| |
| |
| |
Kroniek
Vlaanderen
Kon. Commissie voor Toponymie en Dialectologie
Op maandag 25 oktober 1976 herdacht de Kon. Commissie voor Toponymie en Dialectologie, opgericht door wijlen Staatsminister C. Huysmans door Kon. Besluit van 7 april 1926, de vijftigste verjaardag van haar stichting. Naar aanleiding van dit jubileum werd op de genoemde dag om 10 uur 30 een academische zitting gehouden in de Félicien-Cattier-zaal van de Universitaire Stichting te Brussel.
De voorzitter van de Commissie, Prof. Dr. Karel Roelandts, verwelkomde de vrij talrijke aanwezigen en in het bijzonder de vertegenwoordigers van de gestelde lichamen en de afgevaardigden van wetenschappelijke genootschappen en onderlijnde in zijn openingsrede het belang van ‘Het werk der Kon. Commissie voor Toponymie en Dialectologie in dienst van de gemeenschap’.
Daarna bracht de secretaris-generaal van de Commissie, Prof. Dr. A. Boileau, een verslag uit over de werkzaamheden en de publicaties op het gebied van de Vlaamse en de Waalse onomastiek en dialectologie sinds de viering van het zilveren jubileum van de Commissie in 1951.
Ondergetekende behandelde in zijn toespraak de ‘Huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de naamkunde’ in nederlandstalig België; hij pleitte o.m. voor de oprichting van een zelfstandig wetenschappelijk centrum voor het onderzoek van de naamkunde en de dialectologie in ons land. Zie verder hieronder.
Prof. Dr. A. Goosse, lid van de Waalse afdeling, schetste de ontwikkeling van dezelfde disciplines in het Romaans landsgedeelte in zijn lezing ‘Cinquante ans de dialectologie et d'onomastique wallonnes’.
Na een dankwoord van de voorzitter tot de aanwezigen voor hun sympatieke belangstelling werd deze bescheiden, maar geslaagde zitting beëindigd.
De teksten van de toespraken en lezingen zullen verschijnen in de Handelingen, jg. 50 (1976).
H. Draye
| |
Instituut voor Naamkunde
Een verregaande aftakeling.
Met weemoed herleest men de mededeling van de toenmalige directie van het Instituut over ‘Het Instituut voor Naamkunde in nieuwe lokalen’, verschenen in de vroegere Mededelingen 41 (1965), 103-104.
| |
| |
In 1965 werd nl. door Monseigneur H. van Waeyenbergh, Rector Magnificus, een mooi 19e-eeuws herenhuis in de Blijde-Inkomststraat 5 ‘blijvend’ ter beschikking gesteld van het Instituut voor Naamkunde en van het ‘International Centre of Onomastics’ dat, sinds zijn oprichting in 1950, in het Instituut een onderdak heeft gevonden. Behalve over deze zeer geschikte huisvesting, beschikten de naamkundige instituten over een passende medewerking en over een grote morele en een weliswaar beperkte financiële steun van de zijde van de Universiteit. Na de noodzakelijke periode van de herinrichting, kon de wetenschappelijke naamkundige activiteit in het nieuwe huis met geestdrift worden voortgezet.
Na nauwelijks tien jaar, is aan dit alles een einde gekomen en dat ten gevolge van de nieuw geschapen toestand die wij voorlopig als volgt kunnen samenvatten.
Door de zgn. herstructurering van de Universiteit en de invoering van de departementalisering werden de Naamkunde en de Dialectologie ingeschakeld in het departement Linguïstiek. Het vroegere zelfstandige Instituut voor Naamkunde en het voormalige Instituut voor Dialectologie (de ‘Zuidnederlandsche Dialectcentrale’), waaraan geleerden van het gehalte van wijlen L. Grootaers, van J.L. Pauwels en J. Goossens tientallen jaren hun beste krachten hebben besteed, werden nominaal afgeschaft en gedegradeerd tot de ‘afdeling Naamkunde en Dialectologie’, waarvan het administratief personeel ondergeschikt is gemaakt aan de voorzitter van het departement Linguïstiek.
