaart gebracht, tesamen 24. Hierbij onderscheidt hij er 6 met | |
[pagina 123]
| |
oudnoors Frîs- en een oudn. bestanddeel: 5 × -by en 1 × -thorpe in Lincolnshire, Leicestershire en Yorkshire tegenover 18 met oudengels Frês-/Frîs- en een oudeng. bestanddeel, vooral -tûn (9 ×). Deze oudengelse namen komen over haast heel Engeland voor, maar vooral in de kustgebieden: 5 in Yorkshire, 2 in Lincolnshire, 3 in Suffolk (East Anglia), 3 in Kent en verder enkelingen in vijf ver uiteen gelegen graafschappen. Uit het type van deze plaatsnamen en de ligging der plaatsen ten opzichte van de heidense begraafplaatsen en van de grote romeinse wegen maakt Bremmer op dat zij niet dateren uit de tijd der eerste germaanse invasies in Brittannië. Hun verspreide ligging, vooral in de kuststreken en hun samenhang met de landbouw, althans in veel gevallen, wijst op Friezen die zeeman, maar ook boer waren. Bij de oudnoorse namen kan het wel om Friezen gaan, maar waarschijnlijk eerder om Noormannen die ook in de friese gebieden hadden gewoond. Verder heeft de schrijver latijnse, oudengelse en oudfriese bronnen onderzocht en misverstanden opgehelderd, onder meer inzake de ligging en verhouding der friese gebieden. Zo heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd tot de studie van de verhouding tussen Angelsaksen en Friezen, die de laatste tijd weer volop belangstelling trekt. Op het negende friese filologencongres, dat de Fryske Akademy in oktober 1981 heeft gehouden, was het thema: Friesland en het Noordzeegebied. Op de eerste dag sprak D.P. Blok over de Noormannentijd en M.L.A.I. Philippa over de taalkundige gevolgen van de oude handelsbetrekkingen tussen Friezen en Skandinaviërs. Op de tweede dag behandelde A. Russchen enkele verbindingslijnen tussen Friesland en Angelsaksisch Engeland, terwijl R.H. Bremmer, die nu docent is aan de universiteit van Nijmegen, nader inging op de verhouding tussen het Oudengels en het Oudfries. Voor de teksten van deze en de andere lezingen verwijs ik naar het congresverslag Philologia Frisica anno 1981, dat nog in 1982 bij de Fryske Akademy moet verschijnen. Zoals gezegd, bevat Fryske Nammen 3 veel studies over friese toponiemen, of liever: toponiemen in Friesland. De bundel opent met drie artikelen van de overleden S.A. Schoustra. Het eerste gaat over toponiemen in de omgeving van Grouw, ongeveer in het midden van de provincie Friesland. Zijn tweede bijdrage bespreekt straatnamen in dit dorp, maar de derde is moeilijk een naamkundige studie te noemen: deze geeft de geschiedenis van enkele huizen. Van J. Smit zijn niet minder dan vier studies opgenomen, allemaal over veldnamen op het Waddeneiland Terschelling, waar hij vroeger ook al veel over heeft geschreven, vooral in de reeks Fryske Plaknammen. Nu heeft hij veldnamen verzameld onder Landerum (met een kaart). Maar hij bespreekt onder meer ook Viveporte en namen met herne, hoorne of horn. Bij blz. 144 behoort een los inlegvel met een aanvullende verbetering inzake de Traask, nederl. dries. | |
[pagina 124]
| |
S. De Jong behandelt veldnamen in de omgeving van Eastermar (Oostermeer) bij het Bergumermeer in het noordoosten van Friesland (met twee kaarten). In mijn studie over de naam van Het Bildt in Naamkunde, jaargang 12 (3.6.) van 1980 heb ik al mijn voordeel gedaan met zijn lezing over deze veldnamen voor het Naamkundig werkverband van de Fryske Akademy. De secretaris van dit werkverband, Ph.H. Breuker, geeft aanvullingen op zijn toponymie van het terpdorp Bozum bij Sneek, destijds zijn doctorale scriptie (Fryske Nammen 2, 1978). T. Hoekema verklaart de vorm St. Ubes in het werk van E.H. Halbertsma voor de portugese plaatsnaam Setubal. Een overgang naar de artikelen over persoonsnamen vormt de bijdrage van G. Blom over de namen van visserschepen uit het kuststadje Hindeloopen. Hij heeft er een lijst aan toegevoegd met de namen van 226 