met Wili- samengestelde Oudduitse persoonsnamenGa naar voetnoot(36). Aan de oevers van de Woluwe vonden de Frankische kolonisten een ‘landouw naar hun zin’, Westgerm. *wil(i)-awi, wat wij een ‘lustoord’ zouden noemen: de vroeg-Oudnederfrankische accusatief wil(i)auwja leeft in Woluwe voort, dat reeds in de Middeleeuwen niet enkel als dorps-, maar ook als beeknaam gebruikt werd.
Brussel.
J. Devleeschouwer,
Geassocieerd Navorser
van het N.F.W.O.
|
-
voetnoot(1)
- H. Vangassen, Dialect-atlas van Vlaamsch-Brabant (Antwerpen, 1938), 210, 214, 216, 210. (Het teken ˓ duidt een gehele of gedeeltelijke ontronding aan.)
-
voetnoot(2)
- Lezing van E. Timmer, in: A. van Loey, Bijdrage tot de kennis van het Zuidwestbrabantsch in de XIIIe en XIVe eeuw: Fonologie (Brussel, 1937), 79.
-
voetnoot(3)
- Lezing van M. Gysseling, Toponymisch Woordenboek... (z.p., 1960), 1089.
-
voetnoot(4)
- G. Pertz, Monumenta Germaniae historica, Scriptorum tomus VII (Hannoverae, 1846 = Leipzig, 1925), 426, 484.
-
voetnoot(5)
- J. Foppens, A. Miraei... Opera diplomatica et historica ..., Editio secunda, auctior et correctior... I
(Lovanii, 1723), 55.
-
voetnoot(7)
- Documents relatifs au chapitre des Saints-Michel-et-Gudule, à Bruxelles, in: Analectes pour servir à l'histoire ecclésiastique de la Belgique XXIV = 2e série VIII (1893), 41-42.
-
voetnoot(8)
- E. de Marneffe, Cartulaire d'Afflighem (Louvain, 1896-1901), 45.
-
voetnoot(9)
- J. Ramackers, Papsturkunden in den Niederlanden (Belgien, Luxemburg, Holland und Französisch-Flandern) (Berlin, 1933-34), 183.
-
voetnoot(10)
- M. Erens, De Oorkonden der abdij Tongerloo I (Tongerloo, 1948), 26, 27.
-
voetnoot(11)
- A. Wauters, Histoire des environs de Bruxelles, III (Bruxelles, 1855), 258 n. 2 (zonder bronvermelding).
-
voetnoot(13)
- J.-J. De Smet, Recueil des chroniques de Flandre II (Bruxelles, 1841), 782.
-
voetnoot(14)
- A. d'Herbomez, Chartes de l'abbaye de Saint-Martin de Tournai I (Bruxelles, 1898), 453, 465.
-
voetnoot(15)
- C. Brunel, Recueil des actes des comtes de Pontieu (1026-1279) (Paris, 1930), 604, 605.
-
voetnoot(17)
-
Wauters, a.w., 226 n. 1 (zonder bronvermelding).
-
voetnoot(18)
- E. Janssens, Toponymie van Vilvoorde (onuitgegeven lic. Leuven, 1940), 185.
-
voetnoot(18)
- E. Janssens, Toponymie van Vilvoorde (onuitgegeven lic. Leuven, 1940), 185.
-
voetnoot(19)
- De eerste wordt er met dezelfde Ɔ˓. uitgesproken als Ɔ˓.vəpu.əl ‘ovenpaal’, de tweede haast met de Λ.i van Ɔns fΛ.ilə ‘ons veulen’, zie Vangassen, a.w., 209, 210.
-
voetnoot(20)
- Zie M. Schönfeld, Historische Grammatica van het Nederlands ..., 5e druk, verzorgd door A. van Loey... (Zutphen, 1954),
59.
-
voetnoot(21)
- De Plaatsnamen van de Brusselsche Omgeving, in: Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal- en letterkunde (1925), 376; Origine des noms de lieux des Environs de Bruxelles (Bruxelles, z.d. [1927]), 121; Dictionnaire étymologique du nom des communes de Belgique... (Louvain, 1939-40), 641(-42); Origines des noms des communes de Belgique (...) (Louvain, 1948), 758.
-
voetnoot(22)
- De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen (Brussel, 1935), 125.