Naar aanleiding van de herdenking van het 50-jarig bestaan van het Instituut voor Naamkunde werd op 29 en 30 september 1973 een symposium ‘Naamkunde en milieustudie’ gehouden (zie Naamkunde 5 (1973), afl. 3-4). De dekaan van de Faculteit der Wijsbegeerte en Letteren hield tijdens de openingsvergadering een korte toespraak, met o.m. de volgende passus: ‘Ik meen te mogen zeggen, dat het Instituut voor Naamkunde iets is wat wij naar buiten mogen tonen, wat moge blijken uit de internationale verspreiding van uw publikaties en andere buitenlandse kontakten. Wij weten dat de beoefening van de Naamkunde in het geheel van een Faculteit als de onze, en ook in het geheel van de huidige filologie en linguïstiek, wellicht marginaler is geworden dan vroeger. Dit moge geen beletsel zijn om de beoefening van deze discipline te steunen en aan te moedigen’ (Ibid., blz. 211).
Wat die steun en die aanmoediging inhouden hebben wij sindsdien duidelijk ervaren:
1. | Sinds 1974 werd de enige technische part-time hulpkracht ons ontnomen en werden de twee wetenschappelijke medewerkers en de enige secretaris-bibliothekaris met allerhande administratieve opdrachten ten voordele van het departement Linguïstiek en van de zgn. Onderwijscommissie belast. |
2. | Samengaand met deze vermindering van personeel werd door het Bureau van de Faculteit het werkingskrediet van de ‘afdeling Naamkunde en Dialectologie’, en dus van het Instituut voor Naamkunde
|
| |
| |
| en van het ‘International Centre of Onomastics’ ieder jaar gereduceerd, zodat dit krediet voor het dienstjaar 1976, vergeleken met dat wat in 1970 werd toegekend, amper nog 50% bedraagt. Aanvankelijk was men zo naïef te geloven dat die vermindering een algemene maatregel was, waarvan alle geledingen van de universiteit het slachtoffer waren. Maar in de Faculteitsvergadering van 13 mei 1976 deelde de Dekaan met een zekere voldoening mede dat ‘tegenover 1972 de fakulteitskredieten meer dan verdubbeld zijn. De werkingskredieten in 1972, 2.489.000 F, bedragen nu in 1976, 5.564.000 F’! Op een protestbrief over deze wel zeer ongelijke behandeling van de ‘afdeling Naamkunde en Dialectologie’ volgde een verbijsterend antwoord waarin o.m. te lezen staat: ‘Het Bureau heeft de bedenking gemaakt dat de kosten van het International Centre of Onomastics niet kunnen worden ingeroepen voor een hoger werkingskrediet (sic) omdat de Fakulteit slechts aanvaard heeft dit Centrum te patroneren op voorwaarde dat dit geen bijkomende uitgaven met zich zou brengen’. |
3. | Op twee dagen tijds, van 16 tot 18 december 1975, werden de naamkundige instituten gedwongen het mooie huis in de Blijde-Inkomststraat nr. 5, in grote haast te verlaten om een aantal gestandardiseerde cellen in een nieuwe koude betonconstructie te betrekken. Ook onze unieke gespecialiseerde bibliotheek, waarin de Nederlandse naamkunde en de onomastiek uit vele landen en talen goed vertegenwoordigd zijn, en inzonderheid een unieke collectie tijdschriften, in ruil verworven met eigen publikaties, moesten nl. worden geïntegreerd in de bibliotheek van het departement Linguïstiek! Op een nieuw protest bij de Academische Overheid werd geantwoord dat het huis betrokken door de naamkundige instituten was toegewezen aan de afdeling Criminologie! Deze afdeling heeft tot op dit ogenblik, dus na meer dan een jaar, schijnbaar nog niet de tijd gevonden om zich in het verlaten huis te vestigen, want het staat nog steeds leeg! Anderzijds werd door deze zinloze overijlde verhuizing een gedeelte van de naamkundige documentatie, die gedurende meer dan een halve eeuw werd verzameld, ofwel vernield, ofwel wegens de ontstane wanorde in een veel te kleine bergruimte, voor jaren onbruikbaar gemaakt. |
De pletrol van de hedendaagse universitaire administratie is oppermachtig en drukt loodzwaar op de normale ontplooiing van het wetenschappelijk onderzoek! De ‘marginaler geworden naamkunde’ is uitermate kwetsbaar en weerloos en de zopas beschreven ontwikkeling zal een traditie van meer dan een halve eeuw ten gronde richten.
