Naamkunde. Jaargang 8
(1976)– [tijdschrift] Naamkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
BoekbesprekingenG.J. Uitman, Hoe komen wij aan onze namen. Oorsprong en betekenis van onze familie- en voornamen. Amersfoort, Wereldvenster, 19743, 4o, 224 blzn. Dit populair-wetenschappelijk overzicht van de persoonsnamenstudie verscheen voor het eerst in 1941Ga naar voetnoot(1). Een tweede druk verscheen in 1962, maar ook de hier besproken derde druk bleef op de leest van 1941 geschoeid. Uitman ontleent zijn materiaal hoofdzakelijk aan Winkler (1885) en Boekenoogen (1890). De voorrede bij de derde druk (blz. 7-8) vermeldt dan ook slechts twee studies van na 1942, nl. Meertens (1947) en Van der Schaar zijn bekende ‘Woordenboek van Voornamen’ (1964). S. geeft wel geen bibliografie, maar hij had in zijn voorrede toch een paar Zuidnederlandse werken kunnen noemen. Dit tekort wordt enigszins goedgemaakt door de vermelding (p. 218, voetnoot 1) van enkele bijdragen in de Med. Ver. Naamk.Ga naar voetnoot(2), evenwel zonder opgave van auteur en titel. Dat het werk al enkele decennia oud is, merken we al aan de taal, die door het gebruik van verouderde woorden hier en daar vrij ouderwets aandoet. Ik denk aan ‘gans, doch, gaarne, mede, waarmede, arbeiden’ en aan de verouderde betrekkelijke voornaamwoorden ‘wier, welker’. De spellingregeling 1954 wordt niet gevolgd, b.v. ‘product’ i.p.v. produkt, ‘Middeleeuwen’ i.p.v. middeleeuwen, ‘Zuid-Nederlands’ i.p.v. Zuidnederlands. Noordnederlanders laten zich trouwens veel minder aan de spelling gelegen liggen. Storend werkt ook de (herhaaldelijk voorkomende) gewrongen zinsbouw, b.v. in ‘Men zal erin hebben willen leggen een wens voor het welzijn, het grootworden van het kind’ of ‘Het verst terug in de historie zullen gaan de namen...’. Ook de inhoud had hier en daar aan de huidige stand van zaken aangepast kunnen worden. Vlamingen spreken in 1974 toch niet meer ‘van tot Amsterdam i.p.v. te Amsterdam’; net als de Noordnederlanders zeggen de Zuidnederlanders ‘in Amsterdam’. Ik heb nog wel een oude pastoor gekend, die ‘tot Ieper’ pastoor geweest was, maar de man is al lang overleden. We vinden er ook nog de achterhaalde opvatting, dat Opzoomer van Bergen-op-Zoom (p. 64) stamt. We weten intussenGa naar voetnoot(3) dat een | |
[pagina 133]
| |
inwoner van Bergen-op-Zoom een Bergenaar is. Trouwens, de vorm Hoepzomer, een oude vorm van de naam Opsomer, wijst ons de juiste verklaring aan. Een (h)o(e)pzomer was een kuiper, die vaten van hoepels voorzag; vgl. de naam Witzomer in Kortrijk in 1311, met de Duitse naam WeiszbenderGa naar voetnoot(4). Indeling en struktuur van het boek zijn vrij verward. Na een beknopte ‘studie van de geslachtsnamen’ (blz. 17-21), behandelt S. onze voornamen (blz. 22-41), onze oudste geslachtsnamen (blz. 42-56), geslachtsnamen van volkenkundige aard of aan bijzondere aardrijkskundige namen ontleend (blz. 57-73), aan algemeen aardrijkskundige namen ontleend (blz 74-108), geslachtsnamen ontleend aan namen van ambten, bedrijven enz. (blz. 109-122), geslachtsnamen van allerlei oorsprong (blz. 123-186), geslachtsnamen van verschillende aard (blz. 187-207), dubbele en samengestelde geslachtsnamen (blz. 208-215), Nederlandse geslachtsnamen in België (wel eigenaardig, die afzonderlijke en uiterst beknopte behandeling op een paar bladzijden: 216-218), bijnamen en pseudoniemen (blz. 219-222). Aangezien ‘kritische opmerkingen van lezers’ de auteur welkom zijn (blz. 8), voelen we ons minder beschroomd om er hier enkele te laten volgen. De naam Romeyn zal veeleer de vernederlandsing zijn van Frans ‘Romain’ (Romanus), dan hij van de Germaanse naam Rodmer afgeleid zou zijn. Vgl. in Kortrijk in 1423: Jan vanden Ackere f. RomeinsGa naar voetnoot(5). - Hoogenstraten (blz. 67) is niet noodzakelijk een straatnaam, maar kan wellicht op de gemeente Hoogstraten (Kempen) teruggaan. - Zo ook hoeven Van Loon en Van Nieuwenhuis toch niet uit Westfalen of Bentheim te stammen (blz. 71). - Verleyen (blz. 83) zal wel uit de Leiestreek stammen (rivier de Leie), wrsl. van een leengoed ter LeieGa naar voetnoot(6). - Zijn Wanrooi, Gijzenrooi, Venraai geen rode-namen