-
voetnoot(23)
- Toponymische verschijnselen geografisch bewerkt II: De namen van het bouwland en van het grasland (Brussel, 1946), 86.
-
voetnoot(24)
- Vgl. voor deze vorm vroeg Oudhoogduits auwia ‘Aue’ bij W. Braune, Althochdeutsche Grammatik,..., 12. Auflage, bearbeitet von W. Mitzka (Tübingen, 1967), 104, en voor de aangenomen verzwakking de bewijsplaatsen van Betuwe sedert 726 bij Gysseling, a.w., 136.
-
voetnoot(25)
- Deze vertaling naar [J.] Franck, Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, 2e druk, door N. van Wijk ('s-Gravenhage, 1912 = 1949), 152. Mnl. ouwe (auwe, awe) v. betekent niet ‘waterloop’, maar ‘beemd, met water doorsneden land; vlak land, het vlakke veld; veld, land, landstreek’, E. Verwijs- -J. Verdam, Middelnederlandsch Woordenboek V ('s-Gravenhage, 1903), kol. 2057. Daarentegen betekent Middelnederduits ouwe niet meer enkel ‘von Waßer umfloßenes Land; waßerreiches, grasiges Land’, maar ook ‘Waßerlauf, Bach, Strom’, K. Schiller- -A. Lübben, Mittelniederdeutsches Wörterbuch III (Bremen, 1877 = Münster in Westf., 1931), 247; Middelhoogduits ouwe niet meer enkel ‘von wasser umflossenes land, insel od. halbinsel; wasserreiches wiesenland, aue’, maar tevens ‘wasser, strom’, M. Lexer,
Mittelhochdeutsches handwörterbuch II (Leipzig, 1876), kol. 192. De overgang is licht begrijpelijk: ‘fast ihrer ganzen länge nach sind die flüsse [in Noordwest-Duitsland] von flurbezeichnungen au, aue begleitet. für die bäche selbst wird es erst in aufnahme gekommen sein, nachdem -aha, -a in vergessenheit geraten war, wie denn nicht selten an die stelle eines älteren -a ein späteres -ouwe, -owe, -ou getreten ist (z.b. Missaue heißt im 8. jh. Missaha)’, F. Witt, Beiträge zur Kenntnis der Flußnamen Nordwestdeutschlands (Diss. Kiel, 1912), 14.
-
voetnoot(26)
- ‘Over 't algemeen kan men zeggen, dat de overgang van de naam van een water op het aanliggend land en dan ook op een nederzetting aan de oevers zeer gewoon is... [Het] omgekeerde verschijnsel, de overdracht van dorps-, land- of wegnaam op het aanliggend water, komt uiteraard minder voor: de rivier is nu eenmaal ouder. Daardoor heeft het minder de aandacht van de onderzoekers getrokken... Directe benoeming [van een water] naar een dorp komt ook voor... Het is niet altijd gemakkelijk, de hier bedoelde overdracht te scheiden van andere gevallen, waar het tweede lid onderdrukt is’, M. Schönfeld, Nederlandse waternamen (Brussel, 1955), 18, 19, 30, 27. Het is niet geheel uitgesloten, maar toch weinig waarschijnlijk, dat de naam der Woluwe op
Oudnederfrank. *Wiluw-a(h)a ‘Woluwebeek’ zou berusten: ‘a... kon, indien verzwakt in de bijtoon, tot -ə worden, c. quo verdwijnen, waardoor het compositum de indruk wekt van een simplex’, ald., 141-42.
-
voetnoot(27)
- Alleen in open syllabe kon een korte i tot ē gerekt worden.