Wij hebben in dit land een dringende behoefte aan een zelfstandig wetenschappelijk centrum, direct afhankelijk van de Staat, of desnoods van een Academie, waarin zijn gegroepeerd instituten of bureaus voor dialectologische, volkskundige en naamkundige opzoekingen, met een staf van wetenschappelijke ambtenaren en technische medewerkers, een centrum dat organisatorisch los staat van de universiteiten, die uitsluitend moeten instaan voor de wetenschappelijke, in het geval van de naamkunde, filologische opleiding van wetenschappelijke ambtenaren.
| |
| |
De ‘Centrale Commissie voor Onderzoek van het Nederlandse volkseigen der Koninklijke Academie van Wetenschappen te Amsterdam’, kan als een uitstekend model voor een wetenschappelijk centrum, zoals hier bedoeld wordt, gelden: met haar drie commissies, de Dialecten-commissie (gesticht in 1930), de Volkskunde-commissie (1934) en de Naamkunde-commissie (1948), alle drie met een daarbij behorend instituut, met een eigen gespecialiseerde bibliotheek, met een eigen leiding en wetenschappelijk personeel, met eigen tijdschriften en wetenschappelijke reeksen, is zij een benijdenswaardige instelling. Opgebouwd naar het model van het ‘Institut für geschichtliche Landeskunde der Rheinlande’ te Bonn, dankt zij haar bloei aan het organisatietalent en het doorzettingsvermogen van onze thans zo zwaar beproefde vriend Dr. Piet Meertens, die van 1930 tot 1965 de Amsterdamse bureaus heeft geleid. Aan zijn initiatief is het mede te danken dat sinds 1950 dit tijdschrift tevens het orgaan geworden is van de huidige ‘Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis’ te Amsterdam (zie Naamkunde 1 (1969), 61-69). Wij verheugen ons over deze lange hartelijke samenwerking met Dr. P.J. Meertens en met zijn opvolger, Dr. D.P. Blok, zeer oprecht.
Evenals in Nederland, worden in talrijke andere landen - waar Academiën niet alleen representatieve geleerde genootschappen zijn, maar waar zij ook wetenschappelijke onderzoekscentra bezitten, die onafhankelijk zijn van de Universiteiten - de verschillende filologische disciplines, zoals de dialectologie en de naamkunde, beoefend in zelfstandige, uitsluitend van die Academiën afhangende instellingen.
Dit is o.m. de toestand in de oosteuropese landen zoals Hongarije, Polen, Tsjechoslovakije, Yoegoslavië en ook in Oostenrijk (‘Kommission für Mundartkunde und Namenforschung der Oesterreichischen Akademie der Wissenschaften’), waar de onomastiek, vooral na de Tweede Wereldoorlog, een grote belangstelling geniet. De Fryske Akademy te Ljouwert heeft een ‘Nammekundich Wurkforbân’ opgericht; de Suid-Afrikaanse Akademie vir Wetenskap en Kuns heeft in 1965 een ‘Instituut vir Naamkunde’ in het leven geroepen, dat in 1969 werd overgenomen door de ‘Raad vir Geesteswetenskaplike Navorsing’; de ‘Australian Academy of the Humanities’ heeft een ‘Committee on Place-Names’ tot stand gebracht enz.
Nog gunstiger is de toestand in het Mekka van de naamkunde, in de Skandinavische landen, waar de onomastische archieven, volledig onafhankelijk van de universiteiten, over financiële middelen en over een staf van wetenschappelijke medewerkers beschikken, die de publicatie van ongeëvenaarde naamkundige reeksen mogelijk maken.