i.p.v. ode-namen? (blz. 84). - Waarom gebruikt S. voor Sint-Joostten-Node de Franse schrijfwijze St-Josse-ten-Noode (blz. 84)? - Over de spelling met ij of y (die ik in het Nederlands liever ypsilon noem dan y-grec) zijn helemaal geen ‘regels te formuleren, gebaseerd op de historische afstamming van de woorden’ (blz. 85); ze werden in het Middelnederlands willekeurig door elkaar gebruikt. - De n wordt natuurlijk niet genasaleerd (blz. 93) tot ng, maar gevelarizeerd. - Koeman (blz. 114) zal wel niet altijd een koewachter zijn, maar ook Coeman, Coman, Coepman, Coopman. - Zuurdeeg (blz. 125) kan aan het bakken met zuurdesem herinneren. - We citeren blz. 128: ‘Opvallend is het - Winkler wijst er speciaal op - dat er geen geslachtsnamen | |
[pagina 134]
| |
voorkomen, waarin een eigenschap van onze neus tot uitdrukking wordt gebracht’. Ik kan althans één voorbeeld aanhalen, in Wakken in 1382: Casine Witeneus i beghine van GhendGa naar voetnoot(7). - Wat een Stroobant (blz. 135) was, staat in het Middelnederlands Woordenboek. Het zal wel een beroepsbijnaam zijn. - De naam Coolhaas ‘voor een ieder zo duidelijk’ (blz. 139) kan ook wat anders dan een haas zijn; het meest voor de hand liggende is niet altijd de juiste verklaring. Is Coolhaas niet Colaas uit Nikolaas? - Maelefeyt (blz. 140) zal inderdaad wel niet de zeevogel zijn, maar de Franse naam Malfait. - Verlinden of Vander Elst gaan niet terug op ‘een bijzonder opvallende boom, nabij iemands huis staande’ (blz. 144), maar op een plaatsnaam Ter Linde of Ter Elst; een Elst is trouwens een kollektieve plaatsnaam ‘een plaats waar elzen groeien’. - d'Ore zal veeleer d'hoire ‘de erfgenaam’ zijn dan ‘het oor’, zoals d'Oge = D'Hooge (blz. 149). - Dat Van der Lugt (blz. 149) op de linkerhand zou wijzen, lijkt me toch wat vergezocht. - Coelembier (blz. 152) beschouw ik liever niet als een tegenhanger van Koelewijn (Kühlwein), maar uit Van den Coelembiere, du Coulombier. Ik citeer in Dottenijs in 1398: Alart du Coulembier; Rollegem 1382: Morissis van den ColenbiereGa naar voetnoot(8). - Van Causbrouck en Van Swartsenbroeuck (blz. 154) zijn ongetwijfeld herkomstnamen, van een geografische broek-naam (moeras). - Het citaat van Winkler uit Burgerwelzijn van 21 mei 1884 heeft S. volkomen verkeerd begrepen (blz. 161). Het gaat over een vondeling die ‘de Maandag namiddag... gedoopt’ is. S. vertaalt gedoopt in voetnoot met ‘genaamd’ en veronderstelt dus, dat de vondeling de naam ‘Maandag namiddag’ kreeg, ofschoon gedoopt hier gewoon ‘gedoopt’ betekent en uit de tekst duidelijk blijkt dat de vondeling ‘Van Pander’ genoemd werd. - Het is me niet duidelijk of Nie(u)buur (blz. 163) wel zeker een ‘nieuwe buur’ is, en niet een ‘nieuwe boer, landbouwer’, vgl. Duits Niebu(h)r, Neubauer. - Hameetman (blz. 171) is natuurlijk niet ‘ham eet de man’, maar een afleiding van Mnl. hameide, hameede, ameyde ‘afgesloten ruimte, hoeve, gehucht’, waaruit ook de Fn. Ameye te verklaren is. - De naam Tijdgaat zal wel volksetymologie zijn voor Tijtgat (blz. 172) en op een Germaanse naam diet-god teruggaan, vgl. Thietgaud en Theudigotho bij Förstemann. - Misotten (blz. 180) is wrsl. een variant van Mesotten, van de meisjesnaam Mezoete. - Lat(yn)houwers (blz. 180) is natuurlijk de beroepsnaam ‘lathouwer’ (lattenzager, lattenkliever). - Hostin en Ostin (blz. 195) kunnen natuurlijk uit Wostyn worden verklaard, maar kunnen evenzeer een afleiding zijn van Oste (Osto). Ik wil met deze opmerkingen geen negatieve indruk wekken. Het | |
[pagina 135]
| |
boek bevat een schat aan interessante naamverklaringen, zodat elke lezer er zeker aan zijn trekken komt. Cohen of Cohn blijkt een Joodse naam te zijn en ‘priester’ te betekenen (blz. 198). Kieft is een kievit. Linnewiel is Lunéville (blz. 202). Viëtor blijkt een latinizering te zijn voor (de) Kuyper. Weremeus (blz. 205) stamt uit het Friese Wierum. Van Nierop is Van Nieuw Dorp (Niedrop) en Van Traa uit Ter Aa. Het is vanzelfsprekend onbegonnen werk de talloze etymologieën hier te herhalen. We willen nog iets overlaten voor de leergierige lezer! Had de auteur het boek ook nog met een namenindex afgesloten, dan was het ook nog een handig naslagwerkje geworden.