schepen en nadere gegevens hierover. Tenslotte vermeld ik de drie bijdragen over persoonsnamen. J.J. Spahr van der Hoek bespreekt scheldnamen uit Drachten en deelt ze in verschillende groepen in. A. De Vries, de secretaris van het Genealogisch werkverband van de Fryske Akademy, geeft de tekst van zijn lezing over familienamen van vóór 1811 en gaat na hoe en wanneer ze zijn ontstaan. In een reeks van acht deeltjes verschijnt bij de Fryske Akademy het Repertorium van familienamen in 1811-1812 in Friesland aangenomen of bevestigd, onder redactie van P. Nieuwland. Op grond van de eerste deeltjes heb ik in 1978 een lezing gehouden over de voornamen, die men in 1811 ook heeft opgegeven. Omdat deze namen per gemeente zijn opgetekend, heb ik een eerste historisch-geografische verkenning ondernomen, die nu in Fryske Nammen is verschenen. Er komen al enkele taalkundige ontwikkelingen en geografische verschillen naar voren, terwijl bovendien de voorkeur voor de namen nogal wisselt. Maar pas wanneer het hele repertorium is verschenen, kan men meer houvast vinden. De boeiende verscheidenheid van deze bundel Fryske Nammen 3 vraagt om een spoedige voortzetting van deze mooie reeks. Er ligt bij de redactie al veel op uitgave te wachten. Het is te hopen dat de bezuinigingen van de laatste tijd de uitgave van de volgende bundels niet te veel zal vertragen.
De Bilt. H.T.J. Miedema M. Boonen, Huisnamen te Maaseik, uitgegeven door het Heilig Wammes, 100 blz. + uitsl. kaart. Maaseik, 1980. Martin Boonen, leraar aan het H.-Kruiscollege te Maaseik, houdt zich reeds verscheidene jaren onledig met het rijke verleden van Maaseik, het uniek Maaslands stadje. Zijn belangstelling gaat in het bijzonder naar de toponymie en de monumentenzorg. Dit werk over de Maaseiker huisnamen is de vrucht van jarenlang | |
[pagina 125]
| |
onderzoek in de voor hem beschikbare vrije tijd. In een grondig opgestelde inleiding maakt hij in de eerste plaats een onderscheid tussen huis- en erfnaam, een onderscheid dat ik reeds eerder heb gemaaktGa naar voetnoot(1): Huisnamen hebben betrekking op woning en aangelegen hof binnen de stadswallen (voor een gemeente: binnen het Dorp), terwijl de erfnamen niet alleen de woning - meestal een boerderij - maar ook de bijhorende gronden, zowel de aangelegen als de niet-aangelegen, benoemen; dit onderscheid weerspiegelt zich tevens in het gebruik van de lokaliserende voorzetsels: huisnamen + in (nietisolatief), erfnamen + op (isolatief voor kleine, geïsoleerde domeinen, ook in het landschap). Verder gaat de auteur in zijn inleiding ook in op de destijds geldende ordonnanties tegen het steeds dreigende brandgevaar. Na een uitvoerige bronnen- en literatuuropgave, waaruit mag blijken dat de samensteller niet amateuristisch te werk is gegaan, volgt de hoofdbrok van deze studie: een overzicht van de huisnamen intra muros (p. 35-90). Dit kerngedeelte telt 346 items. Voor elke huisnaam volgen de oudste vermeldingen en een meestal bevredigende verklaring; de literatuurverwijzing had soms wel iets nauwkeuriger mogen zijn. Verdienstelijk is ongetwijfeld dat de schrijver vele huizen precies weet te lokaliseren, daar hij een ruimschoots gebruik heeft gemaakt van het 19de-eeuws notarieel archief, een bron die naamkundigen wel eens durven verwaarlozen, maar die precies met het oog op de lokalisering van plaatsnamen in ruime zin van groot gelang is. Ook de bijgevoegde kaart getuigt van deze nauwkeurige lokalisering. Talrijke voorbeeldig verzorgde afbeeldingen illustreren dit verdienstelijk werk, dat de vrucht is van tijdrovend archiefonderzoek. Voor talrijke grote steden bezitten we reeds dergelijke naamboeken. Met deze laatste kan dit naamboek, maar dan voor een micro-stad, zeker wedijveren. De prijs voor dit werk bedraagt 250 Bfr. Belangstellenden kunnen zich wenden tot de auteur (Maasweg 5, B-3680 Maaseik).
Eksel. J. Molemans |
|