Wat Zweden betreft, kan worden gewezen op de activiteit van ‘Kungl. Ortnamnskommittén’, van ‘Ortnamnsarkivet i Uppsala’ (voorheen: ‘Svenska ortnamnsarkivet’), van ‘Dialekt- och ortnamsarkivet i Göteborg’ (vroeger: ‘Institutet för ortnamns- och dialektforskning i Göteborg’), van ‘Dialekt- och ortnamnsarkivet i Lund’ (voorheen ‘Landsmålsarkivet i Lund’) en van het onlangs voor Noord-Zweden
| |
| |
gestichte ‘Dialekt- och ortnamnsarkivet i Umeå’. De studie van de Zweedse antroponymie wordt verzekerd door ‘Kungl. Vitterhets Historie och Antikvitets Akademiens personnamnskommitté’ en ‘Kungl. Vetenskapssamhällets i Uppsala personnamnskommitté’. Vgl. K. Roelandts, Het naamkundig onderzoek in Skandinavië. Mededelingen 23 (1947), 29-56; 24 (1948), 33-40; 25 (1949), 63-71; 26 (1950), 85-97; 27 (1951), 87-97; 28 (1952), 95-104.
Dat de naamkunde ‘marginaler’ zou geworden zijn, strookt in ieder geval niet met de ontwikkeling en de opbloei van deze historisch gerichte taalkundige discipline in de wereld. Indien wij ook voor ons land een ontkoppeling van een naamkundig centrum van de Universiteiten met nadruk aanbevelen, kunnen wij alleen maar wensen dat te Leuven, door de samenwerking van allen, de geleden schade in de mate van het mogelijke zou worden hersteld en dat onze opvolgers in een nieuw zelfstandig Instituut voor Naamkunde zouden kunnen werken.
H. Draye
| |
Naamkundige verhandelingen 1976.
Aan de vroeger in dit tijdschrift verschenen lijsten van Leuvense naamkundige verhandelingen, dienen de volgende te worden toegevoegd:
Antroponymie (leiding O. Leys):
M.-Cl. Chaltin, Een sociolinguïstisch onderzoek naar de voornamen in de streek rond Tienen (periode 1960-1973).
M.-Th. Happaers, Studie van de voornamen te Landen.
M. Heirman, Een sociolinguïstisch onderzoek van de voornaamgeving te Olen.
Y. Rethy, Een sociolinguïstisch onderzoek naar de voornamen te Tienen (periode 1960-1973).
Toponymie (leiding R. van Passen):
R. Broes, Bijdrage tot de toponymie van Waarloos.
Wij vermelden hier ook de volgende verhandelingen die niet in het Instituut voor Naamkunde werden afgewerkt:
Yolanda Moustie, Lijst van de eigennamen die voorkomen in de Middelnederlandse hoofse romans van de dertiende eeuw. Lic. Leuven, 1973 (Leiding Prof. E. Rombauts).
Marleen Coenaerts, Lijst van de eigennamen die voorkomen in de ridderromans van de veertiende eeuw. Lic. Leuven, 1976 (Leiding Prof. N. De Paepe).
| |
Lopende opdrachten.
In opdracht van de Kon. Commissie voor Toponymie en Dialectologie heeft R. van Passen talrijke adviezen uitgebracht over de namen van samen te voegen gemeenten, over de benaming van nieuwe straten
| |
| |
en over de wijziging van bestaande straatnamen. Anderdeels hebben W. Van Langendonck en C. Marynissen, eveneens voor de genoemde Commissie, vele kaartbladen van de Topografische Basiskaart van België op het stuk van de schrijfwijze van de plaats- en veldnamen, die op de kaart worden opgenomen, gereviseerd.
W. Van Langendonck heeft zich, zoals de vorige jaren, belast met de bewerking en de publicatie van de ‘Bibliographia Onomastica 1972-1973’ (Onoma XIX (1975), nrs 1-2) en Idem 1974 (Onoma XX (1976), nrs 2-3, in druk).
C. Marynissen heeft de bibliografische documentatie voor de overzichten over de plaatsnamen- en de persoonsnamenstudie die in de Handelingen Com. Top. en Dial. moeten verschijnen, bijgehouden. Verder heeft hij meegewerkt aan de materiaalverzameling, wat nederlandstalig België betreft, voor de nieuwe uitgave van Foerstemanns Namenbuch. Zie hierover deze jaargang van Naamkunde, blz. 93-104. Tenslotte heeft hij bij voortduring de vele vragen om inlichtingen van correspondenten uit binnen- en buitenland, die aan het Instituut worden toegestuurd, beantwoord.