Brugge. F. Debrabandere R.J. Boerhave -- G. Boerhave -- H. Boeraeve, Geschiedenis en genealogie van het geslacht Bouderhave - Boeraeve - Boerhave. 1150-1974. Handzame, Familia et Patria, 1974, 52 blzn., kol. 53-372, 500 fr. Deze genealogische studie over een oud Vlaams geslacht draagt een tweetalige titel en heeft een Frans-Nederlandse inleiding, wellicht omdat er een Belgisch kolonel aan meegewerkt heeft. Tot dit belangrijke geslacht behoort trouwens de grote dokter Herman Boerhaave (o Voorhout 1668 - † Leiden 1738). Mijn belangstelling voor deze studie is misschien wel hierdoor te verklaren, dat de grootmoeder van mijn vrouw ook een van deze Boeraeves is. Deze genealogie is in de eerste plaats voor ons naamkundig van belang, omdat de oudst bekende naamdrager Baldrave (Ieper 1208) heette en meteen de verklaring van de naam aan de hand doet. Toch slaagt de auteur erin drie naamverklaringen te geven waarvan er geen enkele juist is. Bij een eerste verklaring wordt een heel mytologisch verhaal van de Noorse Baldr uit de doeken gedaan. Kolonel Boeraeve zoekt al wat minder ver (p. 9) in het Saksisch-Fries, als ‘hoeve van Balder’. Guido Boerhave ten slotte is het dichtst bij de waarheid, want hij splitst de naam ten minste korrekt in de eveneens korrekte bestanddelen boud en rave. Maar hij vat de elementen jammer genoeg zuiver appellativisch op en verklaart de naam bijgevolg als ‘botte raeve, stoute raeve, stoute kerel’. De naamelementen zijn inderdaad bald ‘boud’ en rave, maar het gaat hier om een oude Germaanse (voor)naam, die bij Morlet (Les noms de personne sur le territoire de l'ancienne Gaule du VIe au XIIe siècle (Paris, 1968), blz. 50) vermeld wordt als Baldramnus, Balderanus (995), Baldranus (1000), Baltramnus (888), Baltrannus (770, 898). Beele (Studie van de Ieperse psnn.... 1250-1400, blz. 86) verklaart de naam dan ook terecht als ‘Germ. naam’ en ververmeldt bij de vorm Boidin Bouderaven (1326), dat de Wvl. Fn. Boer(h)a(e)ve uit deze Tn. ontstaan is. Had de auteur deze Ieperse antroponymist voor de verklaring van deze Ieperse naam geraad- | |
[pagina 136]
| |
pleegd, dan had dit hem voor het drukken van een drievoudige (ver)-gissing behoed. Aan de vorm Boeraeve uit Bouderave zit nog een interessant aspektje vast. Het is een van de weinige voorbeelden van d-synkope na ou (uit al + d), naast Wvl. schoere uit ‘schouder’, zoen voor ‘zouden’ en de pln. Coebrouck in 1415 in Dentergem (De Flou VIII, 57) uit Coudebrouc in de Tn. Van Coudebrouc in Sint-Baafs-Vijve in 1382 (F. Debrabandere, Studie van de psnn. in de kass. Kortrijk 1350-1400, blz. 252). De studie behandelt verder het familieblazoen, de geschiedenis van het geslacht Bouderave, de voorgeschiedenis (1150-1350), het geslacht in Nederland en in Duitsland, het nageslacht van Maillard Bouderave, van wie trouwens alle nog levende Boerhaves en Boeraeves afstammen. Het werk wordt besloten met voor- en familienamenindices.
Brugge. F. Debrabandere |
|