-
voetnoot(28)
- ‘Fleppe [de Franse naam van de Velp, linkerbijrivier van de Demer] décèle à première vue un Vil-apa primitif, et je crois retrouver ce radical Vil dans Vilvorde = Gué de la Vil.... En effet, Vilvorde est situé sur la Woluwe, qui, encore au Xe siècle, s'appelait Wiluwa.... Uwa remplace ici -apa sans doute avec le même sens’, G. Kurth, La frontière linguistique en Belgique et dans le nord de la France I (Bruxelles, 1895), 460. - ‘Er zijn voorden [= doorwaadbare plaatsen] die den naam van de beek dragen, o.a. Vil-voorde (op de Vil-apa, thans Woluwe)’, J. Lindemans, Plaatsnamen: Een inleidende studie (Brussel, 19252), 47. - ‘Fil [de vroegere vorm van het eerste bestanddeel van Vilvoorde] semble être le nom primitif de la Woluwe, anciennement Wiuluwa [sic]’, A. Vincent, Les noms de lieux de la Belgique (Bruxelles, 1927), 128. - ‘comme cette localité [Vilvoorde] est à l'embouchure de la Woluwe ..., on peut se demander s'il ne s'agit pas d'un *Wil-furdo “gué de la Woluwe” (...), dont le w aurait été assimilé à l'f suivant (?)’, Carnoy, Origines des noms des communes ..., 705. - Zie voor de oorsprong van het vergeleken toponiem, reeds in 779 met F- geattesteerd, ons opstel ‘De naam Vilvoorde’, in: Naamkunde III (1971), 11-15.
(Blz. 11 n. 3 is het citaat uit Pertz te verbeteren en de voorlaatste zinsnede te schrappen.)
-
voetnoot(29)
- ‘V ([<]f) ne peut en aucun cas alterner avec un w au début d'un mot; je pense que vil ([<]fil) et wil- (...) sont deux mots essentiellement différents - à moins que dans Woluwe on n'ait une assimilation du v initial au second w’, A. Van Loey, rec. Vincent, a.w., in: Revue de l'Université de Bruxelles XXXII (1926-27), 579. Oudnederfrank. f- is stemhebbend geworden in de Xe eeuw, J. Mansion, Oud-Gentsche naamkunde ('s-Gravenhage, 1924), 245(-47).
-
voetnoot(30)
- De anlautende consonant is immers sterker dan een inlautende. - Wie niettemin een verband tussen beide namen waarschijnlijk acht, zou, met verwijzing naar onze verklaring van Vilvoorde, de volgende hypothese kunnen formuleren:
Ten tijde van de Frankische kolonisatie werd de Romaanse evolutie van Lat. *Sagnia ‘Zenne’ volksetymologisch geïnterpreteerd als een van Lat. sagīna ‘het vet’ afgeleid adjectief voor ‘roomachtige’ en vertaald tot Westgerm. *fil-ahu ‘roomwater’. Deze vertaling ging een rechterbijriviertje van de Zenne aanduiden, de Woluwe. Door afleiding ontstond Westgerm. *Filaw-i ‘landouw aan de Woluwe’: vroeg Oudnerderfrank. Filauwja acc. werd klankwettig *Viluwa, en dit door regressieve assimilatie *Wiluwa, dat in Woluwe voortleeft. Door samenstelling ontstond, met onderdrukking van het middenlid *-aha-, Westgerm. *Fil-furdu ‘doorwaadbare plaats in de Woluwe’: de datief van Mnl. Vilvort (1214 (or.) apud ~, De Smet, a.w., 830) is Vilvoorde geworden. De oude beeknaam werd door de afgeleide plaatsnaam wel vroeg verdrongen, denkelijk omdat hij minder gebruikt werd dan deze laatste en er fonetisch maar weinig van verschilde.
Tégen de voorgestelde verklaring van Woluwe zou echter ook het feit pleiten, dat de naam reeds in de XIe eeuw uitsluitend met W- geschreven werd: de onderstelde overgang *F->*V->W- kan niet vóór de Xe eeuw geschied zijn; zou de spelling, die toch meestal conservatief is, geen spoor van een vroegere anlaut bewaard hebben?
-
voetnoot(31)
-
Kurth, t.a.p. - H. Krahe †, Einige Gruppen älterer Gewässernamen, in: Beiträge zur Namenforschung XVI (1965), 221-29, is er o.i. niet in geslaagd, blz. 222-24 het bestaan van een Oudeuropees hydronymisch element *ṷil- te bewijzen.