Mevr. Vandenplas-Vandeput en Lic. A. Thiry hebben de verdere afwerking van het Naamkundig repertorium met grote toewijding behartigd. Zie hierboven blz. 257-258.
| |
Vereniging voor Limburgse Dialekt- en Naamkunde
Op 11 oktober 1975 had in het Koetshuis te Bokrijk-Genk de stichtingsvergadering plaats van de Vereniging voor Limburgse Dialekten Naamkunde. Prof. Dr. J. Goossens mocht om 10 uur een zeventigtal deelnemers uit Belgisch- en Nederlands-Limburg verwelkomen. In de voormiddag behandelde J. Molemans onder de titel: ‘Mensen, namen en nummers’ het verschijnsel eigennaam vanuit linguïstisch, psychologisch en sociologisch standpunt. 's Namiddags handelden J. Goossens en A. Stevens over: De benamingen van de schuur en haar onderdelen in Belgisch-Limburg; hierop volgde een geleid bezoek aan enkele merkwaardige schuren in het Openluchtmuseum van Bokrijk.
In de late namiddag had een huishoudelijke vergadering plaats met de officiële stichting van de ‘Vereniging voor Limburgse Dialekten Naamkunde’. De initiatiefnemers - Prof. Dr. J. Goossens, Dr. J. Molemans en lic. A. Stevens - hebben gemeend tot de oprichting van zulk een vereniging te moeten overgaan, om het belang van een ernstig gevoerd dialektologisch-naamkundig onderzoek in het licht te stellen. Doelstellingen van de Vereniging, zoals ze in de Statuten omschreven staan, zijn o.m.:
1. | Het stimuleren, coördineren en ondersteunen van het wetenschappelijk onderzoek van de leden. Ook plaatselijke onderzoekers kunnen een beroep doen op de diensten van de Vereniging. |
2. | Het nemen van initiatieven tot wetenschappelijk onderzoek. |
| |
| |
3. | Het bevorderen van de publikatie van wetenschappelijk onderzoek. |
4. | Een bijzondere aandacht verdient het nog te verrichten veldwerk: de materiaalverzameling via de volksmond is uiterst dringend, omdat het aantal bevoegde zegslieden stelselmatig vermindert. |
5. | Het socialiseren van dialektologie en naamkunde door het verspreiden van gepaste voorstudies en het op langere termijn realiseren van synthetische werken; ook interdisciplinaire studies betreffende het Maasland, de Kempen en Haspengouw zijn gewenst, zulks in samenwerking met vakgenoten uit andere disciplines. |
Op 16 oktober 1976 had in het Cultureel Centrum te Dilsen het tweede congres van de Vereniging plaats. Verheugend was de talrijke opkomst, wat bewijst dat de nog jonge vereniging wind in de zeilen heeft. Prof. Dr. J. Goossens hield een treffend in memoriam Dr. J. Leenen, één van de grote dialektologen die Limburg heeft voortgebracht. Nadien werden drie belangrijke lezingen gehouden: lic. J. Cajot (Hasselt), De rijksgrens tussen de beide Limburgen als taalgrens; Drs. P. Goossens (Nijmegen), Het Limburgs Woordenboek; Dr. W. van Langendonck (Leuven), Bijnamen en familienamen.
De Vereniging, waarvan de aktiviteiten op de beide Limburgen gericht zijn, wil het dialektspreken niet kultiveren, al staat ze daar sympathiek tegenover, wel het Limburgs aan een grondig onderzoek onderwerpen en de resultaten van dit onderzoek via colloquia en publikaties bekend maken. Jonge onderzoekers kunnen te gepasten tijde de resultaten van het door hen gevoerd onderzoek uiteenzetten. De lezingen worden uitgegeven in de reeks Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialekt- en Naamkunde. Als nr. 1 verscheen in deze reeks de bovengenoemde lezing van Dr. J. Molemans, Mensen, namen en nummers. Hasselt, 1976, 20 blz. Zij is mede verschenen in het tijdschrift Limburg 1976, blz. 145-162.
