De mey-blom of de zomer-spruyt
(ca. 1734)–Anoniem Mey-blom of de zomer-spruyt, De– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
Stem: Lestmael doen ik uyt Ostinje quam.
GY, Galathe, gy bent mijn ziel-vrindin,
dien ik bemin
gy my behaegd
mijn schoone Maegd,
En speelt staeg in mijn zin,
Wanneer ik u aenschouw,
Versmelt mijn druk en rouw,
gy blaest my ’t leven in:
Uw Borsjes appel rond,
die kunnen my vermaken,
En uw koraale mond,
Met uw sneeuw-witte kaken:
Uw stem seer lief van tael,
Verdooft den Nagtegael:
Dat ‘s ’t geen, o schoon godin!
Dat speelt in mijnen zin.
Wanneer dat ik maer eens uw Lipjes druk,
En Bloemjes pluk,
dan word mijn hart,
Verligt van smart,
door sulk een groot geluk,
Dan is mijn ziel verheugd,
En schept een nieuwe vreugd:
| |
[pagina 71]
| |
Ik voor u neder buk,
Omdat, o schoone Maegd!
Noch menigmael te smaken,
Geen pijn mijn hart doorknaegd,
Als ik u kom genaken,
Gy, gy, o schoon Iongvrou,
Verdooft mijn druk en rouw,
Door uw volmaakt gezigt!
’t Geen blinkt als ‘t Starren-Ligt.
Uw Tantjes die zijn witter als Yvoor,
de zwarte,
Moet zwigte alleen,
Oost ’t Elpenbeen,
Hoe wit en blank,
waar door mijn ziel in liefde blaekt
en gantsch verwonnen raekt,
Daerom leg ik hier voor
Het altaer van de Min,
Mijn trouw, uyt zuyvre waerde,
En kniel voor u, Godin,
En schoonste maegd op aarde,
Om dat gy, schoon Iongvrouw,
My uyt mijn druk en rouw
Kunt helpen, gy alleen,
Dien ik min, en anders geen.
Wel Iongeling en brave Coridon,
gy bent mijn Zon,
Die my verligt,
Door uwen pligt,
’t geen ik niet langer kon Aanhooren,
tweede ziel,
Daerom ‘k mee neder kniel
Voor u, Mijn Vreugdebron,
Kom laet ons naer de Mey
Met onze Schaepjes treden,
gy maakt mijn zieltje bley,
door uw aenminnigheden;
gy maakt mijn hart verheugd
o Ciercel van de deugd!
Gy ligt my als de Zon,
o Trouw Coridon,
Dees woorden maken dat ik schoon godin,
De God der min,
Moet met ootmoet,
Vallen te voet;
En Pafos Koningin
Mee danken voor die eer;
Dat ‘k nu heb mijn begeer
Gekregen, naer mijn zin:
Hier voor wil ik, o Bruyd,
Uw deugde uyt gaen breyden,
Op mijnen Harders fluyt,
Dat ’t dreund langes de Heyden;
Voor u vlegt ik een Kroon,
o dochter van Latroon!
Harders vlegt t’ samen mee,
Een krans voor mijn Galathe.
|
|