-
voetnoot(32)
- Hypothese van Carnoy, Dictionnaire..., 653, en Origines des noms des communes..., 769, naar een etymologisch voorstel van Mansion, De voornaamste bestanddeelen..., 140. Dat de huidige uitgang analogisch is, blijkt uit de oudste bewijsplaatsen: 1117 (or.) terram quam in sauenta possident, ca. 1122 (or.) Richardus de sauenten... in sauenten... in saueten... uenit dux sauenten... in sauenten, 1132 (or.) Lambertus de Sauenten, de Marneffe, a.w., 45, 61, 61, 62, 62, 62, 79. De naam is ongetwijfeld een oud hydroniem, zie H. Krahe, Alteuropäische Flußnamen II: Die -antia-Namen, in: Beiträge zur Namenforschung II (1950-51), 113-31, 217-37, III (1951-52), 1-18, 153-70, 225-43, IV (1953), 37-53, 105-22, 234-43, V (1954), 97-114, 201-20, en dezelfde, Unsere ältesten Flussnamen (Wiesbaden, 1964), tab. I-II en blz. 64. Te Zaventem neemt de Woluwe weliswaar een rechterbijriviertje op, de Kleine Beek, doch deze is geheel onbeduidend.
-
voetnoot(33)
- Het wordt met ‘de wortel’ van Nl. wel geïdentificeerd door Carnoy, De Plaatsnamen ..., 376 n. 9; met die van [het afgeleide] Nl.
wellen ‘sourdre’ door dezelfde, Origine des noms de lieux..., 121, Dictionnaire..., 641-42, en Origines des noms des communes..., 758; met die van beide Nederlandse woorden door Mansion, De voorvoornaamste bestanddeelen..., 177. Carnoy vertaalt de naam achtereenvolgens met ‘woelige beek’ (376), ‘eau agitée’ (121), ‘ruisseau qui jaillit et fait des vagues’ (642), ‘pré aux sources’ of ‘eau jaillissante’ (758).
-
voetnoot(34)
- Nl. wel berust op Westgerm. *wallja, vrouwelijke n-stam, zie Franck-van Wijk, a.w., 785. Vgl. de verwante Germaanse woorden bij J. Pokorny, Indogermanisches Etymologisches Wörterbuch I (Bern, 1959), 1142: aan het aldaar vermelde Oudijslands vil mv. (genitief ~ja) ‘Eingeweide’, een onzijdige ja-stem, zou weliswaar, in het enkelvoud, Westgerm. *wili beantwoorden; doch dit zou ter verklaring van het eerste lid enkel fonetisch, niet semantisch passen.
-
voetnoot(35)
- Dit woord naar F. Holthausen, Altenglisches etymologisches Wörterbuch (Heidelberg, 1934), 396. Zijn hoge ouderdom blijkt uit zijn overeenstemming met Oudijsl. vil o. ‘Lyst, Attraa, Begjaering’, aangehaald naar J. Fritzner, Ordbog
over Det gamle norske Sprog III (Kristiania, 1896), 944. De Oudengelse geminata, waarna de eindvocaal geapocopeerd werd, is in de nominatief-accusatief enkelvoud niet oorspronkelijk, zie K. Brunner, Altenglische Grammatik, nach der Angelsächsischen Grammatik von E. Sievers (Tübingen, 19653), 201, vgl. 137, 146. Een Oudengels synoniem van will heeft trouwens de enkele l bewaard, nl. ġe-wile o., Holthausen, t.a.p. - Met will zijn vele samenstellingen gevormd, zie T. Toller, An Anglo-Saxon Dictionary, based on the manuscript collections of the late J. Bosworth (Oxford, 1882-98), 1223-30: wil-boda m. ‘welcome messenger’, wil-cuma m. ‘one whose coming is pleasant, welcome person (or thing)’ (1223),..., wil-sele m. ‘pleasant hall’ (1230), enz.; vgl. de Germaanse verwanten van wilcuma bij Franck-van Wijk, a.w., 785 onder welkom.
-
voetnoot(36)
- Zie alle persoonsnamen met Wil(l)- bij E. Förstemann, Altdeutsches namenbuch I: Personennamen (Bonn, 19002), kol. 1592-1607. Het eerste lid van de samengestelde namen hoort ofwel bij Westgerm. *wili, ofwel bij diens synoniem *willjō, mannelijke n-stam (> Oudeng. en Oudfries willa m., Oudsaks. willio m., Oudhoogduits will(i)o m.): in het eerste geval luidt het in het Oudhoogduits Wili- of, met onoorspronkelijke geminata, vaker Willi-, in het tweede normaal Willa-, vgl. Braunemitzka, a.w., 62(-63). - De enige oude vorm van Woluwe met dubbele l, die van 1046, verraadt eerder de grafische invloed der persoonsnamen met Will- en daarmee samengestelde plaatsnamen dan een mislukte poging tot normalisering van het eerste bestanddeel.
|