De Vereniging wil tevens het dialektologisch-naamkundig onderzoek in goede banen houden, vooral in deze tijd die een hernieuwde en zeer intense belangstelling voor het volkseigen opbrengt.
Het dagelijks bestuur wordt gevormd door: Prof. Dr. J. Goossens, voorzitter; Dr. J. Molemans, sekretaris; lic. J. Cajot, penningmeester. Het sekretariaat is gevestigd te 3588 Eksel, Bosstraat 5 B.
J. Molemans
| |
Naamkundige lezingen naar aanleiding van congressen
Evenals op het 43e Congres van de ‘Federatie van Kringen voor Geschiedenis en Oudheidkunde van België’ (zie Naamkunde 6 (1974), blz. 219), werd op het 44e Congres van deze Federatie (Hoei 18-22 augustus 1976) een afzonderlijke sectie gewijd aan de onomastiek. De sectie werd geleid door Professor André Goosse als voorzitter en door Dr. M. Gysseling, vice-voorzitter.
| |
| |
Laatstgenoemde hield een lezing over ‘Het dorp in de vroege middeleeuwen’, waarin de betekenis en de etymologie van de verschillende woorden die in het Nederlandse en het Noordfranse taalgebied in gebruik waren om het dorp en zijn onderdelen te benoemen, onderzocht werden. Het betreft o.m.: de woorden haim, sali, thurp, alh, tun, curtis, villa, villare, scuria, mahal, screuna, waarvan enkele voorkomen als ‘Malbergse glossen’ in de Lex Salica (507-511). Men vergelijke ook de bijdrage van M. Gysseling, De Germaanse woorden in de Lex Salica, verschenen in de Versl. en Med. v.d. Kon. Ac. voor Nederl. taal- en letterkunde 1976, 60-109.
J. Molemans handelde over ‘Sint-Huibrecht in Lille, Naamkundig, historisch en volkskundig onderzocht’. De tekst van deze lezing is opgenomen in deze jaargang van Naamkunde, blz. 105-125.
Wat de franstalige lezingen betreft, onderzocht L. Remacle in zijn lezing ‘Les Gaumet de Habay-la-Neuve’ de etymologie van gaumais, waarvan afgeleid la Gaume. Op het einde van de 17e eeuw was er te Habay (N.W. van Aarlen) een familie van vrachtrijders Gaumain/Gaumet. Men veronderstelt dat die fn. zou ontwikkeld zijn tot een beroepsnaam en vervolgens tot de naam van de bewoners van de streek. Een onderzoek van de parochieregisters van Habay-la-Neuve heeft echter het bestaan van een geslacht van Gaumais ter plaatse niet bevestigd, vermits de naam in 1674 slechts voor 2 mannen en 5 vrouwen voorkomt. De naam komt meer voor te Neufchâteau, en dit vanaf 1605.
Metodologisch belangrijk voor het antroponymisch onderzoek zijn ook de twee volgende mededelingen:
J.L. Laurent, ‘Les sobriquets dans un village du centre de la Gaume: Ethe’. In deze kleine gemeente ten N.O. van Virton komen nog 600 populaire namen voor 1700 inwoners voor, waarvan de erfelijkheid, het gebruik van het lidwoord en van de voornaam, de feminisering (met suffix -otte), de sociale en psychologische funktie, en vooral de klassificering bestudeerd worden.
J.M. Pierret, ‘Etude sur les prénoms au XIXe siècle dans la région namuroise’. Op grond van de onuitgegeven licentiaatsverhandeling rom. fil. U.C.L. (1969) van Mevr. M. Houbion over ‘Les prénoms à Malonne au XIXe siècle’, met een index van de voornamen verwezenlijkt met de computer, kan de mode in de voornaamgeving chronologisch op de voet gevolgd worden. Aldus worden onderscheiden: dubbele voornamen, vreemde voornamen, voornamen ontleend aan de literatuur of aan de oudheid, voornamen ontleend aan lokale tradities of aan kerkpatronen. Daar de doopregisters de namen van de peter en meter vermelden, kan men uitmaken in hoever deze namen een invloed hebben op de voornaamgeving (1ste en toegevoegde voornamen). De vergelijking van de doopregisters met de registers van de burgerlijke stand levert belangwekkende linguïstische en sociolinguïstische inlichtingen op: zo is in de eerste de invloed van de cultus
| |
| |
uiteraard aanzienlijk, terwijl in de tweede de voornaamgeving meer dialectische eigenaardigheden vertoont.
H. Draye
| |
Nederland
Personalia.
Met grote vreugde hebben wij vernomen dat het Hare Majesteit de Koningin behaagd heeft ons mede-redactielid Dr. D.P. Blok te benoemen tot buitengewoon lector in de nederzettingsgeschiedenis en naamkunde aan de Universiteit van Amsterdam. Deze benoeming betekent een nieuwe erkenning van ons vak.
Met de hulp van de heer Ph.H. Breuker, de nieuwe secretaris van het Naamkundig werkverband van de Fryske Akademy te Ljouwert, zal een nieuwe reeks Fryske nammen worden uitgegeven. Vgl. ook H.T.J. Miedema, Het naamkundig werkverband van de Fryske Akademy. Naamkunde 7 (1975), 281-284.
| |
Naamkundig symposium.
De Commissie voor Naamkunde en Nederzettingsgeschiedenis heeft te Amsterdam, op 7 februari 1976, een naamkundig symposium georganiseerd. Op deze bijeenkomst spraken Prof. O. Leys over ‘Sociolinguïstische aspekten van de Zuidnederlandse persoonsnaamgeving’ (zie de tekst van deze lezing in de onderhavige aflevering van Naamkunde, blz. 137-158) en Prof. Dr. F. Debus (Kiel) over ‘Sociolinguistische Aspekte der Namengebung. Zu Sammlung und Analyse von Personennamen in Norddeutschland’. Van de hand van dezelfde geleerde verscheen in de Beiträge zur Namenforschung NF 11 (1976), Heft 4, blz. 388-410 de tekst van een lezing gehouden op het XIIe Internationaal Congres voor Naamkunde (Bern, augustus 1975) onder de titel: Deutsche Namengebung im Wandel, dargestellt am Beispiel Schleswig-Holsteins.
| |
Naamkundig onderzoek in Noord-Brabant.
Op 19 december 1976 organiseerde de Stichting Brabants Heem in Oisterwijk een naamkundige studie- en informatiedag. Het was bekend dat talrijke bij de Stichting aangesloten kringen reeds geruime tijd actief waren geweest op het gebied van het inzamelen van toponymisch materiaal, waarbij ze in eerste instantie hadden gebruik gemaakt van het kadaster en het 19e-eeuws notariaat. Thans kregen deze kringen de gelegenheid om de door hen bereikte resultaten voor te stellen. De belangstelling voor deze naamkundedag was indrukwekkend: ruim 150 aanwezigen en meer dan 20 expositie-standen, waarvan de helft vanuit naamkundig standpunt van groot belang waren.
| |
| |
De Heer A.D. Kakebeeke hield een korte inleiding over het kadaster, en Dr. J. Molemans over het belang van het 19e-eeuwse notariaat en de oudere historische bronnen. Het belangrijkste resultaat van deze dag was nochtans, dat de deelnemers ervaringen konden uitwisselen en dat ze hun konkrete problemen aan deskundigen konden voorleggen. Hiervan hebben ze dan ook gretig gebruik gemaakt.
Er werd een commissie opgericht met als hoofddoel: de wetenschappelijke begeleiding van het werk van de kringen, vooral nu de uitgave van een Noordbrabantse reeks naamkundige monografieën in overweging genomen werd. Deze reeks wordt wellicht een realiteit. Alle actieve kringen wachten dan ook met ongeduld op de uitgave van de eerste monografie die als model kan dienen.
Indien het voorgenomen project volledig kan uitgewerkt worden, zou zulks voor de kringen die zich met het opzoekingswerk hebben ingelaten een verdiende beloning zijn; voor Noord-Brabant ongetwijfeld een verrijking, daar er op het gebied van het naamkundig onderzoek nog veel te doen ‘viel’. De Stichting Brabants Heem verdient onze oprechte gelukwensen voor het genomen initiatief.
J. Molemans
|
|